Opa

Laatst liep ik in de middagpauze nog eens een keer de route die ik een paar weken daarvoor gelopen had toen ik mijn ERASMUS-collega's moest leiden van hotel Nieuw Minerva aan de Nieuwe Rijn naar het oude Academie gebouw aan het Rapenburg waar ze ontvangen zouden worden door het College van Bestuur. Er hing tenslotte veel van af hoe mijn 40 collega's van dit Europese uitwisselingsprogramma Leiden zouden ervaren. Onze laboratoria hadden zeker een goede indruk bij ze achtergelaten, dat wel, maar de stad? Met enige zorg had ik daarom de route uitgekozen waarlangs ik ze zou voeren. Met als tussenstap het Gravensteen met z'n middeleeuwse kerkers en het Jan Persijnshof vanwege de Pelgrimfathers, belandden we op het Rapenburg. Het was goed gegaan en ze waren vol enthousiasme over de gaafheid en de perfecte schaal van de Leidse binnenstad!

Met deze en andere tevreden gedachten in het hoofd liep ik dus opnieuw de route die bij de Kaiserstraat zou moeten eindigen alwaar het werk weer zou wachten. Maar het werk zou nog een tijdje moeten wachten! Wat was het geval? Na het passeren van het Gerecht was ik via een smal verbindingssteegje aanbeland op het Pieterskerkhof. De vorige keer had ik wat links aangehouden om bij dat genoemde hofje te komen. Dit keer kruiste ik het plein langs de kortste lijn, langs de diagonaal dus, richting Kloksteeg. En opnieuw viel het me op hoe lelijk dat plein aan de rechter kant eigenlijk wel niet was. Naast een grote stugge muur staat een lelijke sportschool en daarnaast weer een onduidelijk halfhoog optreksel. Dit lage bouwwerk geeft door z'n geringe hoogte wel mooi zicht op de achterkant van twee fors bemeten achttiende eeuwse herenhuizen aan het Rapenburg. Het grote gebouw rechts leek me het fraaie pand Rapenburg 48 waar ooit keizer Napoleon een gemengde ontvangst namens de Leidse burgerij ten deel viel. Het pand links daarvan kon ik zo gauw niet plaatsen. De zolderverdieping had drie opvallend grote ramen, één stond wagenwijd open en twee jonge figuren zaten in de raamopening, ieder met een bierfles in de hand. Ik probeerde nog een keer de ligging van deze huizen aan het Rapenburg in te schatten en keek dus wat nadrukkelijk omhoog. En dat bleek een opmerkelijk gevolg te hebben.

Mijn blik ontmoette een van die knapen daar in het raam en even later schalde het van boven naar beneden 'Hoi, opa!'. Nu is 'leeftijd' op mijn leeftijd een gevoelig punt en een opmerking als deze plaatst mij in een klap wel twee generaties verder af van het volkje waar ik vanwege mijn beroep mee pleeg om te gaan. Weg was de tevreden stemming van daarnet. Ik vervolgde mijn weg, maar kwam dus ook dichter bij het huis met die twee knapen en keek nog een keer omhoog, nu wat voorzichtiger. En weer schalde er commentaar van daar boven 'Hé, wil je ook een biertje?'.
Opa Op zulke momenten moet je kiezen, óf aanvaarden dat je vanuit je letterlijk nederige positie eigenlijk geen verweer hebt, óf het aangaan van de confrontatie. Voor ik goed en wel door had wat ik gezegd had riep ik naar boven: 'Ik kom d'r aan, doe de deur maar open'.
Een ongelovige lach daarboven was het gevolg maar al gauw onttrok een naderende gevel aan het plein de zolderverdieping aan mijn zicht en liep ik de Kloksteeg in. En het zoëven nog in nood geboren plan begon vorm aan te nemen.
'Als het lukt binnen te komen, zie ik wellicht kans ze te pakken te nemen; tien tegen één tenslotte dat het rechtenstudenten zijn'.
De Kloksteeg uit, op de hoek bij café Barrera rechts af het Rapenburg op, even de huizen tellen, en inderdaad twee huizen verder, nog vóór dat van Napoleon, de verwachte ingang. Een groot aantal bordjes onder elkaar, oud bankstel voor de deur. Hier moet het zijn, besluit ik. Aangebeld dus. Ik wacht. Maar wat als de afloop nu eens even anders is dan ik me had voorgesteld? Een emmer water of zo?
Er komt geen reactie. Ik overweeg 'wegwezen' of 'doorgaan', besluit tot het laatste en bel opnieuw aan, dit maal nadrukkelijker. Na een minuut of wat komt er beweging in het pand, er stommelt iemand de trap af, een fiets wordt verplaatst en de deur gaat open. Voor me een lange knaap, zo op het eerste gezicht een van de gezochte knapen.
'Een goede middag' (Opa's zeggen niet 'hoi'), 'Jullie zaten daar zo uitnodigend in het raam dat ik dacht, kom dat biertje gaan we dan maar eens halen'.
Er is enige verwarring aan mijn opponent te zien want daar had hij toch niet op gerekend. Maar studenten zijn een creatief en gezellig volkje en daar gok ik dus op.
'Eh, ja, eh, komt u maar naar boven, we zijn met z'n drieën' is het antwoord (het klonk als een waarschuwing).
De eerste trap wordt belemmerd door een lading oude kranten en een drietal lege bierkratten op de eerste treden, de smallere tweede trap door een fors aantal loshangende kabels van zo te zien telefoon en kabel-TV. Maar we komen boven en even later zit ik op een wat bovenmaatse bank (hoe hebben ze die hier binnen gekregen, zeker buiten om?) tegenover mijn drie nog onbekende studenten.
Snel schat ik de situatie in. De boeken in de kast vertellen me dat ik inderdaad bij een rechtenstudent te gast ben. Ik zoek aan de wand en ja hoor, daar hangt de Minerva-bul, compleet met lakzegel. Goed gegokt dus, ik kan aan het werk.

'Zo, jongens, hier wordt dus gestudeerd, rechten mag ik aannemen?'.
'Ja, mijnheer. Mijn vriend hier, Stein, doet ook rechten, en hij daar, dat is Marcel, hij doet bestuurskunde'.
Ik informeer even nadrukkelijk naar hun achternamen en naar de stand van hun studie. Wat stapels speel kaarten en enige hoopjes geld verraden dat hier recent nog geheel andere activiteiten aan de orde waren, en ik laat even duidelijk merken dat dit me niet is ontgaan.
'Maar wat doet u, als ik vragen mag'. Ze hadden er inmiddels lucht van gekregen dat ik iets met de universiteit van doen had, maar dat kon in hun ogen nog variëren van theologiedocent tot lid van de brandweerploeg.
'Nou, ik ben collega van Mr Ellis van Altena, jullie studieadviseur. We vergaderen maandelijks met de studieadviseurs in jullie Gravensteen! Ik ken Mr van Altena erg goed, een opvallende vrouw, hé'.
Er is zichtbaar enige consternatie en daar had ik op gehoopt. 'Opa' blijkt een handlanger te zijn van de vrouw die bij de rechten de studenten achter de vodden zit.
'Heb je al eens te maken gehad met Mw. Gevers (de studieadviseur van bestuurskunde)', probeer ik ter completering even bij Marcel.
'Zijn de 21 studiepunten al in zicht, jongens of wordt het toch verplicht wegwezen?' vraag ik ze, daarbij nog even een blik werpend op kaartspel en geld op tafel. Deze corpsjongens zitten nu toch echt een beetje met me in hun maag, neem ik aan.
'Of ik nog een biertje lust' wordt er meer uit beleefdheid dan uit overtuiging gevraagd (ik had dat eerste flesje inderdaad wel erg gretig naar binnen geslagen).
'Ja, graag' is mijn antwoord en neem maar voor lief dat ik opnieuw uit een fles moet drinken.

Maar zoals het dikwijls gaat, een beetje drank verbroedert en gaandeweg begin ik mijn drietal gewoon aardig te vinden en, met enige vertraging, zij mij kennelijk ook. Er komt nog een biertje aan te pas en nog een. Het wordt nog gezellig za een tijdje besluit ik dat het zo wel mooi is geweest. Er ligt tenslotte ook nog werk te wachten. Ik kijk op mijn horloge, al drie uur! De weg naar beneden wordt verassend soepel afgelegd. Drie biertjes op een lege maag maken dat de krommingen in de trap ondanks de eerder gemelde belemmeringen soepel worden genomen. Beneden aangekomen bedenk ik dat er toch sprake is van een gelijkspel. Dacht ik op de volgende vergadering in het Gravensteen hun studieadviseur met een aardig verhaal over háár studenten te kunnen verrassen, nu hebben zij een verhaal voor de Sociëteit over een 'zatte' studieadviseur van de biologie die ze midden op de dag maar met moeite op het Rapenburg hadden weten te lozen
Het kan verkeren!

Vorige verhaal  pijl        pijl-r4e verhaal: Flora