oorkondegghuis
anno 1374, de oorkonde over het huis van Geert Groote, overgedragen aan de Magistraten van Deventer

anno 1426

HOE DAT DE ZUSTEREN VERDREVEN WORDEN

De vrouwen van het Meester Geertshuis te Deventer
worden uit hun huis gezet


schrijfster anoniem / hertaald door Nelleke Boonstra

Deel I Verdreven

terug naar de website van het Grootefestival

Anno 1426
Hoe dat de zusteren verdreven worden

De zusters van het Meester Geertshuis te Deventer
worden uit hun huis gezet.

DEEL I Verdreven

ga verder naar Deel II Tussen wal en schip
ga verder naar Deel III Verbannen uit Deventer

INLEIDING

1. de opmaat
2. bezoek van schepenen en raadslieden
3. onder druk gezet
4. het getimmerde koetshuis
5. de vrouwen uit het huis gezet

INLEIDING

achtergrondinformatie

Dit is het eerste deel

U hebt op uw scherm een authentiek verhaal,
geschreven rond 1450 door één van de zusters van
het Meester Geertshuis te Deventer. Het Meester
Geerts huis is een leef en geloofsgemeenschap
die zich zelf onderhield en niet afhankelijk was van
‘anderen’. (Kerk of goede gevers)
Het is ontstaan toen Geert Grote zijn huis
in 1374 afstond aan de stadsraad om er arme vrouwen
in te laten wonen, die bereid waren elkaar te steunen
in geloof en leven.

Het is geplaatst in een boek met meerdere levensverhalen
van de eerste vrouwen van het Meester Geertshuis in de
periode van 1374 tot 1450. In het Middelnederlands taalgebruik
worden deze levensverhalen ‘viten’ genoemd.
Er wordt gesproken van ‘zusters’, deze vrouwen waren echter
niet afhankelijk van een klooster, zij waren verantwoording
verschuldigd aan de stadsraad van Deventer.

Dit verhaal, deze vite, vertelt ons over een periode waarin
de vrouwen verdreven worden uit het huis, omdat zij niet
gehoorzaam wilden zijn aan een interdict van de Bisschop
van Utrecht. In het interdict werd bepaald dat de vrouwen niet
een eigen pater konden kiezen voor de mis (eucharistieviering)
in hun eigen huis, maar dat zij voor de mis naar de kerk moesten
(voor hen de waarschijnlijk de parochiekerk Mariakerk)
Hier hadden ze grote bezwaren tegen, omdat ze moeite hadden
met de levenswijze van de priesters van de Mariakerk, de paters
van de gemeenschap van het Meester Florenshuis
(ook navolgers van Geert Grote) meer vertrouwden.

In 1426 worden ze verdreven, in 1432 wordt het interdict opgeheven
en kunnen de zusters terugkeren naar huis.

Het verslag is van een van de zusters,
woonachtig in het Meester Geertshuis,
haar naam is ons niet bekend. Het is het verhaal nummer 24.

Bron: D. de Man hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden susteren ;
naar het te Arnhem berustend Handschrift uitgegeven
(Dissertatie van Dirk de Man, uitg. Martinus Nijhof, ‘sGravenhage 1909)
Ik heb in een werkvertaling de tekst enigszins begrijpelijk naar de taal van deze tijd
omgezet maar oude woorden die ons min of meer bekend zijn laten staan.

Deventer, december 2013 Nelleke Boonstra

Hoe dat de susteren verdreven worden

[ 1426]

geschreven door een zuster in het Meester Geertshuis rond 1450.

Deel 1 Verdreven


1. De opmaat

En omdat onze lieve Here Jezus Christus, zoals heilige Gregorius zegt, de weg van zijn uitverkorenen hier op het aardrijk omringt met menigerhande verdriet en tegenspoed van deze wereld, opdat zij vanwege tijdelijk geluk onderweg het Komende Koninkrijk waar zij heen moeten reizen, niet zullen vergeten, hierom – in het jaar onzes Heren 1426 – , gedoogde onze lieve Here, dat hier een grote beproeving opstond in de Sticht van Utrecht, waar een interdict op werd gelegd.

En de zusters werden van node gedwongen in gehoorzaamheid van de paus ter kerke te gaan, of zij zouden uit de stad moeten trekken. Toen waren zij wonderlijk zeer in bekommering gebracht, want zowel de ene oplossing alsook de andere oplossing was haar onverdraaglijk aan te gaan.

Want wat was het een geestelijke staat en goed gezelschap op te geven, of te doen tegen het gebod van de heilige kerk?
[De bisschop van Utrecht kon interdicten opstellen. Deze golden voor heel het bisdom. Deventer viel onder het bisdom van Utrecht, en ook de stadsmagistraten wilden zich aan deze regels houden om niet in onmin te komen met de Bisschop. De naam van de bisschop was Zweder van Kuilenburg. De zusters hadden de keus: gaan wij in de kerk (waarschijnlijk Mariakerk) eucharistie [mis] vieren of in ons eigen huis met een van de paters van het Meester Florenshuis. (op de plek waar dit jaar (2013) het Geert Groote huis is verrezen) Ze vonden de priesters van de kerken niet goed genoeg.cab]

Hierom dan, hopende dat zij onopgemerkt, ongemoeid zouden blijven als de overheid van de stad vermoedde dat zij binnen het huis geen missen hadden, zo gingen onze waardige vader heer Johan Hoef en de heer Goedert ten Toorne, pastor van het Florenshuis, de stad uit. En al tie tijd dat zij er niet waren leden de zusters eronder dat zij niet naar de mis konden gaan omdat zij geen mis hadden in huis.

Het was in deze periode van Pasen tot de mis van heilige Johannes op 24 juni , zodat de zusters noch op de Paasdag, noch op Pinksterdag, noch op onze Here Hemelvaartsdag een mis hielden. En hier leden zij zo sterk in en pijnigden haar zielen in lijdzaamheid, en zij ondergingen het omdat ze het ervoeren als was het de hand Gods, die geen verdriet noch ongeneugden laat komen op zijn uitverkorenen dan tot hun bestwil.

2. Bezoek van schepenen en raadslieden

En in deze tijd kwamen dikwijls de schepenen en raadslieden bij haar op bezoek en legden zich met aandrang en smeekbeden aan met menige overredende woorden. En ze boden allerlei dingen aan die zij haar geven wilden, veel voordelen, die zij haar wilden bewijzen als ze maar de staat gehoorzaam wilden wezen, en doen als andere goede luiden en ter kerke gaan. Ze beloofden hen ook, dat ze hun gedrag door de vinger wilden zien en ze gunden hen dat ze huizen aan konden kopen en andere dingen, die ze nodig hadden. En mocht het zo zijn dat zij deze dingen doen wilden en zo de staat onderdanig, zo wilden zij hier nog boven ook een wijbisschop laten komen en daar zouden de zusters dan tegen kunnen biechten, en die zou hen dan absolveren van al de zonden, die zij hadden gedaan. Dit en soortgelijke dingen zeiden ze veel tegen hen.

Maar de waarachtige dienaressen Christi, die in de waarheid wandelden dachten dat ze meer schuldig zijn Gode gehoorzaam te wezen dan de mensen. Zijnde hierom als een moederkind uit de heilige kerk, en als van iemand die door de geest geregeerd en gedreven wordt, antwoordden ze standvastig als uit één mond en zeiden: ‘Om geen tijdelijk genot of voordeel, dat ons geboden wordt in deze tijd, willen wij doen tegen het gebod Gods en onze zielen zaligheid. En wij willen liever alle armoede en ongemak aangaan, dan dat wij voldoen zouden aan uw wensen.’

Toen de schepenen het hoorden dat ze alzo standvast en eendrachtig van willen waren, werden ze uitermate toornig. Want ze hadden gehoopt dat ze toe zouden geven nu ze geen ondersteuning kregen van haar paters, (oversten), die de stad uit waren gegaan.

Omdat ze hadden vernomen dat heer Goedert en heer Johan Hoef, onze vaders, uit de stad getrokken waren, werden de zusters eerst blijde onder elkaar en zeiden: ‘nu wij de hanen kwijt zijn, nu zullen met hennen het wel klaar spelen’; maar haar gebeurde het tegenovergestelde. Want al waren ze geen door God geschapen hanen, het waren nochtans hanen in de innerlijke kracht.

En omdat ze [de schepenen] geen invloed konden uitoefenen met hun smekingen en beloften, zo kwamen ze met scherpe dreigende woorden en zeiden: ‘omdat gij onze raad noch onze wensen volgen wilt, zo willen wij dat u in huis blijft, en we staan niet toe de grens ervan te overschrijden. Ge zult het huis niet uit mogen gaan, en niemand zal ook naar u toekomen. Ook zult u aan niemand kunnen verkopen, en niemand zal u werk of iets te doen brengen.’

Toen ze dit hoorden waren ze bedrukt en niet tevreden. Want de arbeid buitenshuis hadden ze nodig omdat ze daarmee haar levensonderhoud moesten inwinnen. Toen deden ze haar best en bewerkten ze vlas en wol opdat ze binnenshuis wat te doen hadden.

En hoe ze ook bedrukt waren, omdat ze niets konden kopen, zo was daar een goede zuster, ze heet Alijt den Veene. Zij was de zusters zeer tot troost, en moedigde moeder Beerte en moeder Elizebeth aan: ‘Eer dat de zusters verderven zouden, wilde ik nog liever werkelijk een habijt aantrekken en daarmee naar de markt gaan en kopen wat jullie nodig hebben’. [de zusters van het Meester Geertshuis waren geen nonnen en droegen geen religieuze kleding. Mogelijke uitleg van de uitspraak van zuster Alijt: als ze een habijt aan zou trekken zou het lijken dat ze gehoorzaam was, en zich zou onderschikken aan de bisschop, oftewel, ze zou niet opvallen als zuster van het Meester Geerts huis, men zou denken dat ze non was van een van de kloosters. cab]

3. Onder druk gezet

En deze dingen geschiedden in de vastentijd omtrent Palmpasen, en dezelfde Pasen hadden de zusters geen mis of sacrament. Maar al moesten ze haar onthouden van de ontvangenis van het heilig Sacrament, nochtans liet de goedertieren Here hen van binnen niet ongetroost en niet zonder gave in haar gebeden, terwijl zij deze druk en dit lijden leden. Want ze waren bijwijlen van binnen alzo gesterkt met de genade van God en overladen met tranen, die ze bij zichzelf niet konden verbergen, en ze moesten ergens zich terug trekken, eer dat onze Heer het innerlijke vuur weer geblust had, dat door Hem ontstoken was.

Hierna, op sint Vitus en Modest-avond (15 juni), kwamen hier [in het Meester Geertshuis] twee schepenen, die gezonden waren uit de raad, die de zusters zeggen moesten, dat ze een van twee zouden kiezen: of ze zouden ter kerke gaan en de staat gehoorzaam en onderdanig, of ze zouden het huis en het erf allemaal uitgaan, als ze bij hun standpunt bleven.

En opdat zij niet iemand tegen haar wil wilden overhalen, zo probeerden ze zo te overtuigen dat wie hier wou blijven en doen naar hun bevel, die zou al het goed van de zusters behouden en alles van het erf zou haar ter beschikking staan.

‘Hierop moogt u beraad nemen’ zeiden zij, ‘tot morgen, want zo wil de raad hier weer komen, opdat gij dan weten moogt wat gij antwoorden zult’.

Toen haar deze dingen gezegd waren, werden ze in verbazing zeer bedrukt, wat geen wonder was. Omdat ze waren als schapen zonder herder, in het midden van de wolven, en waren alleen gewapend met een goed geweten. Want ze hadden geen troost van buiten van de mensen, maar alleen mochten zij haar troost en opwekking zoeken in onze lieve Heer, die altoos een bedrukt hart nabij is en allerinnerlijkst wanneer Hij door de profeet spreekt: “Ik ben met hem in beproevingen, ik zal hem verlossen en verheerlijken.

De volgende dag kwamen alle schepenen met de gerechtsbode. En toen de zusters dat vernamen, gingen zij tezamen in het bedehuis en wendden zich met al haar harten tot onze lieve Here – omdat Hij haar troost en toeverlaat was , en de toren van haar kracht – en ze baden tot Hem dat hij haar hulpe wilde wezen, want zij wisten niet wat voor vonnis over haar uitgesproken zou worden.

En wanneer de zusters aldus zich tot God wendden, zo gingen de schepenen over het hele erf en het huis en bezagen alles, en overal moest men de deuren openen, opdat zij konden gaan waar ze dat wilden.

4. Het getimmerde koetshuis

Kort daarvoor was ons koehuis getimmerd door iemand die Hermen van Delden heette, zoals ook beschreven staat in het levensverhaal en haar deugden van zuster Stijne van Kalker. Deze goede Hermen had hier twee dochters (Mette en Aleit van Delden) en omdat hij rijk was en ook de zusters gunstig, zo had hij het huis laten timmeren op zijn aansprakelijkheid – maar de grond behoorde de zusters toe – en ook had hij daar de zusters een goede geldelijke steun toe gegeven.

En toen dit huis aldus getimmerd was, zo mochten ze het zoals haar duidelijk bleek, niet gebruiken, want de schepenen wilden het haar niet gunnen. [Het Meester Geertshuis stond onder gezag van de Schepenen, waar ook 'bepaaldelijk voorgeschreven staat, dat de zusters niet mogen bouwen zonder toestemming -der Schepenen cab]

En toen dan de schepenen aldus overal gingen en bekijken zo kwamen ze ook in het werkhuis, en daar vonden ze een deel van de jongste zusters op de weefstoel zitten werken. En ze zagen daar ook een klein altaar met heiligen, waar tegen de zusters pleegden te bidden, als ze aan het werk gingen. En toen ze dan deze zusters toegesproken hadden, zo vroegen ze haar of zij op dat altaar ook missen plegen te doen. Zij antwoordden: ’Neen’.

Toen was daar een van de schepenen, die zei hen, dat zij ook in het bedehuis zouden gaan. ‘Want’, sprak hij, ‘zo wat de anderen geschiedt, dat zal u ook geschieden’. Toen was daar een van de zusters, wij menen dat het zuster Alijt Cremers was, deze sprak onverveerd tot de schepenen en zei: ‘wat zullen wij in het bedehuis doen, meent u dat gij ons daartoe brengen zult, dat wij ter kerke zullen gaan; daar hoeft gij niet op te hopen.’

Toen werden zij erg boos en zeiden tot elkaar: ‘Horen jullie wel hoe dwars als deze jonge duivels zijn, wat zullen dan de ouden wezen.’ En alsof het schaapkens geweest waren, zo leidden zij deze zusters voor hen uit. En toen zij bij de zusters (in het bedehuis) naar binnen gegaan waren, zo probeerden ze nog met menigerlei redenen aan, dan weer met smeken, dan weer met dreigen.

En wat ze ook bedenken konden, waar ze haar mee buigen mochten, dat legden zij hen voor opdat zij hun wil van haar kregen mochten. Ze zeiden onder andere ook: ‘Is het dat gij ons nu hoort en doet naar onze raad, zo willen wij aldus doen’, en spreidden hun vinger voor de ogen, en spraken: ‘Wij willen u gunnen dat gij het nieuwe huis dat gij daar achter getimmerd hebt, behouden zult, en dat gebruiken naar eigen toedunken’. Ten laatste vroegen ze haar en zeiden: ‘hoe hebt ge u beraden op de dingen, die wij u gisteren ontboden, want de raad wil daar nu een antwoord van weten.’

Toen antwoordden de waarachtige discipelen van Jezus, dat het fundament van haar geestelijke timmerwerk niet op het zand gezet was, want het zou licht anders van deze storm nedergevallen zijn. En ze zeiden eendrachtelijk uit één mond: ‘Wij willen liever alle gebrek en beproeving aangaan om Gods willen, dan dat wij doen zouden tegen ons geweten. Hierom moogt gij met ons doen wat gij wilt, want wij wille niet kerk kerke gaan, noch u meer gehoorzaam wezen dan God, want wij ontzien geen ongemak en ellende om zijn wil te lijden. Alsof ze zeggen wilden: ‘Al wordt onze uitwendige mens nu verdrukt, nochtans vertrouwen wij erop dat onze inwendige mens in van dag tot dag vernieuwd zal worden, zodat wij alle dingen vermogen zullen in Hem die ons sterkt.’ ’Wij weten ook dat hij waarachtig is, die gesproken heeft: “ziet ten eerste het Rijk der Hemelen en zijn Gerechtigheid, en al dat u nooddruftig is, zal u toegeworpen worden”.

5. De vrouwen uit het huis gezet

Toen de schepenen dit antwoord hoorden en merkten dat ze aldus stijf en onoverwinnelijk bleven bij haar opzet, en door geen smeken of dreigen beïnvloed werden, werden zij uitermate toornig. En vermoedende dat wellicht er wel iemand van de zusters wezen zou die hier gaarne wilde blijven, wat het dat zij het zeggen of uitspreken durfden, en hierom zo wilden zij een lijst te hebben waarin alle zusters namen beschreven stonden.

En toen hen die gebracht werd, zo gingen zij op de plaats zitten [het terrein van het Meester Geertshuis], en riepen iedere zuster tot zich en vroegen zij in het bijzonder, of zij de staat gehoorzaam wilden wezen of niet. En toen zij het dan helemaal onderzocht hadden en niemand vonden die inwilligden, zo werden zij bovenmate verbolgen. Want omdat dit huis onder de schepenen stond, zodat zij daar wat macht over schenen te hebben, en hun nochtans die zusters meer ongehoorzaam waren dan in de andere vergaderingen, dat was voor hen onverdragelijk.
[Hier wordt het woord ‘vergaderingen’ gebruikt, bedoeld zijn de andere huizen van het gemeene leven. Er waren ook begijnhuizen en kleine kloosters voor tertiaressen in de stad Deventer , de laatste vielen rechtstreeks onder het kerkelijk recht]

En hierom uit groter toornigheid spraken zij en zeiden: ‘Omdat gij aldus recht rebels en weerspannig zijt, en geen reden noch bescheid toelaten wilt, zo gebieden wij u van der staats wegen dat gij allemaal tezamen uit de stad zult trekken bij de opgang van de zon. En gij durft er ook geen hoop op te hebben, dat gij hier weer terug zult komen noch het met eigendommen bezitten. En hierom voor alles wat in de grond is geplant en met een spijker is bevestigd aan de muren, dat zult gij hier laten, maar zo wat gij anders voor zonsopgang naar buiten brengen kunt, moogt ge meenemen’. En hiermee vertrokken zij weer.

En toen de zusters deze dingen hoorden, zo waren ze beide droevig en blijde: droevig, omdat ze ver-ontrecht werden en zonder zaken uitgestoten, en niet wisten waar ze blijven konden. Ze waren ook blijde, want de schepenen hadden haar hier tevoren gedreigd, dat zij haar moeder Beerte en moeder Liezebeth afnemen wilden, zodat de zusters geen hoofd noch steun zouden hebben. En de zusters waren zo droevig dat ze nauwelijks waren te troosten. En de schepenen werden daar niet door geraakt want ze hadden immers een andere weg geboden.
[Moeder Beerte en moeder Lizebeth waren gekozen oudsten van de groep en werden moeder of matersche genoemd. Zij hadden het gezag zoals een moeder overste in een klooster, ze werden democratisch gekozen, de Stadsraad moest wel toestemming geven na de keuze.]

Hierna bereidde ieder zich tot de arbeid (om het huis leeg te halen cab). En als iemand gezien zou hebben de vlijtigheid in het uitdragen, de liefdevolle eendrachtigheid en de enigheid van de wil, die onder de gemeenschappelijke zusters gevonden werd, hij zou voorwaar gezegd hebben: ‘dit is het geslacht van hen, die de Here zoeken, zij daar zoeken het aangezicht van de God die Jacob aanbad. Niemand was daar traag noch verzuimende gevonden. Van de minsten tot de meesten waren zij allen willig en bereid en een ieder spande zich in de ander voor te komen in het uitdragen; ja veel meer als of het haarzelf aangegaan was. En dat was geen wonder, want Diegene, die ons en niet Zichzelf gezocht heeft, was de regeerder van haar harten. Bijvoorbeeld was er een goede zuster bij en ze heette Mette Haverorts; zij was alzo zonderling vlijtig in de arbeid van het uitdragen, dat zij op de namiddag een paar nieuwe schoenen stuk liep.

Toen het uitdragen aldus gedaan was, gingen moeder Beerte en moeder Lizebeth [de stad in] om een kar en wagen te huren, omdat ze de goederen mee konden nemen, dat ze naar buiten in veiligheid gebracht en uitgedragen hadden; want de tijd was zeer kort, die haar gegeven was.

Einde van Deel I

Ga naar Deel II Tussen wal en schip Ga naar Deel III Arnhem en terugkeer

 

This is all it up until now!
Come back again, when there will be more to read.

 

go to top

If you have any comments, please send then to: C.A.Boonstra.

Last update: 4 december 2013

Copyright © 2013 Grootefestival. All Rights Reserved.
lay out caboo / powered by hcc