Boekrecensie

Titel: Ruim van hart. Willem Teellinck en de nodiging tot het Heilig Avondmaal
Auteur: Andries Knevel

Uitgeverij: De Groot Goudriaan
Kampen, 2000
ISBN 90 6140 718 4
Pagina's: 126
Prijs: ƒ 24,90

Hier is het boek verkrijgbaar via het Internet. [JLG]

Recensie door ds. M. Golverdingen - 7 februari 2001

Avondmaalsgang bij
Willem Teellinck

Andries Knevel, bekend publicist en directeur van de Evangelische Omroep, heeft ons verrast met een boeiend boekje over de visie op het heilig avondmaal bij Willem Teellinck (1579-1629). Het is een uiterst leesbaar en stijlvol uitgegeven boekje. Maar kunnen we ook in een tijd van diep geestelijk verval een beroep op Teellinck doen, als het gaat om de avondmaalspraktijk?

De schrijver groeide op in een zeer behoudend christelijk gereformeerd gezin. Avondmaalsmijding was regel en alleen doorgeleide christenen gingen ten dis. Daarom ging Knevel na zijn belijdenis niet ten avondmaal. Later kwam hij tot een ander inzicht door een studie theologie te Utrecht. In die tijd ontdekte Knevel dat er onder ds. Teellinck in Middelburg sprake was van een massale avondmaalsgang. De visie van Teellinck op de praktijk van het avondmaal werd het onderwerp van zijn doctoraalscriptie. Na vijfentwintig jaar dook Knevel opnieuw in de stof om het onderwerp te bestuderen.

Belijdenis doen
Na het geven van algemene informatie over schrijver en tijd gaat Knevel in op geschriften van Teellinck, zoals ”Het Geestelijck Cieraet van Christi Bruylofts-kinderen” (1620), ”Hemelsche Openinge van de Zeghelen des Verbondts der ghenade” (1621) en ”De Sleutel der devotie” (1624). Er is bij Teellinck sprake van een duidelijke tweepoligheid. Hij wordt niet moe om te accentueren dat iedere gedoopte het heilig avondmaal behoort te gebruiken. Maar dat moet dan wel op goede gronden plaatsvinden. Belijdenis doen en avondmaalsgang vallen nog geheel samen. Men kan telkens wanneer het avondmaal zal worden bediend, belijdenis doen voor de kerkenraad. Daarbij heeft men getuigen nodig ten aanzien van de levenswandel, terwijl de kerkenraad niet alleen vragen stelt over de elementaire kennis van de geloofsleer, maar voorzichtig toetst of er sprake is van enig oprecht geloof en van een voornemen om in de wegen des Heeren te wandelen.

Duizend avondmaalsgangers
Teellinck spreekt over vele honderden en soms over meer dan duizend avondmaalsgangers. Die gegevens zijn onlangs bevestigd in de dissertatie van J. H. Kluyver over ”De soevereine en independente staat Zeeland” (1998), die Knevel is ontgaan. Kluyver stelt op grond van rekeningen voor avondmaalswijn en avondmaalsbrood dat er in het Middelburg van de zeventiende eeuw in alle kerken samen ongeveer tienduizend avondmaalsgangers moeten zijn geweest. Dit komt neer op 66 procent van de bevolking.

Voor avondmaalsmijding liet Teellinck in zijn prediking geen enkele ruimte. Heel opvallend is de sterke nadruk bij deze oude schrijver op het verband tussen de avondmaalsgang en de zaligheid. God laat niemand die hier op aarde Zijn dis veracht, met Abraham, Izak en Jacob aanzitten aan Zijn heilige tafel in de hemel (blz. 53). Anderzijds kenmerkt zijn prediking zich voortdurend door een sterke nadruk op de bekering en de kenmerken van het geloof. Buitengewoon ernstig zijn de waarschuwingen aan de vele naamchristenen die tot de verbondsdis naderen.

Teellinck beoogde een nadere reformatie van de avondmaalspraktijk van de belijdende gemeente. Dat ideaal is hij blijven nastreven in een kerk die naar zijn eigen zeggen wemelde van de naamchristenen. Later ging dat ideaal voor de nadere reformatoren echter vervagen. Het werd steeds duidelijker dat zich onder de avondmaalsgangers grote aantallen onbekeerden bevonden. Dat leidde bij Smytegelt tot het begin van een zekere ontkoppeling van belijdenis doen en avondmaalsgang.

Goddelijk recht
Het ontgaat mij waarom men volgens Knevel niet zou mogen zeggen dat iedere avondmaalsganger naast een kerkelijk ook een goddelijk recht nodig heeft om met vrucht het avondmaal des Heeren te gebruiken (blz. 75). Wie dat zegt, doet Teellinck niet tekort. Het avondmaal behoort alleen bediend te worden aan degenen die het ware geloof hebben. Van de vele plaatsen noem ik alleen het ”Huys-boeck”, blz. 571-572.

Knevel schreef een goed, uiterst leesbaar, stijlvol uitgegeven boekje. Zijn motivering om alle noten weg te laten heeft mij niet overtuigd. Hij overschat de „zeer geïnteresseerde lezer”, die alle citaten zal kunnen terugvinden in de zeer omvangrijke werken van Teellinck. Juist bij zulke tere zaken als de visie op het avondmaal zal een lezer willen weten waar hij een citaat kan vinden.

Tussen de regels door lees ik dat, volgens Knevel, Teellinck een heilzaam correctief biedt voor een gemeente met avondmaalsmijding. Als in de prediking de ruif te hoog wordt gehangen, ben ik dat met hem eens. Terecht nodigde de Middelburgse predikant de kleinen in de genade. Maar wie in een tijd van diep geestelijk verval een beroep op Teellinck wil doen om de avondmaalvierende gemeente te verdedigen, pleit mijns inziens voor een hachelijke zaak. Komt men daar werkelijk als men in de voorbereiding het bruiloftskleed tekent, zoals Teellinck dat heeft gedaan en zoals Knevel dat beknopt weergeeft? Men kan de situatie uit de bloeiperiode van de kerk van kort na de Reformatie –hoewel er ook toen veel kaf onder het koren was– niet zonder meer van toepassing verklaren op onze tijd.

Te bestellen via het Internet. [JLG]