Als het vrijen niet meer zo vurig is
 

Het seksueel disfunctioneren en verminderde erotoseksuele opwinding bij, over een langere tijdspanne -v.a. 5 jaar- uitstrekkende, heteroseksuele relaties in Nederland, bij personen tussen de 25 en 60 jaar.

Waarom en wat er aan te doen

 

"De ideale relatie bestaat niet, hooguit de optimale. Kortom: er is altijd wel wat"

Chris de Vries, mei 2001

 

Door: Chris de Vries

I.O.V.: Open universiteit

Studentennr.:836961621

Opleiding: Psychologie

Cursus: Inleiding in de seksuologie: seksualiteit en relaties

 

Adres: Platanenstraat 4

7605 CP Almelo

Tel./Fax.: 0546 - 538185

E-mail: c.c.de.vries@hccnet.nl

ww.clix.to/devries

Almelo: 21 mei 2001

 

-c- globeproduktie Almelo 2001

 

Inhoudsopgave:

Inleiding: Hoe is het mogelijk?

Het seksuele gedrag van de Nederlander in een notendop naar geslacht

Seksuele disfuncties bij de man: Een mannelijk climacterium?

Lichamelijke oorzaken

Psychosociale oorzaken

Seksuele disfuncties bij de vrouw

Fysiologische veranderingen

Beperkende factoren

De psychische kant van het verhaal

Algemeen

De man/vrouw relatie op langere termijn

Verwijdering en sleur

Hulpverlening

Wat er aan te doen

Conclusie

Noot.

Addendum werkhypothesen

Cijfers

Nog meer cijfers

Eigen niet representatief onderzoek binnen de doelgroep

Literatuurlijst

 

Inleiding:

Hoe is het mogelijk?

Een heteroseksueel paar, in Nederland woonachtig, wat al geruime tijd een goede relatie met elkaar heeft. Waarbinnen geen fysieke handicaps zijn, waar medicijnen geen rol spelen en geen "ongezonde" stress op continue basis is. Waar fysieke aantrekkingskracht nog steeds geldt en respect en vertrouwen is. Geen manifeste relatieproblemen; communicatie over seks is er. Kortom: waar een hoog gehalte "van houden van" aanwezig is. Maar toch! Het vrijen is minder vurig geworden.

 

Bij het -hoofdzakelijk- literatuuronderzoek dat ik daarnaar deed, bleek dit dus niet te bestaan. Kort gezegd: "Er is altijd wel wat".

Het onderzoek spitste zich toen toe op de vraag: Hoe komt dat en wat is er aan te doen?

Ik ben toen gedetailleerder het seksuele gedrag van de Nederlander gaan bestuderen en kwam tot de conclusie dat ik niet om het fysieke van de mens heen kon. Ik heb dit dan ook kort samengevat, zonder diep in die problematiek te duiken. Het psychische aspect sprak mij veel meer aan en daar ligt in dit referaat dan ook de nadruk op. Ook belicht ik het aspect van de behandeling.

Daarnaast heb ik een niet representatieve steekproef gehouden binnen de doelgroep. De verantwoording en resultaten staan in een bijlage.

Om een en ander te beperken heb ik uitgesloten de groepen ouderen boven de 60 jaar, jongeren beneden 25 jaar, homo- en bi-seksuelen, lesbische relaties, geestelijk- en lichamelijk gehandicapten, medicijngebruikers, met als overig criterium; stellen die langer dan 5 jaar een relatie met elkaar hebben.

E.e.a. is ontstaan uit nieuwsgierigheid voortkomend uit mijn persoonlijke relatie en ervaringen als energetisch therapeut en uit relaties in mijn directe omgeving.

Om de tekst leesbaar te houden heb ik de verwijzingen naar literatuur tot een minimum beperkt. Zie noot literatuurlijst.

Het seksuele gedrag van de Nederlander in een notendop naar geslacht

 

"Het merendeel van de seksuele problemen zijn psychologische problemen, maar komen veelal lichamelijk tot uiting". (Ellis 1962/1975)

De theoretische uitgangspunten voor wat betreft het verlangen gelden zowel bij mannen als bij vrouwen. (Handboek seksuele hulpverlening)

Mannen verschillen van vrouwen. Al is het maar vanuit biologisch oogpunt. Uit recent hersenonderzoek is echter wel gebleken, dat chemisch gezien, mannen gelijk reageren op emoties dan vrouwen. Ongeveer dezelfde hersenregio’s worden bij het zien van een bepaalde emotie geactiveerd. Mannen echter verschillen in het uiten van die emoties van vrouwen.

Wanner men seksualiteit als een emotie ziet dan hebben we hier te maken met een essentieel punt.

 

Seksuele disfuncties bij de man

 

Een mannelijk climacterium?

 

Het 'mannelijk climacterium' als tegenhanger van de menopauze bij de vrouw, blijft een controversieel begrip (Featherstone, 1985). Er is immers normaal gezien geen sprake van het wegvallen van de vruchtbaarheid en in sociaal opzicht is de situatie ook heel verschillend. Weliswaar klagen sommige mannen over moeheid, gemis aan concentratievermogen, vergeetachtigheid, prikkelbaarheid of neerslachtigheid en wordt de leeftijd rond de vijftig in de volksmond een 'gevaarlijke leeftijd' voor de man genoemd, maar wetenschappelijk onderzoek onder mannen van 40-60 jaar wijst echter uit, dat echte hormoondervingssymptomen zeldzaam zijn in deze levensfase. Wel blijkt dat er een groot aantal onder hen zich niet zelden (de zogenoemde ‘work-aholics’) overbelast voelen. Er treden histologische (het weefsel betreffend) en biochemische veranderingen op in de gonade (parings-) functies bij veroudering, maar uitscheiding van geslachtshormonen en aanmaak van sperma blijft behouden. Weliswaar zet zich tegen de 50 jaar een geleidelijke vermindering in van de testosteron aanmaak, deze is echter sterk verschillend van individu tot individu. (Bartsch, 1984; Voigt, 1982).

Stoornissen van libido, erectie, en ejaculatie komen op de middenleeftijd meer voor dan bij jongere mannen. De lichamelijke ervaring van het ouder worden kan hiertoe aanleiding geven, maar psychosociale factoren hebben een grote, zo niet overheersende invloed op potentieproblemen.

 

Lichamelijke oorzaken

 

Hoewel er in de literatuur vaak sprake is van 'typische' neurovegetatieve climacterische klachten bij de man rond 50 jaar (klachten waarbij de functies der geslachtsorganen ophouden, met de daarmee verbonden verschijnselen) is er bij onderzoek geen correlatie gevonden met een verlaagde testosteronbloedspiegel, noch met een bepaalde leeftijdsgroep.

Bij mannen van 40-65 jaar bleken wel drie combinaties van klachten (overvloedige transpiratie en seksuele problemen; nervositeit en seksproblemen; constipatie en slapeloosheid) meer voor te komen dan in de jongere groepen. Er konden echter ook hier geen significante verschillen gevonden worden in de hormonale status van de groepen mannen van 40-65 jaar, mét en zonder klachten (Kies, 1974).

Voor verdere onderzoeksresultaten zie bijlage cijfers.

 

Psychosociale oorzaken

 

Deze zijn hoofdzakelijk terug te voeren op al eerder genoemde veranderingen; een duidelijker eindigheidsbesef, de balans opmaken en zich rekenschap geven dat bepaalde levensprojecten niet geslaagd zijn of niet (meer) gerealiseerd kunnen worden.

Deze kunnen aanleiding geven tot reacties als de 'Torschiusspanik' of een vlucht voorwaarts: het verleden willen uitwissen, opnieuw beginnen, zich in contacten met jongeren bewijzen, enz. Latente tendensen - zoals bijvoorbeeld homoseksuele - kunnen zich manifesteren. Autoriteits- of andere relatieproblemen thuis of op het werk; gevoelens van machteloosheid en verlies van zelfwaarde bij 'uitgerangeerd' of te vroeg gepensioneerd worden ... dergelijke en veel andere situaties lokken agressieve en moedeloze reacties uit.

Meestal wil de man zich niet zwak tonen en trekt zich ongenaakbaar terug achter een muur van stilzwijgen die weer negatieve reacties van zijn omgeving en relatieproblemen met zijn vrouw oproepen. Hier helpen betekent eerst de zo ontstane vicieuze cirkel en zijn eenzaamheid doorbreken.

Bij jongeren speelt hoofdzakelijk de verandering binnen het gezin (kinderen krijgen) het werk (carrière maken) en de diversiteit van interesses een grote rol.

 

Seksuele disfuncties bij de vrouw

 

De oorzaken van verminderd en/of geremd seksueel verlangen zijn lichtelijk verschillend.

Bijvoorbeeld verliezen vrouwen vaker "de zin" wanneer ze boos of negatief staan ten opzichten van hun partner. Dit geldt minder voor mannen. Zij kunnen een heftig seksueel verlangen hebben naar hun partner op wie zij boos zijn.

Er is ook een statistisch sterk verband tussen zin in seks met de partner en relatie tevredenheid bij vrouwen. Bij mannen was dit afwezig. (Frenken, 1980)

Men kan het gedrags- en belevingspatroon bij vrouwen met opwindingsproblemen vergelijken met de problemen die mannen ervaren met erectiestoornissen.

Een niet representatieve steekproef onder 250 vrouwen (1978 Frenken) geeft aan dat 35% van de ondervraagde vrouwen "seksuele desinteresse" als klacht hebben, zonder specifiek te zijn betreffende de frequentie van voorkomen. (tegen 16% bij mannen) Ook hier geldt bij jongeren hoofdzakelijk de verandering binnen het gezin (kinderen krijgen) het werk (carrière maken) en de diversiteit van interesses een grote rol.

Daarbij komt het feit wanneer er kinderen zijn het rolpatroon weer terug komt. Vrouw voor de -kinder-zorg, man voor het inkomen. Voor veel vrouwen een frustrerende factor.

Voor verdere onderzoeksresultaten zie bijlage "cijfers".

Voorzichtig concluderend mag men zeggen dat bij 6% van de vrouwen uit de steekproef (zie cijfers) sprake is van verminderd en/of geremd seksueel verlangen.

Uit een ander onderzoek is gebleken dat respectievelijk tussen de 31% en 40% van de mannen klagen over het verschil in behoefte en voor slechts een klein deel over verminderd en/of geremd seksueel verlangen van de vrouw. (Klem, Frenken en Vennix, 1983; Vennix, 1885)

 

Fysiologische veranderingen

 

In het algemeen kan men zeggen dat de fysiologische reacties in alle fasen van de seksuele responscyclus wat trager en minder intens zijn met het toenemen van de leeftijd. Bij vrouwen speelt het lage oestrogeengehalte in het bloed tijdens en na de overgang, een duidelijke rol. Bij mannen ziet men weliswaar een geleidelijke daling van het testosterongehalte, maar dit is niet van dien aard dat dit invloed heeft op het verminderen van de intensiteit van het seksuele beleven. Het verlies aan perceptie verminderd ook geleidelijk.

 

Beperkende factoren

 

Niet alles is rozengeur en maneschijn. Er zijn nogal wat belemmeringen, die het moeilijk tot onmogelijk kunnen maken om te genieten van vrijen en seksualiteit. Men kan hierbij denken aan: ziekten en gebreken; geneesmiddelengebruik en levens- en leefomstandigheden.

Alle lichaamsfuncties gaan achteruit en dat begint al rondom de 25 jaar! Dit geldt ook voor de seksuele functies. Acute ziekten of ongevallen zullen de zin in vrijen (tijdelijk) naar de achtergrond dringen. Ook pijn en vermoeidheid zijn geen goede partners van genieten van seks. Het uithoudingsvermogen vermindert.

Bij het stijgen van de leeftijd en stijgen van de intensie van de leefomstandigheden (stress) stijgt ook het gebruik van geneesmiddelen. Het gaat vooral om middelen die gebruikt worden voor hart- en vaatziekten, voor aandoeningen van het bewegingsapparaat, voor diabetes en glaucoom, en om laxeer-, kalmerings- en slaapmiddelen Een combinatie van antihypertensiva en kalmerings- en of slaapmiddelen komt veel voor. (Van Zwieten, 1984).

Levens- en leefomstandigheden kunnen een grote invloed hebben op de (onmogelijkheid) tot het beleven van seksualiteit. Voor nog een grote groep van nu geldt, dat zij zijn opgevoed in een tijd dat seks uitsluitend thuishoorde binnen een vaste (huwelijks)relatie.

Weduwen of weduwnaars en gescheiden mensen, die proberen een nieuwe (seksuele) relatie aan te gaan, kunnen in een moeilijk dilemma raken. (De Bruyn, 1986).

 

De psychische kant van het verhaal

Algemeen:

 

Seksueel verlangen ontstaat als we verwachten dat een bepaald seksueel contact bepaalde behoeften zal bevredigen. Genitale lust en orgasme en sociale behoeften zoals geven en ontvangen van aandacht, bevestiging en affectie, dominantie uitoefenen of ondergaan. Het belang van deze behoeften is van mens tot mens verschillend.

Geen zin in seks, betekent: niet de verwachting hebben dat je seksuele gedrag zal lijden tot de bevrediging van de behoefte die je erin zoekt. Voor de een is dat de verwachting van geen lust, voor de ander de verwachting van geen aandacht, bevestiging of affectieve warmte te zullen ontvangen.

In de praktijk hebben de meeste mensen seksueel verlangen. Al is het maar omdat ze willen beantwoorden aan de culturele verwachting daaromtrent, omdat ze zich bevredigend seksueel gedrag van vroeger herinneren, omdat lijfelijk contact-zonder-meer in zich belonend is of omdat hun partner graag met hen wil vrijen. Als dat het geval is dan geeft afwezig of gering seksueel verlangen aanleiding tot onvrede.

Het openbaart zich dan als een gevoel van gemis dat niet gemakkelijk weg valt te drukken of als conflict tussen partners over verschil in seksuele behoeften - een frequent voorkomende klacht in de hulpverlening.

Een andere vorm van problemen met het seksuele verlangen is geremd seksueel verlangen. Hier verwacht de persoon wel 'iets krijgen' in een seksuele ontmoeting, maar dan maar dan iets negatiefs. Wie verwacht dat hij angstig zal worden in het seksuele contact zal niet 'neutraal' er geen zin in hebben, maar seksueel gedrag actief vermijden.

Volgens Kaplan (1971) zijn indicatoren voor geremd seksueel gedrag: geen seksuele fantasieën, gebrek aan interesse, afwezig sexy gevoel, geen zoeken naar seksuele activiteiten, geen verlangen bij genitale prikkelingen, lage frequentie van seksuele activiteit, angst aan het begin van de responscylcus, het actief onderdrukken van alle verlangen bij anticipatie van seksueel initiatief van de partner door het actief oproepen van negatieve gedachten over seksualiteit, over zichzelf, de situatie en de partner.

Het probleem kan nog versterkt worden door het verschil in seksuele behoefte tussen de partners en kan tot conflicten leiden.

 

De man/vrouw relatie op langere termijn

 

In het algemeen kan gesteld worden dat de kwaliteit van de relatie door de jaren heen hoofdzakelijk wordt bepaald door de kwaliteit van de verhouding daarvoor. Desalniettemin zijn er een aantal nieuwe elementen die een niet te verwaarlozen invloed kunnen uitoefenen op de levenslust en de relatietevredenheid. Sommige al vroeger bestaande problemen kunnen nu belangrijk gaan lijken of zelfs onverdraaglijk voor één van de partners worden. Er kan ook ontevredenheid zijn over niet ingeloste verwachtingen of wrok over machtsverschuivingen in de verhouding. Mogelijke reacties zijn het zich terugtrekken uit de relatie, scheiding of depressie.

 

Verwijdering en sleur

 

De verbale communicatie is dan bij veel echtparen vrij pover geworden. Ze zeggen elkaar nog weinig over zichzelf en denken dat ze wel zo ongeveer weten wat er in de ander omgaat ... of komen er niet achter (een veel geuite klacht van vrouwen: 'hij is zo zwijgzaam'). Gespreksonderwerpen betreffen de dagelijkse zaken, eventuele aankopen, de familie (vooral kinderen en kleinkinderen), gezondheid ... Man en vrouw zien elkaar meestal meer in functie van hun moeder- en vaderrol dan als persoon, ook omdat hun werk en hobby’s vaak erg verschillend zijn. Het is vooral de relatie met de kinderen die hen bindt. In een periode van grotere rust als de kinderen 'uitgevlogen' zijn, de man werkloos wordt of gepensioneerd is, zal dan misschien een gevoelsvacuüm of een contactverlies met elkaar meer opvallen; onopgeloste problemen treden meer op de voorgrond. Wanneer de partners, en vooral de vrouw, minder door hun ouderrol opgeëist worden, willen zij wellicht een nieuwe inhoud geven aan de partnerrol. Dit kan zich zowel uiten in een grotere behoefte aan aandacht en onderlinge bevestiging, als op seksueel gebied.

Mensen met alreeds een langer durende relatie, voelen veelal, zowel de druk als de verleiding van de nieuwe seksuele vrijheid, maar blijven nog sterk verankerd in oude fatsoensnormen en moeilijk te doorbreken patronen.

Er ontstaat een zekere sleur, deze wordt lang niet altijd als een probleem gevoeld, maar op lange duur kan de seksualiteit herleid worden tot een overbekende reeks van steeds dezelfde gebaren, waardoor de lust en het plezier in vrijen met elkaar steeds vermindert.

Omdat het voor velen zo moeilijk is open te zijn in intieme zaken, komen weigering of nieuwe behoeftes, zoals eisen tot meer variatie en andere stimulansen, vaak als een verrassing voor de partner, die deze niet zelden verkeerd of negatief interpreteert.

 

Hulpverlening

 

Seksuele hulpverlening kent geen patenten en octrooien, het is meer een veelvormig product van een specifieke ontmoeting tussen een hulpvrager en -verlener, een spel der toevalligheden (Verhulst 1974) Bij de behandeling van het probleem van seksueel verlangen vertrekt de hulpverlener over het algemeen vanuit enkele werkhypothesen. (Zie addendum)

 

Wat er aan te doen

 

In eerste plaats met een voorwetenschappelijk -menselijk- oor luisteren, onbevooroordeeld en met affectie. Reeds bij het eerste contact is er sprake van een zeer persoonlijk gekleurd proces dat hulpverlener/onderzoeker en cliënt samen meemaken.

Artsen kunnen bekijken of de gebruikte medicamenten eventueel seksuele bijwerkingen kunnen hebben. Afzien van medicamenteuze therapie kan heilzaam (=helend) werken.

Of iemand met weinig of geen zin in seks meer zin wil hebben, is reeds bij het taxatiegesprek een belangrijke vraag. Het gebeurt dat het de partner met de meeste zin is, die de andere "meesleurt" naar therapie..

Een goede voorlichting en het nagaan welke vooroordelen, verwachtingen en weerstanden in het spel zijn bij beide partners, is erg belangrijk. Oude gewoontes moeten herzien worden, nieuwe mogelijkheden worden verkend. De 'toestemming' en de aanwijzingen van hulpverleners zijn daarbij dikwijls nodig; er zijn veel remmingen te overwinnen. In een 'oude' relatie doen man en vrouw dikwijls nog onvoldoende inspanning om lichamelijk en geestelijk aantrekkelijk voor elkaar te blijven. Zij moeten niet alleen Ieren om elkaar (weer) te laten genieten, maar ook om zelf van hun lichaam te blijven genieten (Margoin, 1987).

Fantasie als bron van stimulatie en wanneer het paar ervoor openstaan, kunnen zij met eenvoudige middelen als het nemen van een warm bad voor het vrijen, massage, sauna, vibrator, andere posities en strelingen en vrijen in andere omgevingen, al veel bereiken.

De spanning moet weer terug komen binnen de relatie.

Waar het vooral op aankomt is dat de partners weer leren echt op elkaars wensen en gedachten in te spelen (en dit niet alleen wat betreft seks), wederzijds waardering uit te drukken en hun verwachtingen bij te stellen door middel van een betere communicatie (Steens, 1980).

Vragen naar seksuele gewoonten en moeilijkheden kan de opening zijn tot mogelijke oplossingen.

Een persoon met weinig zin in seks kan daar verandering in willen, omwille van relationele druk, omwille van het aanvoelen van een persoonlijk gemis, omwille van maatschappelijke of culturele druk (het normaliteitsbeginsel), omwille van een verlangen tot persoonlijke groei, e.a.

Het is voor de therapeut en voor de cliënten belangrijk om een onderscheid te maken tussen het willen van meer zin en het willen van verandering omdat beide niet noodzakelijk dezelfde lading dekken. De mate waarin en welke verandering beide partners willen is een belangrijk punt bij het eerste gesprek.

De vraag of partners sowieso bij elkaar passen, of de vraag of zij met dergelijke verschillen wensen verder samen te leven is niet altijd zo ver weg. Het is niet ongewoon dat een gebrek aan verlangen een signaal is voor: 'naar deze man, deze vrouw, kan ik niet meer verlangen', 'jij bent niet meer aantrekkelijk voor mij', 'ik voel mij op intiem vlak niet meer met jou verbonden' ... Wanneer dit in therapie duidelijk wordt, eindigt als het ware de sekstherapie. Het kan dan een beslissings- of echtscheidingsbegeleiding worden.

Probleemverkenning: kennismaking; anamnese, positief gespreksklimaat; formulering van de hulpvraag.

Probleemanalyse: Breedspectrumontleding; Hypothesevorming/toetsing; aanvullende onderzoeken, herformulering hulpvraag, hulpverleningsplan.

Probleemoplossing: Voorlichting; Specifieke interventies; Intensieve therapie, bevredigende oplossing of onbevredigend, dan nieuwe probleemstelling. Elaxatie- (keuze)- en fantasieoefeningen, de eventuele traumatische ervaring zachter maken en het leren te accepteren. Een dialoog creëren tussen de partners met therapeut als spil. Bij de tussenfases is er altijd een verwijzing mogelijk.

Conclusie

 

Bij seksuele problemen spelen specifieke overgangsproblemen en de soms moeilijke aanpassing aan deze veranderingen onmiskenbaar een rol. Maar even belangrijk is de achtergrond waartegen deze veranderingen zich afspelen, de beperkingen die mensen vanuit hun opvoeding hebben meegekregen.

Hulp vragen in zaken die in de seksuele sfeer liggen is nog erg moeilijk. Hulpverleners moeten dus erg oplettend zijn in het opvangen en decoderen van seksuele noodsignalen en niet aarzelen bij routine-onderzoeken of check-ups naar eventuele veranderingen of problemen in de seksuele beleving te vragen.

En grondig lichamelijk onderzoek is overigens zeker geen luxe. Hetzelfde geldt voor het geven van informatie over de normale veranderingen die met het langer duren van een relatie en het ouder worden meer gaan opvallen en eventueel over de diverse mogelijkheden tot behandeling van specifieke problemen.

Vooral bij relatiestoornissen is het belangrijk om de voorlichting aan beide partners, liefst samen, te geven.

Belangrijk is dat bij behandeling een grote openheid bestaat voor de verschillende mogelijke componenten van de klachten en dat systematisch een grondige check-up gedaan wordt: de lichamelijke conditie blijkt dikwijls verre van optimaal te zijn en leven veel mensen onder druk: gemaskerde depressies zijn niet zeldzaam.

In bijna alle onderzoeken en casussen komt men tot de conclusie dat vrouwen eerst willen communiceren alvorens te willen vrijen en mannen eerst willen vrijen alvorens te willen praten. Dit is een zo fundamenteel verschil, dat veel problemen binnen relaties hierdoor ontstaan.

Als oplossing geeft men over het algemeen aan: de ene keer de "zin" van de vrouw en de andere keer de "zin" van de man. (Het transactionele relatieaspect).

Overkoepelend aan alle problematiek binnen de seksualiteit binnen mijn doelgroep, is het gebrek aan communicatie. Kort gezegd: men praat te weinig.

Vooral de mannen hebben moeite hebben met het uiten van hun emoties. Wanneer dit op een crisis uitloopt is eigenlijk de enige remedie een intermediair opzoeken die als communicatie katalysator kan werken.

Over het algemeen kan men zeggen dat: ongeveer 40% van de klachten gaan over stoornissen in het seksueel verlangen. (zie cijfers en nog meer cijfers) Vrouwen presenteren 3x zoveel klachten aan huisartsen dan mannen en daarom zijn er over vrouwen meer gegevens beschikbaar.

Ook is gebleken dat er meer libidoverlies optreed bij vrouwen dan bij mannen door relatiestoornissen, buitenechtelijke relaties, orale anti-conceptie, hoge verwachtingen omtrent seksualiteit.

Daarnaast is gebleken dat er steeds meer en openlijker "geklaagd" en gevraagd wordt betreffende problemen rond de seksualiteit.

(Seksualiteit in Nederland: Gertjan van zessen & Theo Sandfort; Seksueel gedrag, risico en preventie van aids. Swets & Zeitlinger b.v. Amsterdam/Lisse; Van Griensven 1989)

 

Noot 1:

Er is weinig onderzoek gedaan naar seksualiteitsbeleving van mensen met een langer durende hetroseksuele relatie. De onderzoeken die gedaan zijn, zijn meestal slecht met elkaar te vergelijken. Sommige onderzoekers maken wel gebruik van leeftijdsklassen, anderen weer niet. Soms wordt wel onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen, soms niet. Vaak is ook de informatie over wat men verstaat onder seksuele activiteit en seksueel gedrag beperkt.

De gepresenteerde resultaten moeten dus met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat het zelf-gerapporteerde gegevens zijn onderhevig aan alle feilen eigen aan zo'n rapportage. Ze kunnen dus niet zondermeer gegeneraliseerd worden.

Enkele conclusies uit een onderzoek van Brecher (1984).

De zin in seks neemt wel wat af met de leeftijd, maar blijft zowel voor mannen als voor vrouwen tot op hoge leeftijd bestaan. Mannen krijgen vaker een orgasme dan vrouwen, en het maakt hoegenaamd niets uit of ze seks hebben met een partner of dat ze masturberen.

Voor vrouwen ligt dat anders. Seks met een partner schenkt hen lang niet altijd het hoogste genot, vrijen met zichzelf is een betere manier om dit te bereiken.

 

Noot 2:

Om de tekst leesbaar te houden heb ik de verwijzingen naar literatuur tot een minimum beperkt.

Alle tekst uit bovenstaand referaat komen uit onderstaande boeken en zijn geredigeerd tot bovenstaand geheel.

 

 

Addendum werkhypothesen

 

Werkhypothese 1

Iedereen heeft de mogelijkheid om door seksuele prikkels aangesproken te worden en op zoek te gaan naar seksuele stimulering.

Hiermede bedoelen we dat iedereen, met uitzondering voor bepaalde organische defecten, in staat is seksueel te reageren. Deze mogelijkheid tot seksueel reageren betreft de aanwezigheid van bepaalde sensorische systemen. We spreken van de mogelijkheid, omdat de nodige leerervaringen moeten plaatsvinden om deze mogelijkheid tot ontwikkeling te brengen. Seksueel verlangen vatten we hierbij op als een combinatie het open staan voor seksuele stimuli en een intentionele act (opzoeken van seksuele situaties).

"Gevoelens die iemand op dat moment heeft worden niet bepaald door de situatie waarin hij/zij zich op dat moment bevind, maar uit de gedachten die hij zij op dat moment over de situatie heeft". (Ellis; Rationeel Emotieve Therapie).

 

Werkhypothese 2

Iedereen heeft ooit wel eens seksuele gevoelens ervaren of een seksueel verlangen gehad.

Klinische ervaring leert dat mensen met verlangensproblemen altijd wel ergens een ervaring van verlangen of opwinding hebben gehad. Gezien de vele inhouden die een seksueel verlangen kan dekken, zijn ook de verschijningsvormen van dit verlangen zeer divers. Sommigen ervaren dit seksueel verlangen als zo minimaal in vergelijking met eigen- of partnerverwachtingen, dat ze er amper rekening mee houden. Bijv. een persoon zegt: "Ja toen die keer, acht jaar geleden toen we in Parijs waren, had ik zin, maar dat was iets helemaal anders, dat is niet te vergelijken". Anderen zullen bepaalde belevingen niet als seksueel verlangen herkennen en benoemen waar de partner (of de therapeut) het misschien wel zal bestempelen als seksueel verlangen.

 

Werkhypothese 3

Zin hebben veronderstelt een bereidheid om zin te hebben.

Personen beleven zin hebben vaak als iets wat hen overkomt; iets wat ze hebben of niet hebben. Het zou spontaan moeten komen. Dit spontane zin hebben veronderstelt (toch) een bereidheid enerzijds tot het zich openstellen voor seksuele prikkels en anderzijds tot het opzoeken van seksuele situaties. De zin wordt dus bemoeilijkt zoniet onmogelijk gemaakt door allerlei eerder besproken hinderende factoren. Een hele reeks onvervulde voorwaarden kunnen er oorzaak van zijn dat personen de stap niet (willen) kunnen zetten.

 

Werkhypothese 4

Geen zin hebben is in veel gevallen een signaal voor ik wil deze relatie niet meer zoals ze nu is.

We weten uit de communicatietheorie dat een boodschap (geen zin hebben) niet alleen een seksueel verlangeninhoudsaspect heeft, doch ook een betrekkingsaspect of bevelaspect. We weten tevens dat dit bevelaspect vooral op niet-verbale wijze wordt uitgedrukt. Als we het seksuele gebeuren bekijken als een hoofdzakelijk niet-verbaal gebeuren, dan is dit het domein waarop in een relatie betrekkings- of verhoudingsboodschappen worden uitgewisseld. Van daaruit is precies een nauwkeurige analyse van opdrachten zowel op gedragsniveau als op belevingsniveau, als op systemisch niveau een belangrijk hulpmiddel als verdiepingsmogelijkheid.

 

 

 

Cijfers:

Mannen:

Frank e.a. (1978) 16% van de 100 mannen geeft een seksuele desinteresse op. Maar verder niet gespecificeerd.

Kinsey (1948) 6300 mannen: 2,6% heeft geen sex in de 10 weken. Frenken (1976) vond onder en willekeurige steekproef binnen heteroseksuele relaties tussen de 18 - 55 jaar; middenklasse:Angstgedachten: 1%Geen fantasie: 5%Sterke geremdheid: 2%Geen probleem langere tijd zonder seksuele bevrediging te leven: 4%Als mijn partner er niet om zou geven zou ik daar geen probleem mee hebben: 4% Vennix (1985) 4% van 266 mannen stond "sterk afwerend of vermijdend" tegenover allerlei seksuele fantasieën, dagdromerijen en waarnemingen.Geen enkele man geeft aan een nooit orgastische coïtussituatie te ervaren Afkeer:Helemaal naakt zijn bij het vrijen 3%Lang voorspel: 8%actieve partner: 1%variaties: 2%te kort voorspel (<5 min.): 13%sleur 15%

tevredenheid met coïtus 9%

Vrouwen:

Bij een onderzoek van Frenken (1972) rapporteerden 2% van de vrouwen in het geheel niet opgewonden te worden; 13% nauwelijks en 42% tamelijk.

5% rapporteerde moeite te hebben met opgewonden raken, 9% vaak moeite en 43% af en toe.

Angstgedachten: 3%Geen fantasie: 19%Sterke geremdheid: 9%Geen probleem langere tijd zonder seksuele bevrediging te leven: 16%Als partner er niet om zou geven zou ik daar geen probleem mee hebben: 16%3% van de vrouwen stond "sterk afwerend of vermijdend" tegenover allerlei seksuele fantasieën en dagdromerijen en waarnemingen.

48% hadden moeite om opgewonden te worden en 33% om opgewonden te blijven. (mate is niet gespecificeerd) (Frank e.a., 1978) 12% rapporteerden geen enkele opwinding te ervaren met en partnerDe coïtus situatie wordt als het minst opwindende ervaren; 15% heeft onvermogen, 9% een milde vorm en 6% een ernstige vorm.

3 % geeft aan een te lage orgasmefrequentie te ervaren. (Levine en Yost ,1976)

Afkeer: Helemaal naakt zijn bij het vrijen: 8%Lang voorspel: 18%actieve partner: 10%variaties: 20%oraal - genitaal contact: 38%te kort voorspel (<5 min.): 17%sleur: 16%

tevredenheid met coïtus: 17%

Uit beperkte gegevens van bovengenoemde onderzoeken mag men concluderen dat bij 2% van de mannen sprake is van verminderd en/of geremd seksueel verlangen. Dat dit een moeilijkheid binnen de relatie is, kan worden afgeleid uit de onvrede die hun vrouwen hierover rapporteren.

Nog meer cijfers

Onderzoek: 1989 N = 116 (NISSO) Een impressie:.

Mannen: 13% geen seksueel contact, 18% duurzame relatie, 69% losse relatie

Vrouwen: 11% geen seksueel contact, 10% duurzame relatie, 79% losse relatie.Geen sex:18-25 jaar 23%26-32 6%33-41 6%42-50 10%

Opleidingsniveau:Laag: 10%

Midden: 13%

Hoog: 9%

Nu geloofs- of levensovertuiging:

Ja: 13%

Nee: 11%

Stemgedrag 2e kamer 1986:

Links: 8%

Rechts: 9%

Niet: 23%

Woonomgeving:

Platteland: 13%

orensengemeente: 13%

Kleine stad: 12%

Grote stad: 8%

Nb.: In de groep van geen sex, zijn ook de personen gemeten die onder de categorie "late starters" vallen.

 

Gemiddelde vrijfrequentie naar leeftijd en relatieduur, per maand:

18-25 jaar: 7,4 1-2 jaar 8,5

26-33 7,0 2-5 jaar 7,5

34-41 6,9 >10 jaar 6,8

42-50

Totaal: 7,0 keer per maand gemiddeld; iets minder dan 2x per week. Jongeren vrijen vaker dan ouderen en de frequentie daalt langzaam, naarmate de relatie langer duurt.

 

Frequentie van het vrijen in de 751 duurzame relaties, in procenten

 

Mannen Vrouwen

< 1x per 2 mnd: 3 3

1x pm. 5 5

2 a 3 x pm 16 12

1 x pw 19 23

2 x pw 40 40

3 a 4 x pw 15 16

5 x of vaker pw 2 2

 

 

Eigen niet representatief onderzoek binnen een gedeelte van de doelgroep.

20 mei 2001: alle conclusies nog niet getrokken.

Verzonden: 341 e-mails naar stellen die contact zoeken met andere stellen in Belinda’s Dating house: http://www.belinda.nl/ over de vier weken in april en de eerste 2 weken van mei.Aantal responsen bij mij binnengekomen: 24Aantal bruikbare positieve reacties: 17

Aantal reacties buiten de doelgroep: 1

 

 
Terug naar de website van firma De Vries