Vooraf
De kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente in Gorinchem heeft ons gevraagd om geheimhouding van de discussie. Wij hebben steeds gezegd dat geheimhouding wat ons betreft niet nodig is. Onze zoektocht naar grond voor de kinderdoop in de Bijbel mag wat ons betreft ook bij anderen bekend zijn. Indien iemand vindt dat wij de Bijbel op een onjuiste wijze lezen, verzoeken wij hen op Bijbelse gronden onze visie te weerleggen.
Het is onze wens en bede dat velen gaan zoeken wat de Heere in de Bijbel heeft opgetekend en wat Hij daarmee bedoelt. We hopen dat velen de Bijbel zullen gaan lezen tot meerdere glorie van Zijn Naam en tot verandering van mensen overeenkomstig Zijn bedoeling. Opdat we ons aan Hem en het alles reinigende bloed van Jezus Christus zullen overgeven en ons in volle overgave willen laten veranderen door Zijn Woord.
Bij vragen of opmerkingen kunt u ons bereiken via onderstaand adres of per e-mail AG-Doop@workmap.nl
Wij wensen u Gods onmisbare zegen toe en het licht van de Heilige Geest.
Doet gelijk die van Berea die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren.
Doop
een teken van
Opstanding
Onze plaats in het licht van Gods verbond
met Zijn uitverkoren volk Israël
Verantwoording naar de Generale Synode op 12 en 13 september 2001 met betrekking tot het niet “dopen” van onze jongste dochter Hanneke geboren op 13 maart 1996
Aan de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten (afschrift aan predikanten en kerkenraden)
Toespraken bedoeld voor de Generale Synode der Gereformeerde Gemeenten in 2001
- Letterlijk of geestelijk lezen?
- Gods uitverkiezing van het volk Israël uit de volken
Het heil via Israël ook tot zegen van de volken
Bijbelstudie met betrekking tot de doop
- Moeten we de Bijbel letterlijk of geestelijk lezen?
- Is de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen? Heeft de besnijdenis afgedaan?
- Doop door onderdompeling (hebreeuws: T´vila)
Scriba
Weleerwaarde heer ds G.J. van Aalst
Ferdinant Bolstraat 12
2981 CC Ridderkerk
Betreft Appèlschrift van een lid van de classis Dordrecht
Afschrift aan Kerkenraden en predikanten van de Gereformeerde Gemeenten (op verzoek van de GS vertrouwelijk)
Datum 24 september 2001
Zeer geachte leden van de Generale Synode der Gereformeerde Gemeenten,
In aansluiting op het overleg met de preses en de behandeling van ons bezwaarschrift willen wij u het volgende berichten.
In het gesprek met de Preses voorafgaand aan de behandeling:
- is de toespraak met Bijbelstudie ter kennisname aan hem meegegeven
- is met hem besproken dat wij de toespraak ter toelichting op onze visie voor de inhoudelijke behandeling door de synode wilden houden. Als de inhoudelijke behandeling niet ter synode zou plaatsvinden, wilden wij geacht worden, dat wij de toespraak ter vergadering hebben gehouden en hebben hem gevraagd om een afschrift hiervan aan alle leden van de Generale Synode te zenden
- hebben wij hem gezegd dat onze voorkeur uitgaat naar behandeling in openbaarheid. Nu worden allerlei gissingen gedaan. Een bijbelse onderbouwing moet volgens ons open kunnen plaatsvinden
- zei hij dat het ons vrijstaat om de toespraak met notitie te zenden aan iedereen, wie ons dat goeddunkt. Hij vroeg zelf voor de verzending te zorgen.
Wij zenden u daarom bijgaand de toespraak, zoals die bedoeld was uit te spreken op de vergadering van de Generale Synode op 12 september 2001 bij de behandeling van artikel 9 Appelschriften te weten b. Appelschrift van een lid van een gemeente uit de classis Dordrecht, inclusief de daarbijbehorende Bijbelstudie met betrekking tot de doop.
Bij de behandeling van dit punt zei de Preses terecht dat het verschil van inzicht niet alleen de doop betreft, maar ook de plaats van het volk Israël en de plaats van de gelovige uit de heidenen en onze relatie tot het verbond zoals God heeft gesloten met Abram.
De Preses concludeerde eveneens terecht dat de visie van appellanten haaks staat op de leer zoals die binnen de Gereformeerde Gemeenten wordt geleerd.
Vanwege pastorale motieven, stelde hij voor om een commissie in te stellen die in gesprek met appellanten nogmaals duidelijk zouden maken dat hun visie niet overeenstemt met de leer en de belijdenisgeschriften welke zijn gebaseerd op de Bijbel.
Zoals een geachte afgevaardigde terecht opmerkte hebben wij met klem aan de Generale Synode gevraagd op bijbelse gronden een bewijs te leveren voor de kinderdoop (en daarmee verband houdende zaken).
Deze vraag hebben wij gesteld aan de kerkenraad, de classis en de particuliere synode. Ook hebben wij gevraagd inhoudelijk aan te geven waar onze visie niet overeenkomt met de Bijbel.
Steeds hebben zij geprobeerd ons terug te leiden naar leer en belijdenis, zonder concreet in te gaan op de naar ons inzicht op de Bijbel gegronde motieven.
Er resten nu nog slechts twee mogelijkheden. Immers:
o òfwel het bewijs is NIET te leveren
De leer is blijkbaar niet in overeenstemming met de Bijbel. Wij zijn dan, vanwege onze visie en het daaruit voortvloeiend niet dopen van onze dochter Hanneke, onterecht onder censuur gesteld
o òfwel het bewijs is WEL te leveren
Indien onze visie niet met de Bijbel overeenstemt, willen wij ons, op basis van op de Bijbel gegronde argumenten, graag laten overtuigen.
Indien geen Bijbels bewijs voor de kinderdoop wordt gegeven en ook niet wordt aangegeven welke van de door ons genoemde argumenten in strijd zijn met de Bijbel, is de op ons uitgeoefende tuchtmaatregel onterecht.
Wij gaan ervan uit dat een van de leer afwijkende visie wordt weerlegd vanuit de Bijbel. De basis van het belijden binnen de Gereformeerde Gemeenten is toch Bijbel-getrouwheid? Als bewijzen alleen vanuit “de leer, welke is gegrond op de Bijbel”, worden weerlegd, moet de Bijbel blijkbaar worden gelezen vanuit leer-perspectief. De leer staat dan boven de Bijbel.
Dat onze vaderen hiervoor heel beducht waren, blijkt uit artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daar staat dat wij op Gods Woord meer acht moeten geven, dan op de ordinantiën. Zij zien dit als een belangrijk teken van de ware kerk in onderscheid van de valse kerk.
Het verdriet ons dat de kerkenraad ons onder censuur plaatst, vanwege ons zoeken naar de grond voor de kinderdoop in Gods Woord. Wij willen ons stellen onder het gezag van Gods Woord en ons openstellen voor het licht van de Heilige Geest. Die kan ons en ook u, indien wij onvoorwaardelijk naar Hem willen horen, in al de waarheid leiden.
In artikel 29 van de NGB staat dat we niet aan de ordinantiën meer gezag mogen toeschrijven dan aan Gods Woord. U doet een beroep op ons dat we de leer zullen navolgen, meer dan dat we in Gods Woord grond kunnen vinden voor de kinderdoop.
Wij hopen en bidden dat indien God vindt dat wij Zijn Woord onjuist hebben geïnterpreteerd, Hij ons dat ook zal laten zien. Wij hopen dat ook u zich wilt stellen onder de onvoorwaardelijke heerschappij van Zijn Woord en bidden dat de Heere u, ons en allen binnen onze gemeenten rijkelijk wil verlichten door het licht van de Heilige Geest, opdat we niet in donkerheid behoeven voort te gaan.
Gode bevolen,
Met vriendelijke groeten,
mede namens mijn vrouw,
A. Groothedde
N.B. Het onderhavige stuk is bijlage bij de hierboven afgedrukte brief
Toespraken bedoeld voor de Generale Synode der Gereformeerde Gemeenten in 2001
Verantwoording naar de Generale Synode van september 2001 met betrekking tot het niet “dopen” van onze jongste dochter Hanneke geboren op 13 maart 1996
Zeer geachte leden der Generale Synode,
Het is onze behoefte eerst kort te reageren op de artikelenreeks in de Saambinders van de weleerwaarde heer dominee Moerkerken de nrs. 32 tot 36 van het jaar 2000 over “de bezwaren tegen de kinderdoop”.
Dominee Moerkerken zegt in één van die artikelen bij het aanhoren van allerlei bezwaren tegen de kinderdoop:
“Moeten we steeds weer opnieuw het wiel uitvinden in de kerk?”
Hij zegt dat we ons verstand zouden moeten gebruiken en winst moeten doen met wat mannen als Calvijn hebben geschreven m.b.t. hun confrontatie met de wederdopers.
Wij zeggen: Ja, dat moeten we, doordat de God van Israël Zijn beloften en profetieën nu zo zichtbaar al meer en meer vervuld m.b.t. Zijn oogappel, Zijn Eigen uitverkoren volk nl. het volk Israël, dat volk Israël, waarvan Hij zegt: “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde”, ja, we moeten inderdaad opnieuw “het wiel uitvinden”.
Wij zeggen liever: “Terug naar de Schrift, sola Scriptura!”
Wij moeten met de Bijbel in onze hand, horen en zien wat de HEERE heden ten dage doet met Zijn eigen volk Israël en van daaruit de plaats van Israël en onze plaats, dat is de plaats van de al dan niet gelovige heidenen, herverstaan en beleven.
Dan kunnen we niet anders doen dan in diepe verwondering uitroepen:
“Geloofd zij de God van Israël, Die door Zijn Zoon de Heere Jezus, niet alleen Israëls God, nu bedekt om der heidenen wil, maar ook onze God wil zijn!
Hem zij de heerlijkheid en de eer en de dankzegging van nu aan tot in alle eeuwigheid”.
Zeer geachte leden van de Generale Synode,
Zoals u weet zijn wij beiden en ook ons voorgeslacht lid van de Gereformeerde Gemeente.
We zijn de HEERE dankbaar dat we mogen leven onder de heerschappij van Zijn Woord. Het Woord van de God van Israël. We zijn (waren) er trots op dat Bijbelgetrouwheid binnen de Gereformeerde Gemeenten hoog in het vaandel staat (hopelijk behoeven we hier niet te zeggen: stond).
Toen ons huwelijk werd gezegend met de geboorte van een zoon, wilden we niet, zoals in het doopsformulier staat, uit gewoonte of bijgelovigheid dopen. We zijn daarom gaan zoeken naar bevestiging van de grond voor de kinderdoop zoals die in de ons bekende belijdenisgeschriften wordt aangegeven. Eerst hebben we de teksten onderzocht zoals die vermeld staan in het doopsformulier. Later ook die van de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De conclusie die ons toen voor de hand leek, bleek op grond van hetgeen op de respectievelijke plaatsen in de Bijbel staat, geen stand te houden. In de context gelezen zeggen de teksten vaak heel wat anders dan de belijdenisgeschriften ons willen doen geloven.
De kerk is niet in plaats van Israël gekomen; de doop niet in plaats van de besnijdenis. De kinderdoop niet in de plaats van de doop op grond van het geloof.
Biddend om het licht van de Heilige Geest hebben we de Bijbel verder onderzocht. En ook nu bidden we, dat de Heilige Geest onze en uw ogen verlicht, opdat we horen het Woord van de God van Israël. Hij zegt tegen Zijn volk door de mond van de profeet Jeremia 2:4 “Hoort des HEEREN woord, gij huis van Jakob, en alle geslachten van het huis Israëls!”. We moeten ons realiseren dat we alleen in staat zijn om iets te horen, als we bereid zijn van onszelf iets los te laten. Als we bereid zijn ons door het Woord van God te laten veranderen. Alleen dan zullen we door Gods genade iets mogen verstaan wat de HEERE werkelijk bedoelt.
Bij het lezen van de Bijbel moeten we het Woord in eerste instantie letterlijk lezen en interpreteren. Uit de context moeten we nagaan of er meerdere betekenissen zijn. Als uit de tekst blijkt dat het geestelijk moet worden gelezen, dan moeten we het ook zodanig horen. Eventuele geestelijke lessen mogen we wel trekken uit de letterlijke tekst. Dit mag echter nooit de bedoeling van Gods Woord geweld aandoen.
Gods Woord heeft scheppende kracht. Niet alleen bij de schepping van de hemelen en de aarde. Nog steeds is dat zo. We mogen, NEE: we moeten daar ook nu nog steeds naar uitzien, willen we werkelijk kunnen horen wat God door zijn Woord, door de verlichting van de Heilige Geest tot ons zegt. Als we onder biddend opzien naar Hem horen, zal de Heere ook Zijn Geest uitstorten, zodat we iets mogen en kunnen zien van de diepte en rijkdom, die Hij in Zijn Woord ons geeft. Zij het in beperkte mate, maar dan mogen we iets ontdekken van de rijkdom, genade en ruimte die er is in Gods hart.
Om te weten, wat God ons heeft te zeggen, moeten we in plaats van luisteren (passief), horen (actief).
Dat de Heere genadig is, blijkt niet pas nadat Hij Zijn verbond sloot met Abraham, of pas toen Hij zijn wet (Tora = onderwijzing) gaf op de Sinaï. God is genadig! Dat zit Hem met eerbied gesproken in het bloed. Dat blijkt al nadat Eva en Adam hebben gezondigd door het eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads. God riep Adam: “Waar zijt Gij?” (Gen 3:9). Niet omdat God niet wist waar Adam was. Maar Hij was zoals altijd de eerste die de mogelijkheid opende voor een nieuwe relatie.
In Romeinen 4:11 staat over Abraham geschreven: “En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde;”
Abram kreeg de opdracht en geloofde
Abram kreeg de opdracht en belofte van God
Gen 12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.
2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen!
3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
Hij vertrouwde op de HEERE en geloofde. Dit geloof is hem tot rechtvaardigheid gerekend.
Gen 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.
Rom 4:22 Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend.
Gal 3:6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend;
Jak 2:23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend van God genaamd geweest.
God verkoos het nageslacht van Abraham, het volk Israël, uit de volken en sloot een verbond met Abraham
Woord van de HEERE
Gen 15:1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.
Bevestiging en geloof / antwoord
Gen 15:5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!
6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.
Ondertekening met een bloedig offer
Gen 15:7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.
8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?
9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarigen ram, en een tortelduif, en een jonge duif.
10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij leide elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.
Belofte en inhoud van het verbond
Gen 17:1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!
2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen.
3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende:
4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden!
5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.
6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen.
7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.
8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.
9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten.
En Abraham geloofde. Zoals in Romeinen 4:11 staat vermeld, is Abraham de enige die de besnijdenis heeft ontvangen als teken van het geloof. Van het zaad van Abraham moet al wat mannelijk is het teken ontvangen als bevestiging van het verbond tussen de HEERE en Abraham en zijn zaad.
Teken op het verbond
Gen 17:10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde.
11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.
12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten
Ongehoorzaamheid wordt gestraft
Gen 17:14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken.
Zegen van dat verbond ook voor de volken
Gen 12:3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
Gen 28:14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.
Hand 3:25 Gijlieden zijt kinderen der profeten, en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft, zeggende tot Abraham: En in uw zade zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.
Door de verkiezing van Israël uit de volken en de verkiezing van de Messias uit Israël, heeft God de heilsgeschiedenis uitgewerkt. Door de geboorte van de Heere Jezus en vervulling van de opdracht die de HEERE Hem gaf , mogen ook wij uit de heidenen delen in de zegeningen van dit verbond.
Wij zijn niet in dit verbond begrepen. Immers wij zijn geen zaad van Abraham. Als wij wel deel zijn van dit verbond moeten we overeenkomstig Gen 17:14 ook worden besneden, daar anders onze ziel zal uitgeroeid worden uit haar volken.
Wij zijn kinderen van Abraham in het geloof. Abraham geloofde voordat God het verbond met hem sloot. In die zin mogen we kinderen van Abraham zijn naar zijn geloof.
Rom 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend: opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde;
Zegen maar ook vloek
Gen 12:3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
Als wij onszelf (en de KERK) stellen in de PLAATS van Israël, dan doen we alsof ook wij zijn begrepen in het verbond wat God sloot met zijn volk Israël.
Wij nemen dan af (stelen) van Israël wat ons NIET toebehoort.
Eigenlijk vloeken we dan Israël. In plaats van zegen uit genade die Gods ons wil geven (delen in de zegeningen) wordt dan misschien vloek ons deel. Wij moeten uit genade leren leven. De grootste genade is dat ook wij mogen leven onder de heerschappij van Gods Woord. Dat DE ZEGEN (het offer van de Heere Jezus Christus) ook ons deel mag worden.
Laten we er toch voor oppassen dat niet de vloek maar de zegen van het verbond ons deel mag zijn.
Dit wil niet zeggen dat de kinderen van Abraham naar het vlees niet in de Heere Jezus behoeven te geloven om behouden te worden. Ook zij moeten besneden worden naar het hart.
Deut 10:16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer.
Deut 30:6 En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij levet.
Jer 4:4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uwer harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem! opdat Mijner grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen.
Tot behoud moet ieder, zowel Jood als heiden geloven in de Heere Jezus. Als teken op dat geloof, is de doop gegeven.
37 En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.
38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.
- worden acht dagen na de geboorte besneden
- en nadat zij geloven in Jezus de Messias (sterven ook zij en mogen opstaan in een nieuw leven in Christus)
- worden zij gedoopt
God bewerkt het heil door Israël waarbij Israël als het ware tussen haakjes staat:
God roept – Abram gelooft – God verkiest Israël uit de volken en sluit het verbond – het teken op het verbond is de besnijdenis (voor Abraham als teken op zijn geloof en voor zijn zaad als teken van het verbond) – God verkiest de Messias uit Israël – De Messias is besneden ten achtste dage – Hij vervult de opdracht en brengt het offer tot in de dood en staat op uit de dood – in het volbrachte werk mogen:
- De Joden
o Abrahams zaad naar het vlees > God heeft het verbond met hen gesloten
o Die besneden zijn van hart (geloven) mogen de gerechtigheid van Christus deelachtig worden (Abrahams zaad naar het geloof)
- En de heidenen
o Waarmee God geen verbond heeft gesloten, mogen nochtans delen in de zegeningen van dat verbond met zijn volk Israël
o Die besneden zijn van hart (geloven) mogen de gerechtigheid van Christus deelachtig worden (Abrahams zaad naar het geloof)
Het is genade van de God van Israël dat wij,
die uit de heidenen zijn, alhoewel Hij ons niet heeft uitverkoren uit de volken, en Hij geen verbond met ons heeft gesloten,
dat ook wij mogen delen in de zegeningen:
- Wij mogen leven onder de heerschappij van het Woord van de God van Israël.
- Ook tot ons komt het evangelie (de blijde boodschap) dat Jezus Christus voor de zonden heeft geleden, is gestorven en is opgestaan.
Joh 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Nadat wij ons leven in eigen hand niet meer kunnen houden, maar bereid zijn ons leven over te geven in Gods hand, mogen de Joden en ook wij uit de heidenen sterven aan onszelf en opstaan in een nieuw leven Jezus Christus.
Door het geloof in de Heere Jezus mogen we worden gedoopt in de dood van Christus en opstaan uit die dood in een nieuw leven, en krijgen wij deel aan de besnijdenis van Christus. Hij is begrepen in het verbond en heeft de wet vervuld tot door de dood.
Paulus zegt in Romeinen 6 vers 3-5
3 Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?
4 Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.
5 Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding;
En aan de Colossenzen schrijft Paulus in hoofdstuk 2 vers 11 en 12
11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus;
12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.
In de doop betuigen wij dat wij sterven aan onszelf. Wij gaan onder in het watergraf. En wij mogen opstaan in een nieuw leven in Christus. Zo mogen we deel hebben aan de gerechtigheid van Christus. We mogen dan met Paulus zeggen:
Galaten 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.
De HEERE heeft Israël uitverkoren uit de volken. Het teken van dit verbond is de besnijdenis.
Zie Genesis 12, 15 en 17 en vele andere plaatsen
De HEERE heeft de Messias uitverkoren uit Israël voor de grondlegging der wereld.
Ef 1:4 Gelijk Hij ons (AG: Israël) uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde;
Ef 1:13 In Welken ook gij (AG: uit de heidenen) zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte;
Door het geloof, de besnijdenis van het hart, kunnen wij deel krijgen aan de uitverkiezing van de Messias en delen in de zegeningen van het verbond. Als teken op dit geloof is de doop gegeven.
In gehoorzaamheid aan hetgeen de Heere ons in zijn Woord heeft laten zien kunnen wij niet tot een andere conclusie komen dan dat in Gods oog:
1. De kerk niet is gekomen in de plaats van Israël
2. De doop is niet gekomen in de plaats van de besnijdenis
3. Wij uit de heidenen niet zijn begrepen in het verbond wat God sloot met Abraham
4. Wij geen natuurlijk zaad zijn
5. Wij wel mogen delen in de zegeningen
6. Wij door het geloof uit genade wel geestelijke kinderen van Abraham mogen zijn
7. Israël een bijzondere plaats heeft in Gods Hart. Ook nu nog. Rom. 11: 12 “En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!“
8. Het onze plicht is om onze houding te verstaan, waartoe Paulus ons ook oproept in Rom 11:31: “…..opdat ook zij door uw barmhartigheid zouden barmhartigheid verkrijgen.” “Want”, zegt hij in het voorgaande vers “Want gelijkerwijs ook gijlieden eertijds Gode ongehoorzaam geweest zijt, maar nu barmhartigheid verkregen hebt door dezer ongehoorzaamheid;”
9. De doop is een teken op de besnijdenis van het hart.
Als we ons realiseren wat de doop uitbeeld, kunnen we zeker geen mensen dopen waarvan we niet het getuigenis hoorden dat zij het eigendom zijn van Jezus Christus.
We kunnen dus ook geen baby’s dopen. Zij zijn niet in staat van het geloof in Jezus Christus getuigenis te geven.
Als we dopen zonder het getuigenis van de kamerling, verachten we de essentiele betekenis van de doop, die het afsterven van de oude mens uitbeeld en de opstanding in een nieuw leven in Christus. Zo´n doop is waarde-loos.
- Besnijdenis
van het verbond met Abraham
- Doop
de besnijdenis van het hart
- De 3e beker van het Pascha
van het nieuwe verbond “Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt.” (Luk 22:20b)^
Als we nu in onze tijd al de vele vervullingen met betrekking tot het volk Israël zien, en we ons realiseren dat de HEERE zijn beloften waarmaakt ook met betrekking tot het terugbrengen van Zijn volk naar het land wat Hij hen beloofde, ondanks al hun zonden, dan moeten we wel met Paulus in verwondering uitroepen.
O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! (Rom 11:33)
Het is onze begeerte een weg te vinden om zoals Paulus het zegt in
Rom 11:14 en 15 Of ik enigszins mijn vlees (dat is Israël) tot jaloersheid verwekken, en enigen uit hen behouden mocht. Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?
Tot op dit moment heeft de behandeling van deze zaak in het geheim plaatsgevonden. Zoals wij ook al eerder tegen de kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente te Gorinchem hebben gezegd, kan wat ons betreft de geheimhouding worden opgeheven. Sterker! Op dit moment ontstaan er wellicht allerlei gissingen waarover het verschil van inzicht wel zal gaan.
Ten diepste gaat het verschil van inzicht over de plaats van de KERK en de plaats van het uitverkoren volk Israël, Gods oogappel. Het gaat om de eer van de God van Israël.
Bijbelstudie met betrekking tot de doop
Verantwoording naar de Generale Synode van september 2001 met betrekking tot het niet “dopen” van onze jongste dochter Hanneke geboren op 13 maart 1996
Na de geboorte van onze oudste zoon Albert op 6 september 1990, hebben we hem niet uit gewoonte of bijgelovigheid willen dopen. Wij zijn op zoek gegaan naar grond voor de kinderdoop, door de teksten die aangehaald werden in het doopsformulier, de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofs Belijdenis naast de Bijbel te leggen. Deze teksten hebben we in zijn verband in de Bijbel gelezen. Al gaande weg moesten we concluderen dat teksten uit de Bijbel in de context vaak iets heel anders zeggen dan hetgeen ze in de belijdenisgeschriften verondersteld werden te zeggen. Ze werden vaak uit zijn verband gehaald en kwamen nogal eens niet overeen met wat ons de Belijdenisgeschriften leerden.
Uiteindelijk hebben we onze jongste dochter Hanneke niet kunnen laten “dopen” .
We zijn er van overtuigd geraakt dat we terug moeten naar wat er in de Bijbel staat en niet moeten blijven steken in de leer. Juist omdat er zoveel profetieën, in deze tijd met betrekking tot Gods uitverkoren volk (Israël is door God gekozen uit al de volken tot Gods eigendom: een heilig volk (Ex 19:5, Deut 7:6, Deut 10:15, Deut 14:2, Ps 135:4). Door veel lichtende voorbeelden uit de kerkgeschiedenis en oud-vaders werd dit niet voor mogelijk gehouden!) in vervulling (zijn ge)gaan. We zijn er van overtuigd, dat als deze mensen (de oudvaders) nu hadden geleefd, ook zij anders met Gods Woord zouden zijn omgegaan.
Het is moeilijk om van de leer van de Belijdenisgeschriften en van de leer der oudvaders, als die niet gegrond is op de Bijbel of gegrond is op teksten die uit zijn verband blijken gerukt, los te komen. Door opvoeding en catechisatie (we hebben niet de bedoeling daar tegenaan te schoppen, maar we moeten wel bereid blijven het Woord van God te horen zoals het er staat. We moeten Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen! Hand 5:29) is die er zo ingeprent, dat het moeilijk is om nog te zien wat er werkelijk staat. We moeten als het ware van de wortels worden losgemaakt. Dat gaat niet vanzelf, of zomaar van de een op andere dag... Wij geloven dat het goed is om, als er Israël in de Bijbel staat dat dan ook voor Israël (de Joden) te laten gelden en niet voor ons (uit de heidenen). Hoeveel uitspraken worden er niet zonder erbij na te denken, vanuit de gedachte als zou de kerk in de plaats van Israël zijn gekomen, gebruikt in bijvoorbeeld de prediking of het gebed door de ouderlingen en predikanten.
Wij zijn er van overtuigd dat ook de oudvaders in alle ernst biddend Gods Woord hebben onderzocht en kinderen van God zijn, maar vaak wel vanuit de gedachte dat de Kerk i.p.v. Israël zou zijn gekomen. Met Israël, met de Joden kon men in het verleden (goed te begrijpen), immers geen kant op?
Moeten we de Bijbel letterlijk of geestelijk lezen?
Bij het lezen van de Bijbel moeten we in eerste instantie letterlijk lezen en interpreteren. Uit de context moet je nagaan of er meerdere betekenissen zijn. Als uit de tekst blijkt dat het geestelijk gelezen moet worden, dan moet je het ook als zodanig horen. Eventuele geestelijke lessen mag je ook trekken uit de letterlijke tekst. Dit mag de bedoeling van de Schrift echter geen geweld aandoen.
De Heere zegt in Deut 6: 4 Hoor, Israel! de HEERE, onze God, de HEERE is één! dxa hwhy wnyhla hwhy larvy ems. Indien Israël, Gods volk, moet horen naar het Woord des Heeren, dan moeten wij uit de heidenen dat zeker ook. Horen …. We zijn alleen in staat om te horen als we bereid zijn om van onszelf iets los te laten. Als we bereid zijn om ons door het Woord des Heeren te laten veranderen. We moeten verwachtend horen: alsof Gods Geest door Zijn Woord rechtstreeks tot ons spreekt. Hij zal dan ook zeker Zijn bedoeling voor ons openbaren.
Zijn Woord heeft scheppende kracht. Niet alleen bij de schepping van de wereld is dat het geval, maar nog steeds is dat zo. We mogen daar ook nu nog naar uitzien; nee, we moeten daarnaar uitzien, willen we werkelijk kunnen horen wat God, door Zijn Woord, tot ons zegt. Als we onder biddend opzien naar Hem horen, zal Hij ook Zijn Geest uitstorten, zodat we iets mogen en kunnen zien van de diepte en rijkdom die Hij in Zijn Woord ons geeft. Zij het in beperkte mate, maar dan mogen we iets ontdekken van de rijkdom, genade en ruimte die er is in Gods hart.
Om te weten, wat God ons heeft te zeggen, moeten we in plaats van luisteren (passief) horen (actief).
Evenals de Joden in Berea mogen ook wij het Woord ontvangen met alle toegenegenheid, maar mogen we ook dagelijks de Schriften onderzoeken of deze dingen alzo zijn (Hand 17:11).
Een voorbeeld van wat de "leer" zegt. In Jer 31:3 staat: "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met koorden met goedertierenheid". De leer zegt dat dit gaat over alle mensen, Jood dan wel heiden, die God liefhebben. In Jer 31 spreekt de HEERE echter over alle geslachten Israëls, zie vers 1. De HEERE heeft alle geslachten Israëls liefgehad met een eeuwige liefde. Hier wordt bedoeld dat God Israël, het Joodse volk heeft uitverkoren (Deut 4:37), om een zegen te zijn voor de hele aarde (Gen 12:1-3). Deze uitverkiezing is verbondsmatig. God sluit deze verbonden in de lijn van Abraham, Izak en Jakob (Gen 17:17-27, 26:3-5, 28:13-15). God handelt met Israël als een vader (Num 12-10-16, Deut 32:6), Hij heeft Israël verkoren (uitgekozen) uit al de volken die op de aardbodem zijn, omdat Hij hen liefhad (Deut 7:6-8). Na de verwoesting en verstrooiing is er een overblijfsel, wat uitverkoren is om de Heilige Geest te ontvangen (Lev 26:38-45, Deut 4:30,31). In de tijd van het herstel van Israël (Jer 31:4) en de terugkeer van het overblijfsel van Israël uit het land van het noorden (Rusland) en de zijden der aarde (Jer 31:7,8), zal de HEERE al de geslachten Israëls tot een God zijn (Jer 31:1, Zach 12:12-14, Mat 24:30). En in die dagen vindt de vernieuwing plaats van het sinaïtisch verbond, dat God met Zijn volk Israël, het Joodse volk heeft gesloten, want de Heilige Geest wordt op hen uitgestort, en Israël zal de wet onderhouden: lees Jer 31:31-40! In Jer 31:3 wordt dus het volk Israël bedoeld.
De leer geeft aan, dat we door de doop aan een bepaalde gemeenschap zijn verbonden en we ingelijfd worden in het kerkelijk erf. In de Bijbel lezen we: “dat we in Christus begraven zijn door de doop in de dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden”. (Rom 6:4, Kol 2:12, Gal 3:27).
In Mat 28:19 staat: "Onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb". Kan een baby onderwezen worden? Kan een baby geleerd worden alles te onderhouden wat de Heere Jezus aan zijn discipelen geboden had? In Mark 16:15-18 zei Jezus tot de elven: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het evangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; Slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden". Kunnen baby’s herkenbaar uiting geven van hun geloof als ze dat al zouden hebben, kunnen zij in Jezus Naam duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen spreken, slangen opnemen, op kranken de handen leggen?
Wie worden er gedoopt zoals de Heere Jezus geboden had? Joden en Jodengenoten, Israëlitische mannen, die zich bekeerden en die het woord van Petrus gaarne aannamen (Hand 2:38, 41); mannen en vrouwen van het volk van Samaria die Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van de Naam van Jezus Christus verkondigde (Hand 8:12); de kamerling welke Jezus middels Filippus werd verkondigd, na zijn belijdenis: “Ik geloof, dat Jezus Christus de Zone Gods is.” (Hand 8:37); Cornelius en velen die samengekomen waren, op welken de Heilige Geest viel, sprekende in vreemde talen en God groot makende, terwijl Petrus getuigenis gaf over Jezus van Nazareth (Hand 10:27, 43, 45, 46); Lydia, die God diende, welker hart de Heere heeft geopend en haar huis (Hand 16:14,15); de stokbewaarder en al de zijnen die aan God gelovig geworden was (Hand 16:33,34); Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan de Heere met geheel zijn huis, en vele van de Corinthiërs geloofden (Hand 18:8). discipelen die gedoopt waren in de doop van Johannes (Hand 19:5). Allemaal mensen werden gedoopt, nadat daar reden voor was. Merk op dat er in alle gevallen wanneer er gesproken wordt dat hij en zijn huis gedoopt werden, enkele teksten verderop ook staat dat hij geloofde hij en zijn huis. Dit wordt alleen in het geval van Lydia niet gezegd. Algemeen wordt ook verondersteld dat Lydia niet getrouwd was.
Er staat ook echt nergens in de Bijbel dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen. De besnijdenis en de doop zijn twee heel verschillende gebruiken, ieder met hun eigen betekenis. Op grond van de Bijbel kunnen we zien: De besnijdenis is het teken van het eeuwige verbond met Abraham, en zijn joodse nageslacht (Gen 17:7-10, Ps 105:8-10). Psalm 105 handelt over het volk Israël, daarom kunnen wij tijdens een doopdienst Psalm 105:5 berijmd, niet zingen. God zal zijn waarheid nimmer krenken, aan hen die Zijn verbond gedenken, Zijn Woord wordt altoos trouw volbracht, tot in het duizendste geslacht, ´t verbond van Abraham zijn vrind, bevestigd Hij van kind tot kind. Lees de onberijmde psalm en verder! Je kunt dan direct zien dat je dat niet kunt zeggen van de kleine kinderen in de gemeente. Het betreft het verbond wat God sloot met Abraham en zijn zaad.
Als we zeggen dat God ook met ons dat verbond heeft gesloten, moeten we ook naar het land Kanaän (Ps 105:11, zie ook Gen 17:7-10). Kerk i.p.v. Israël! zeggen we dan. Alle verbonden (abrahamitisch, sinaitisch, davidisch, nieuwe) heeft God met Israël, het Joodse volk gesloten. De grondslag van de kinderdoop, nl. een genadeverbond met de heidenen, bestaat niet. Een genadeverbond met de Joden bestaat ook niet. God is genadig, al van de zondeval af, er is nooit een genadeverbond opgericht!
De besnijdenis is een teken van de uitverkiezing van Israël en niet een teken van de besnijdenis van hart, maar houdt wel de belofte in, dat God eens het hart van elke Jood zal besnijden (Deut 30:6). En een Jood die besneden is van hart zal zich (net als de heiden, die besneden is van hart door het geloof in de Heere Jezus) dan ook laten dopen, om af te beelden dat hij (of zij) niet alleen lichamelijk is besneden, maar ook van hart is besneden door het geloof in de Heere Jezus. Ook een besneden Jood wordt alleen behouden door het geloof in Jezus Christus. (Joh 8:30-59, Hand 4:12), en zal zich dan ook laten dopen (Hand 9:18). De besnijdenis is zowel toen als nu het teken van het eeuwige verbond van God met Israël (Hand 16:3; Hand 21:24 eind)!
Wanneer de kerk niet was begonnen te leren dat de kinderdoop een soort besnijdenis is (vanuit dezelfde achtergrond als waarom de kerk de van God gegeven plaats van Israël betwistte, en zichzelf stelde in de plaats van Israël), had toch nooit iemand op die gedachte gekomen! De Bijbel leert het in ieder geval nergens! Dat de doop niet in de plaats van de besnijdenis is gekomen, is ook duidelijk uit de vraagstelling op de eerste synode te Jeruzalem (Hand 15). De vraag is nl. niet: "wat moeten we doen, besnijdenis of doop?", maar: "ze (de gelovige heidenen) zijn gedoopt, moeten ze nu ook worden besneden?"
De doop van de kleine kinderen van de gelovigen is het teken van een werking van God in de lijn der geslachten, door natuurlijke afstamming. Maar God heeft zo'n teken, nl. de besnijdenis, juist gereserveerd voor Zijn volk Israël, Zijn uitverkoren volk, waarmee God Zijn verbond heeft gesloten, in de lijn der geslachten, door natuurlijke afstamming. De kinderdoop is daarmee bij uitstek het teken van de vervanging van Israël als Gods volk, door de kerk.
De Bijbelse doop betekent geen inlijving in een verbond, maar een belijdenis van het deel hebben aan de zegening van het nieuwe verbond, door het geloof in de Jood Jezus Christus. De doop is dus geen teken en zegel van een verbond, maar is een teken van de gemeenschap met de dood en opstanding van Jezus Christus, Die als mens de wet in alles heeft gehouden en daardoor voor ons het leven verdiend (Lev 18:5). En wij leven met Hem (Rom 6:11), zo wij in Hem blijven (Joh 15:4). De kerk is ook een volk van God (Hand 15:14, Rom 10:19), echter niet door natuurlijke geboorte, maar door wedergeboorte. Bij de kerk past daarom geen teken met betrekking tot de natuurlijke geboorte, maar God heeft voor de kerk een teken ingesteld m.b.t. de wedergeboorte: de doop.
Uit de Bijbel blijkt dat Abraham twee soorten nageslacht heeft.
- natuurlijk: Met Abrahams zaad richt God Zijn verbond op (Gen 17:7,8) en stelt de besnijdenis in (Gen 17:1-14). Israël (niet de kerk!) is de drager van alle beloften, de Joden zijn de uitdelers (doorgevers) van Gods zegen.
- geestelijk: Abraham wordt door God gesteld tot een vader van menigte der volken (Gen 17:4,5), ja, van alle volken (Gen 22:18). Door de doop door onderdompeling betuigt iemand zijn geloof in Jezus Christus, en gaat zo in het voetspoor van vader Abraham.
We worden niet ingelijfd in een verbond, de joden zitten in het verbond en de heidenen niet. Door het geloof in de Jood Jezus Christus worden we ingeënt in Israël, en krijgen we deel aan de zegeningen van het verbond: we worden des wortels en des vettigheids der olijfboom mede deelachtig (Rom 11:17). Paulus zegt nergens dat wij het verbond deelachtig zijn geworden, integendeel, Paulus blijft steeds de natuurlijke takken (het Joodse volk) onderscheiden van de takken die naast hen in de boom worden geënt. Maar Paulus zegt wel dat wij delen in de wortel (Jezus Christus) en in de vettigheid (de Heilige Geest).
De geloofsdoop, zowel voor de tot geloof in de Heere Jezus gekomen besneden Jood als tot geloof in de Heere Jezus gekomen onbesneden heiden, door onderdompeling doet recht aan de betekenis van de doop: met Christus sterven en opstaan (Rom 6:1-11).
De geloofsdoop is een teken van de besnijdenis van hart (Kol 2:11,12, Deut 30:6), en is daarmee het teken van de wedergeboorte. Door deze wedergeboorte is de gelovige geestelijk een kind van Abraham. De geloofsdoop is daarmee een teken van de lijn van de geestelijke afstamming van Abraham, die gerechtvaardigd was door het geloof, voordat een verbond met hem werd gesloten, en ver voordat de wet werd gegeven (Gal 3:17). Door de geloofsdoop wordt de dopeling dus niet onder de wet geplaatst. De gelovige die door het watergraf één is met de dood van Christus, is daarmee vrij van de wet (Rom 7:1-6).
De Reformatie was een werk Gods, en er staat ontzettend veel goeds in de belijdenisgeschriften, waar we van harte mee instemmen. Maar als wij t.a.v. de kinderdoop kijken naar een van de drie formulieren van enigheid, nl. de Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 74:
"Zal men ook de jonge kinderen dopen?"
dan zien we het antwoord:
"Ja, het; want mitsdien zij, alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn (a) en dat hun door Christus bloed de verlossing van de zonden (b) en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt (c), zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der Christelijke Kerk, ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden (d), gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschiedt is (e), voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is (f).
a Gen 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.
maar het gaat verder in vers 8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn
Deze tekst spreekt over het eeuwige verbond tussen God en het Joodse volk, en heeft helemaal niets met een verondersteld verbond tussen God en de gemeente te maken. Het teken van dit verbond tussen God en het Joodse volk is de besnijdenis in het vlees van het Joodse volk, en niet de kinderdoop. Als Gen 17:7 voor de gemeente zou gelden, moet men ook zo consequent zijn dat men verhuist naar Kanaän.
b Mat 19:14 Maar Jezus zeide: Laat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.
Deze tekst staat in een stukje wat verhaalt hoe Jezus een aantal kinderen van Israël de handen heeft opgelegd. Het is heel gebruikelijk in het Jodendom om kinderen de handen op te leggen en te zegenen. Nog steeds leggen de Joodse vaders op vrijdagavond (het begin van de sabbat) hun kinderen de handen op, en zegenen hen. De tekst heeft dan ook helemaal niets te maken met een kinderdoop.
c Luk 1:15 Want hij zal groot zijn voor den Heere; noch wijn, noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen Geest vervuld worden, ook van zijner moeders lijf aan.
Deze tekst bevat een profetie m.b.t. een persoon, nl. Johannes de doper. De tekst heeft niets te maken met een kinderdoop.
Ps 22:11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
Ook deze tekst spreekt in het geheel niet over een verbond tussen God en een gemeente, of over een kinderdoop: de tekst spreekt over iemand die vanaf zijn eerste begin op God heeft vertrouwd. Bovendien is Ps.22 duidelijk Messiaans: Ps.22:11 heeft betrekking op Jezus Christus. Kan de kinderdoop worden gestaafd met een tekst die zo exclusief betrekking heeft op Jezus Christus?
Jes 44:1-3 Maar hoor nu Mijn knecht Jakob, en Israel, dien Ik verkoren heb! Zo zegt de HEERE, uw Maker, en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb! Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen.
Dit is gesproken tot Gods knecht Jakob, tot Israël, het Joodse volk, dat God heeft uitverkoren. Het is vervangingstheologie, als de kerk / gemeente dit op zichzelf toepast.
Hand 2:39 Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.
Dit is gesproken tot het Joodse volk, overeenkomstig Gods belofte aan het Joodse volk. Terwijl de belofte waarover wordt gesproken de uitstorting van de Heilige Geest betreft. Het is vervangingstheologie, om hierop de kinderdoop voor de gemeente te baseren.
d Hand 10:47 Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij?
Deze tekst spreekt over een doop van volwassenen, waarvan het duidelijk is dat zij geloven in Jezus Christus, en de Heilige Geest hebben ontvangen. Deze tekst spreekt dus over een gelovigendoop, en niet over een kinderdoop.
e Gen 17:14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken.
Deze tekst wordt terecht aangehaald, omdat deze tekst wordt aangehaald om de zinsnede "gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is" te staven. Het teken van het (abrahamitisch) verbond tussen God en het Joodse volk is inderdaad de besnijdenis in het vlees van het Joodse volk.
f Kol 2:11-13 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vleses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende;
Deze tekst spreekt niet over de besnijdenis in het vlees van het Joodse volk, die met handen geschiedt, maar deze tekst spreekt over een besnijdenis die zonder handen geschiedt, nl. de besnijdenis van het hart (Deut. 30:6). Dat is de besnijdenis van Christus. Want met Christus verbonden zijnde door de doop (wanneer we geloven), zijn wij ong. 20 eeuwen geleden met Christus aan het kruis de dood ingegaan, en door het geloof zijn wij ook met Hem ongeveer 20 eeuwen geleden met Christus opgestaan uit de doden, om eeuwig met Hem te leven (Kol 3:1-4). Kol 2:11,12,13 spreekt dan ook niet over een kinderdoop die in de plaats van de besnijdenis gekomen zou zijn, maar de tekst spreekt over de gelovigendoop, als getuigenis van de besnijdenis van ons hart.
Verder valt nog op te merken dat het antwoord van vraag 74:
- spreekt over een verbond tussen God en de gemeente, dat er niet is, want zo'n verbond vindt men nergens in de Bijbel;
- de verkondiging van de blijde boodschap (dat is het evangelie) van de verlossing in het bloed van Christus voor alle mensen die dat aannemen verwart met een opgenomen zijn in het verbond;
- spreekt over de doop als een teken van een verbond, wat de Bijbel nergens leert (de Bijbel leert dat de doop een teken ervan is, dat we met Jezus Christus zijn gestorven en opgestaan, en dus de Heilige Geest hebben ontvangen, Hand 10:47);
- de kinderdoop stelt i.p.v. de besnijdenis wat de Bijbel nergens leert.
Het doopformulier zegt in het kader van de vraag waarom kinderen van de doop niet mogen worden uitgesloten:
"...gelijk God spreekt tot Abraham, den vader aller gelovigen, en overzulks mede tot ons en onze kinderen, zeggende, Gen 17:7: Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uwen zade na u."
Ofschoon Paulus Abraham, den vader aller gelovigen noemt, in overeenstemming met Gen 17:4,5, zo wordt toch in de Romeinenbrief niet gesteld dat God met alle gelovigen een verbond heeft gesloten,
integendeel, Paulus toont aan dat Abraham een vader is van degene met wie God geen verbond heeft gesloten, nl. Degene die uit de voorhuid zijn (wij heidenen) en die net zoals Abraham God geloven: Rom 4:11, en een vader is van degene met wie God wel een verbond heeft gesloten, nl. degene die uit de besnijdenis zijn, nl. De Joden, (de besnijdenis is immers het teken van het verbond, Gen 17:10,11) en die net zoals Abraham God geloven: Rom 4:12.
Het doopformulier houdt geen rekening met het onderscheid dat Paulus maakt; het concrete Joodse volk waarmee God in Gen 17:7 een verbond opricht wordt vergeestelijkt tot een zaad van alle gelovigen. Daarmee raakt men Gen 17:8 (dat in het doopformulier dus ook maar niet wordt overgenomen) kwijt: "En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn."
Door te vergeestelijken is men dus kwijtgeraakt:
- de betrokkenheid van God op deze aarde en de concreetheid van de belofte,
- de eenheid van het Oude en het Nieuwe Testament,
- visie op het herstel van Israël: het land wordt gesteld tot een eeuwige bezitting,
en wordt de eenheid tussen Gen 17:7 en Gen 17:8 verbroken en wordt ook Rom 4:16,17 losgepeld uit het verband waarin Paulus die woorden heeft geschreven.
Het doopformulier vervolgt met:
"Dit betuigt ook Petrus, Hand.2:39, met de woorden: Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal."
Met deze reden om de kinderen van de gelovigen te dopen wordt geen recht gedaan aan het handelen van God in de geschiedenis: Petrus betuigt dit terwijl hij totaal geen idee had om naar de heidenen te gaan, daar moest hij eerst door God toe worden gedwongen, zie Hand 10 en 11. "U en uw kinderen, en alle die daar verre zijn" mag dan ook niet worden vergeestelijkt tot de gelovigen en hun zaad, maar betekent niets anders dan de Joden en hun zaad daar in Jeruzalem en Israël (zoals beloofd in Gen 17:7), en de Joden die in de diaspora zijn, en die het evangelie zullen geloven.
Is de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen? Heeft de besnijdenis afgedaan?
Het is onze behoefte ook nog nader in te gaan op een door de commissie van de classis gestelde vraag met betrekking tot Galaten 5:3 En ik betuig wederom een iegelijk mens, die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen
Zoals de commissie stelde blijkt uit deze tekst dat de besnijdenis afgeschaft zou zijn en dat daarvoor in de plaats zou zijn gekomen de zuigelingendoop.
Allereerst mogen we wel zeggen dat Paulus de apostel is met de opdracht het Evangelie te verkondigen aan de heidenen. (zie Gal 2:7: Petrus was het Evangelie der besnijdenis toebetrouwd; d.w.z. de verkondiging van het Evangelie aan de Joden. Paulus was het Evangelie der voorhuid toebetrouwd; d.w.z. de verkondiging van het Evangelie aan de heidenen). Zo ook is de brief van Paulus aan de Galaten gericht aan de gelovige heidenen in Galatië, die zich lieten betoveren door de Joden dat zij zich moesten laten besnijden en de wet moesten onderhouden.
Verder heeft in de brieven van Paulus zeer vaak het woordje "wij" betrekking op het Joodse volk en "gij" op de heidenen.
Ook moeten we deze Galatenbrief lezen naast Handelingen 15. De vraag is daar niet: "Wat moeten we doen besnijdenis of doop?´´, maar... 'Ze zijn gedoopt, de gelovige heidenen, moeten ze nu ook besneden worden?´ De vraag is niet of de gelovige Jood besneden moet worden. Dat was duidelijk. Natuurlijk behoort elke Jood besneden worden. Het oude Testament is daar duidelijk over! En elke besneden Jood (ook de Messias-belijdende besneden Jood) blijft schuldig de gehele wet te doen. Want de wet doet het Evangelie niet te niet, zegt Paulus in Gal 3:15, 17.
De wet kan dus niet het Evangelie teniet doen. Het Evangelie is al aan Abraham verkondigd (Gal 3:8, Gen 22:18) en 430 jaar later kwam pas de wet (Gal 3:17), toen het volk Israël bij de berg Sinaï stond en het sinaitisch verbond werd gesloten met het Joodse volk. Omgekeerd kan het evangelie ook niet de wet teniet doen. Integendeel, het Joodse volk mag nu dus dank zij de Geest van Gods Zoon van harte de wet onderhouden (Deut 30:10, Jer 31:33), door het geloof in de Heere Jezus.
De eerste gemeenten bestaan alleen maar uit Joden, dus vanzelfsprekend wordt de wet onderhouden, dus bijv. de besnijdenis (Hand 11:3), sabbat (Hand 13:14), Joodse feesten (Hand 20:16), spijswetten (Hand 10:14), enz. worden gewoon onderhouden (Hand 21:20,24). Een grote schare van de priesters gelooft de leer van de apostelen, die leer is blijkbaar niet in tegenstelling tot de onderhouding van de wet (Hand 6:7). Deze grote schare van priesters hebben ongetwijfeld hun plichten niet verzaakt en de offers gebracht wanneer zij aan de beurt waren om hun priestertaak te vervullen. Want het offer van de Heere Jezus is niet tegen de wet, integendeel, het offer van de Heere Jezus is in overstemming met de wet en de profeten (Joh 5:46, Luk 18:31, Luk 24:44). De Heere Jezus heeft immers zelf gezegd in: Mat 5:17 Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen.
En ettelijke jaren na het pinksterfeest, waarop de eerste gemeente ontstond, verklaart Paulus (aan het eind van zijn zendingsreizen), dat hij nooit heeft geleerd de Joden van Mozes af te vallen en dat hij, Paulus, ook zelfde wet onderhoudt (Hand 21:20-24 … dat gij al de Joden, die onder de heidenen zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende: dat zij de kinderen niet zouden besnijden, noch naar de wijze der wet wandelen. .……. en allen mogen weten, dat er niets is aan hetgeen, waarvan zij, aangaande u, bericht zijn; maar dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelve de wet onderhoudt.) Paulus brengt overeenkomstig de wet (Num.6) ook de offerande in de tempel (Hand 21:26 Toen nam Paulus de mannen met zich, en den dag daaraan met hen geheiligd zijnde, ging hij in den tempel, en verkondigde, dat de dagen der heiliging vervuld waren, blijvende daar, totdat voor een iegelijk van hen de offerande opgeofferd was.)! Als farizeeër kende Paulus de wet goed genoeg om te weten wat hij deed.
Het is duidelijk, voor Paulus en de apostelen en de eerste Joodse gelovigen in de Heere Jezus heeft de tempeldienst verre van afgedaan, Wanneer dan in 70 na Chr. toch de tempeldienst ophoudt, als een oordeel van God over het Joodse volk, dan is het ook duidelijk dat bij het herstel van het Joodse volk en de zegen van God over Zijn volk (Hand 15:16), ook de tempeldienst zal worden hersteld (Hand 3:21, Jer 33:14-22). Dit is echter niets nieuws, volgens de wet is de priesterdienst eeuwig (Ex 29:9). Ezechiël ziet daarom na het herstel van het Joodse volk de derde tempel (Ez 40-48). Er is echter wel een verschil tussen de eerste en tweede tempel enerzijds en de derde tempel anderzijds: de offers in de eerste en tweede tempel wezen vooruit, op het Offer: de Heere Jezus; de offers in de derde tempel zullen terug wijzen op het gebrachte Offer: de Heere Jezus. Er is na de kruisdood van de Heere Jezus geen offer meer nodig dat heenwijst naar Zijn dood, want het Offer: de Heere Jezus is voldoende tot in alle eeuwigheid (Hebr10:14). Daarom vinden we in Ez 45, wat de feesten na de wederkomst beschrijft, grote verzoendag niet meer terug,
De wet houdt dus bij de komst van de Heere Jezus, of na het pinksterfeest (Hand.2), niet op. Het Evangelie was er niet toen pas, het Evangelie was toen al ongeveer 20 eeuwen (=tussen Abraham en de Heere Jezus) lang bekend. Het 'enige' nieuwe was, dat toen het Evangelie vol werd gemaakt met het bloed van de Heere Jezus.
Zo ook in Galaten 5 vers 3. Hieruit is niet af te leiden dat de Joden de besnijdenis niet meer zouden moeten onderhouden, alsof God in Genesis 17 geen eeuwig (Gen 17:7,13,19) verbond sluit met Abraham en zijn zaad, om hem te zijn tot een God en zijn zaad, uit zijn geslacht, na hem. Met daaraan gekoppeld de belofte het land Kanaän, tot een eeuwige bezitting! (Gen 17:8!) Met als teken daarop de besnijdenis (Gen 17:11)!
- Elke Jood is en blijft een schuldenaar de gehele wet te doen.
- Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden (Rom 2:25). Paulus zegt hier niet dat de besnijdenis of de wet is afgeschaft. Maar een Jood moet er wel naar wandelen. Paulus zegt dat de besnijdenis in het vlees niet genoeg is, maar dat een Jood ook de besnijdenis van het hart moet kennen, de besnijdenis in de geest (Rom 25:29) zoals al is verkondigd in Deut 30:6.
- De Joden kunnen in het geheel niet roemen in de wet, ondanks dat ze die van God hebben ontvangen (Rom 3:1,2), want iemand is niet rechtvaardig voor God, door het onderhouden van de wet, maar door het geloof (Rom 3:27,28). En dit geldt voor zowel Jood als heiden (Rom 3:29), want, Rom 3:30: Nademaal Hij een enig God is, Die
- de besnijdenis (d.w.z. de Joden) rechtvaardigen zal uit het geloof, en
- de voorhuid (d.w.z. ons heidenen) door het geloof'.
Paulus zegt hier dus niet dat er geen onderscheid meer is tussen Jood en heiden, integendeel, hij onderscheid juist beide groepen (en erkent hiermee de besnijdenis!), en toont aan dat beiden, zowel Jood als heiden, worden gerechtvaardigd uit/door het geloof Rom 3:22). En daarmee wordt de wet niet ontkracht, maar bevestigd (Rom 3:31, Deut 30:8).
- Abraham was nog niet besneden, toen aan Abraham het geloof werd gerekend tot gerechtigheid! (Rom 4:10). De rechtvaardigheid des geloofs wordt Abraham in de voorhuid toegerekend, dus Abraham is ook een vader der onbesneden heidenvolken! Daarna pas sluit God een verbond met Abraham (Gen 15:9-21), en nog later wordt de besnijdenis ingesteld (Gen 17): “En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde; En een vader der besnijdenis, dengene namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onze vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was." (Rom 4:11, 12).
Dus Abraham heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs. Maar die rechtvaardigheid is Abraham al toegerekend, toen er nog van geen enkel verbond sprake was: toen Abraham nog niet was besneden, toen Abraham nog de voorhuid had.
Opdat:
- Abraham de vader zou zijn van alle onbesneden heidenen, die geloven (besnijdenis van hart), zodat die gelovige onbesneden heidenen (wij, uit de volken) rechtvaardig zijn voor God (Rom 4:11),
- en Abraham de vader zou zijn van alle Joden, dengene met wie alle verbonden zijn gesloten (Rom 9:4), die besneden zijn (Gen 17:7-11), en die de toen nog onbesneden vader Abraham ook achterna wandelen in het geloof (Rom 4:12).
Paulus richt zich hier naar de gelovige heidenen, die zich laten beïnvloeden door Joden, alsof ook de gelovige gedoopte heiden (besneden van hart) zich zou moeten laten besnijden (in het vlees) en dus een schuldenaar zou worden de gehele wet te doen.Paulus stelt nog eens duidelijk dat het voor de heidenen niet nodig is tot behoud om ook maar een fractie van de wet te onderhouden: in Christus Jezus heeft noch besnijdenis (Jood-zijn) enige kracht, noch voorhuid (heiden-zijn), maar het geloof (besnijdenis van hart) door de liefde werkende (Gal.5:4-6). Hiermee zegt Paulus hetzelfde als in Rom 4 waar hij ook zeer benadrukt dat het geloof niet afhangt van de besnijdenis, (waarmee de besnijdenis niet werd afgeschaft) maar dat zowel Jood als heiden op gelijk niveau staan en beiden door het geloof in Jezus Christus rechtvaardig mogen zijn voor God (Rom 4:9-14).
Tenslotte roept Paulus, net als in Rom 12 en 13, alle gelovigen op om uit het geloof in Jezus Christus goede werken te doen, d.w.z. werken overeenkomstig de wet van God. Want wie de naaste liefheeft vervult de wet (Gal 5:14, 6:2). En na diverse uitwerkingen hiervan wenst Paulus deze Messiasbelijdende gemeenten, waarin Jood (besneden) en heiden (voorhuid) gezamenlijk ( op het geloof in de Heere Jezus gedoopt; besneden van hart) God te loven door Jezus Christus, vrede en barmhartigheid toe: "Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis (Jood-zijn) enige kracht, noch voorhuid (heiden-zijn), maar een nieuw schepsel. Zij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, alzo ook zij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. (Rom.6:4). In welke zij ook besneden zijn met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; Zijnde met Hem begraven in de doop, in welken zij ook met Hem opgewekt zijn door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft (Kol 2:11, 12).
En zovelen als er naar deze regel wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods." (Gal 6:16). Of m.a.w.: Of je Jood bent (besnijdenis) of heiden (voorhuid), dat maakt niets uit, waar het op aan komt is dat je een nieuw schepsel bent in Jezus Christus (2 Kor 5:17). Dan heb je vrede en barmhartigheid, en dat geldt ook precies zo voor de Joden die in Jezus Christus geloven (het Israël Gods), die hebben in dit opzicht geen plus vanwege hun onderhouding van de wet, of vanwege het verbond wat God met hen heeft gesloten (met als teken daarop de besnijdenis).
De doop op geloof is een teken van de besnijdenis van het hart, zonder handen (Kol 2:11, Deut 30:6) en de doop is daarmee het symbool van de wedergeboorte. Door deze wedergeboorte is de gelovige Jood niet alleen lichamelijk/ natuurlijk en in de lijn der geslachten door de besnijdenis van het vlees een kind van Abraham, (wat wij uit de heidenen niet zijn), maar ook geestelijk (besnijdenis van hart) een kind van Abraham, die gerechtvaardigd was door het geloof, eer er een verbond met hem werd gesloten, en ver voordat de wet werd gegeven (Gal 3:17). Door de geloofsdoop wordt de dopeling dus niet onder de wet geplaatst. De gelovige die door het watergraf één is met de dood van Christus, is daarmee vrij van de wet (Rom 7:1-6).
De wet waarvan Paulus in Gal 3:10 zegt: "Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen." In het Jodendom is de wet een ondeelbaar geheel van de 613 geboden/verboden. Daarom vervloekt de hele wet het Joodse volk. Maar "Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt (Deut 21:23); “(Gal 3:13). Daarmee wordt niet gezegd dat de wet is afgeschaft, maar wordt de gelovige Jood tot de vrijheid geroepen met de onbesneden, maar gelovige heiden. "Want de gehele wet wordt in een woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven." (Gal 5:14).
Wij worden niet ingelijfd in een verbond. De Joden zijn in het verbond en de heidenen niet. Door het geloof in de Jood Jezus Christus worden we ingeënt in Israël, en krijgen we deel aan de zegeningen van het verbond: we worden des wortels (de Heere Jezus) en der vettigheid (de Heilige Geest) des olijfbooms (Israël) mede deelachtig (Rom 11:17b). Daarom mogen ook wij uit de heidenen, door het geloof vruchtdragen.
De besnijdenis en de doop zijn dus twee heel verschillende tekenen, met elk hun eigen betekenis. De besnijdenis is het teken van het eeuwig verbond met Abraham en zijn Joodse nageslacht, en niet in plaats van, maar juist op grond hiervan, is er nu het nieuwe verbond. De besnijdenis is een teken van de uitverkiezing van Israël en niet een teken van de besnijdenis van hart, maar houdt wel de belofte in, dat God eens het hart van elke Jood zal besnijden. En een Jood die besneden is van hart zal zich dan ook laten dopen, om af te beelden dat hij niet alleen lichamelijk is besneden, maar ook van hart is besneden door het geloof in de Heere Jezus.
Dus de doop van kleine kinderen van de gelovigen is bij uitstek een teken van een werking van God in de lijn der geslachten, door natuurlijke afstamming. Maar God heeft zo'n teken nl. de besnijdenis, juist gereserveerd voor Zijn volk Israël, Zijn uitverkoren volk, waarmee God Zijn verbond heeft gesloten, in de lijn der geslachten, door natuurlijke afstamming. De kinderdoop in plaats van de besnijdenis is daarmee bij uitstek het symbool van de vervanging van Israël als Gods volk, door de kerk.
Wij hopen en bidden dat Hanneke (met haar broertjes en zusje) het Evangelie voor zondige mensen mag horen en persoonlijk mag geloven in de Zaligmaker, dit wetende dat haar oude mens met Hem gekruisigd is en met Hem begraven mag worden door de doop in de dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook zij gedoopt mag worden in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes (Mark.28:19) en alzo in nieuwigheid des levens wandelen zal, tot eer en verheerlijking van Zijn Naam.
Bij Joodse mensen ligt de doop heel gevoelig, vooral omdat er doorgaans geen persoonlijke bekering, maar dwang of noodzaak aan voorafging en wat het verlies van de Joodse identiteit tot gevolg had. Maar ook voor christenen onderling is de doop een uitermate gevoelig onderwerp. Zij is dikwijls zelfs de oorzaak geweest voor diverse kerkscheuringen. Door de eeuwen heen werd over dit onderwerp helaas veel gestreden, terwijl Gods Woord op dit punt juist zo overduidelijk is. Er is nauwelijks iets dat zó helder en duidelijk in de Bijbel wordt benadrukt als de noodzakelijkheid van de bekering, die aan de doop moet voorafgaan: “Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden” (Hand 2 :38) en “die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden” (Marcus 16:16).
Er staat dus: éérst bekeren en dàn laten dopen - éérst geloven en dàn laten dopen! Niet alvast een baby dopen en dan maar afwachten of het zich later wel of niet bekeert en gelooft. Als wij serieus met de dingen van de Heere bezig zijn dienen wij wèl de Bijbelse volgorde aan te houden en niet zomaar menselijke inzettingen na te volgen. Dat geldt óók voor de wijze waaròp het gedaan wordt. In Romeinen 6 wordt ons duidelijk uitgelegd, dat de doop door onderdompeling een begrafenis uitbeeldt, namelijk het afleggen en begraven van de oude, zondige mens. Als men dan na de doop weer uit het water te voorschijn komt, stijgt men op als een nieuwe schepping! Deze symboliek missen wij volledig bij het besprenkelen van baby’s, en de voorstanders van de kinderdoop mogen de woorden van Paulus derhalve ook heel persoonlijk opvatten:
“Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?
“Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden”. (Romeinen 6:3-4). Indien we het offer op Golgotha dankbaar hebben mogen aanvaarden, horen we de Heere Jezus óók na te volgen in Zijn dood en begrafenis door ons te laten onderdompelen, want Paulus herhaalt in Kolossenzen 2:12 de woorden: “…Zijnde met Hem begraven in den doop, “
Verder staat in Titus 3:5 dat de Heere naar Zijn ontferming ons gered heeft door het bad der wedergeboorte. “Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes”.
In de doop wordt dus niet alleen uitgebeeld, dat de gelovige zijn oude leven aflegt, maar óók, dat hij opnieuw wordt geboren! Het water dat hem omringt en waaruit hij verrijst, is hiervan het beeld. Hij wordt getrokken uit de duisternis naar het licht. Nooit kan de babydoop dit wonder van de wedergeboorte uitbeelden! In Efeze 5:25-26 lezen wij tevens, dat “Christus de Gemeente liefgehad heeft, en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord”.
In de babydoop missen wij dus samenvattend: de bekering, het geloof, het afleggen van de oude, zondige mens, en de wedergeboorte, en kan derhalve vanuit Bijbel gezien niet worden erkend als doop! Zij heeft geen enkele betekenis in het Koninkrijk van God, maar vormt echter wel een barrière om tot de ware doop te komen!
De HEERE heeft Israël uitverkoren, om Hem een volk des eigendoms te zijn, omdat Hij Israël liefhad, en vanwege het abrahamitisch verbond. "Want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; u heeft de HEERE, uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn" (Deut 7:6.) Steeds als er in de Bijbel over uitverkiezing wordt gesproken gaat het over het volk Israël. Als het dan ook in het Nieuwe Testament gaat over "de heiligen", dan heeft dat betrekking op Messiasbelijdende Joden. De term "heiligen" wordt nergens duidelijk gebruikt voor de heidenen. Wel mogen heidenen, door het geloof in de Jood Jezus Christus, door de Heilige Geest zich heiligen, en zich voegen bij het heilige volk Israël, het Joodse volk. Paulus stelt in Rom 15:25-29 de heiligen tegenover de heidenen. In het Nieuwe Testament heeft de term "heiligen" ook op andere plaatsen duidelijk betrekking op Joden. Zie Hand 9:13,32; Hand 26:10; Mat 27:52; Ef 2:19; Ef 3:8; Kol 1:12,26. Het Oude Testament en het Nieuwe Testament zijn een geheel: in het Oude Testament blijkt dat alleen Israël, het Joodse volk, een heilig volk is. (Lev 19:2; Lev 20:26; Deut 7:6; Deut 14:2).
Met name in de brief aan de Efeziërs blijkt heel duidelijk dat wanneer Paulus het heeft over wij en ons hij degenen uit het volk Israël aanspreekt. En als hij spreekt over gij en ulieden, bedoelt hij de gelovige uit de heidenen. Tot en met vers 12 spreekt hij over wij en ons en in vers 13 staat: In welken gij ook zijt, … Als Paulus spreekt over de heiligen, zoals in vers 15, bedoelt hij de gelovigen uit het volk Israël.
Als er dan staat in Ef 1:4 "Gelijk Hij ons! uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde" enz., dan heeft Paulus het in vers 3-12 over de weldaden voor het Joodse volk die worden verwezenlijkt in Jezus Christus. Nadat Paulus zo roemt in Jezus Christus m.b.t. zijn volk Israël, zijn Joodse volk, de 'ons' van Paulus, verklaart hij dat ook de heidenen ('gij') door het geloof in Jezus Christus zijn (Ef. 1:13,14).
De ware doop als getuigenis van wat de Heere in het leven van een wedergeboren mens doet, wekt de felle vijandschap op van de machten der duisternis. Zij inspireren de natuurlijke mens dan ook om dit getuigenis te haten en vast te houden aan het surrogaat dat hij ervoor in de plaats stelde. De ontelbare bloedgetuigen moesten dit door de eeuwen heen aan den lijve ondervinden! Christenen die vast hielden aan de bijbelse manier van dopen, werden door de officiële kerken verketterd en belandden vaak op de brandstapel! De kerkvader Augustinus was reeds één van de eersten, die zelfs banvloeken over hen uit spraken. Zo vaardigde bijvoorbeeld in 416 een concilie te Carthago onder zijn voorzitterschap het volgende "liefdeblijk" uit jegens hen: "Wij willen dat een ieder, die loochent dat jonge kinderen door de doop uit hun verloren toestand gered en eeuwig zalig worden, vervloekt zal zijn!!!" - Dat was het begin, en tot de huidige dag worden voorstanders van de bijbelse doop door onderdompeling ná de persoonlijke bekering binnen de traditionele kerken als ketters gebrandmerkt en te vuur en te zwaard vervolgd en kerken waar deze manier van dopen wordt gehanteerd, worden afgeschilderd als sekten! Tegenwoordig hoeft men weliswaar niet meer te vrezen om door de inquisitie tot de brandstapel te worden veroordeeld, maar men loopt wel kans om in de ban gedaan te worden. Als dus aan ons gevraagd wordt wat er verkeerd is met de kinderdoop, mogen we zeggen dat niet alleen de wijze waarop onjuist is, maar aangezien een baby zijn persoonlijk geloof niet tot uitdrukking kan brengen, is het doelloos geworden. We vinden in de Bijbel geen verantwoording voor de praktijk, dat ouders voor hun kinderen deze beslissing mogen nemen. Het is en blijft een uitvinding van mensen! Wij moeten dus kiezen tussen een besprenkeling van baby’s, welke rust op menselijke overwegingen, of een doop door onderdompeling uit eigen vrije wil en op eigen verzoek, die de Heere Jezus voor wedergeboren gelovigen instelde en Zelf heeft voorgedaan.
We vroegen ons af: Als de doop van baby’s door middel van besprenkeling niet door de Heere Jezus is ingesteld, noch door de apostelen werd geleerd of toegepast, en bijgevolg niet uit God, maar uit de mensen is, hoe, waar en wanneer is deze dan ontstaan? Daar zijn de meningen over verdeeld. Feit is in elk geval dat Justianus de Martelaar omstreeks het jaar 140 n. Chr. in zijn verdedigingsgeschrift, gericht aan de Romeinse keizer Antonius Pius, tot in de details uiteenzet wat de christenen in die tijd precies geloofden en hoe zij dit in praktijk brachten, en de kinderdoop hoorde daar toen nog niet bij! Justianus gaf in dit verslag van de vroegchristelijke Godsdienst, aan de echtheid waarvan door niemand wordt getwijfeld, een heel nauwkeurige beschrijving, hoe de gelovigen zich in de doop aan de Heere en Zijn dienst wijdden, en dat de dopelingen van de waarheid van de nieuwtestamentische leer overtuigt moesten zijn alvorens gedoopt te worden. Justianus schreef echter geen woord over de kinderdoop. Verder is er in de vroegchristelijke literatuur geen vermelding van een andere wijze van dopen dan de onderdompeling, tot de bekende kerkvader en schrijver Tertullianus (155-220 n.Chr.) omstreeks het jaar 200 n.Chr. ernstige bezwaren aantekende tegen een vorm van kinderdoop, die hier en daar scheen plaats te vinden. Voorstellingen uit de wereld der heidense mysteriën werkten veelvuldig en vroegtijdig op de leer en het geloofsleven van de vroege kerk in, nadat zij zich van haar oorspronkelijk Joodse identiteit had losgemaakt en zo is het niet verwonderlijk, dat ook de kinderdoop haar oorsprong vindt in een heidense reinigingsritus, die onmiddellijk na de geboorte als initiatie tot het leven plaatsvond. Door de kerk is dit religieuze oersymbool overgenomen als werkzaam teken van de wedergeboorte uit het oude bestaan. In de "Traditio Apostolica" van Hippolytus (ca 200 n.Chr.) vindt men reeds een uitgebouwd ritueel, en juist dit werd dus door Tertullianus scherp bestreden. In zijn geschrift "De Baptismo" [Over de Doop] somde Tertullianus reeds alle latere bezwaren tegen de kinderdoop aan de hand van bijbelse gegevens op. Desondanks werd de kinderdoop in de synode van Carthago (251 n.Chr.) als regel vastgelegd. In het begin van de 4e eeuw geraakte de kinderdoop echter in brede kring in diskrediet, maar tegen het einde van de 4e eeuw werd deze crisis bezworen en sinds die tijd motiveert de kerk de kinderdoop als wegneming van de erfzonde. Dit was de leer van de kerkvader Augustinus, die de kinderdoop in zijn twistgeschrift met Pelagius verdedigde. Augustinus schreef aan de sacramenten een geheimzinnige, heiligende kracht toe en gaf er de naam van "verborgenheden" aan, en leerde dat niemand zonder deze zalig kon worden. Uit welke hoek de wind waait, blijkt uit het feit, dat Augustinus een bekeerling was uit de manicheïstische wereldreligie. Deze, uit Perzië afkomstige gnostische en zuiver dualistische godsdienst, gesticht door Mani (ca. 216-277 n.Chr.), zit vol mysteriën. Augustinus nam dit zeker mee! Ook door de diepe eerbied, die door de heidenen voor de Griekse en Romeinse orakelen en verborgenheden werden bewezen, gaf men zowel aan de Doop alsook aan het Avondmaal de naam van "verborgenheden", en men ging zelfs zo ver om sommige ceremonieën over te nemen van de heidense verborgenheden. De samenleving, die sedert de keizer Constantijn "christelijk" was geworden, wilde ook de kinderen opnemen in de kerk, en sinds de 4e eeuw werd de kinderdoop derhalve een "normaal" gebruik. Dit was de tijdgeest waarin de kinderdoop ontstond. En toch hebben er ook na de officiële invoering van de kinderdoop door de eeuwen heen nog steeds afgescheiden gemeenten bestaan, die de bijbelse doop hanteerden. Zo is het bijvoorbeeld bekend, dat ook in Nederland tussen 700 en 800 n. Chr. nog de volwassendoop door onderdompeling bestond. Ook de Friese koning Radbout liet zich na zijn bekering onderdompelen. Maar door de grote invloed vanuit Rome heeft de kinderdoop omstreeks 1200 volledig de overwinning behaald en vanaf dat tijdstip was nergens in Europa meer sprake van de onderdompeling van volwassenen. Pas in 1521 en 1525 werd de kinderdoop voor het eerst weer in discussie gebracht vanuit de verbondenheid van bekering, geloof en doop door onderdompeling. John Smith, Dirk Philips, de Rijnsburger Collegianten, Menno Simons en vele anderen riskeerden hun leven voor deze opvatting, die zowel door de reformatoren als door het concilie van Trente werd afgewezen! Zij zetten het bijbelse vuur in werking, om baan te breken over de hele wereld!
De kwestie rondom de doop werd binnen de traditionele kerken opnieuw aan de orde gesteld door de bekende Zwitserse theoloog professor dr. Karl Barth, toen hij rond maart 1939 Nederland bezocht en in 1943 maakte Karl Barth de volgende opmerkingen over de kinderdoop: "Na alles wat wij in het Nieuwe Testament over de doophandelingen lezen, te beginnen met de doop van Johannes aan de Jordaan tot aan de verschillende doopbedieningen in de Handelingen der Apostelen, is het duidelijk dat zowel de dopenden als de gedoopten weten wat zij doen. Er wordt niet zomaar gedoopt. Men laat zich niet dopen, zonder er zelf bij betrokken te zijn, maar de doop wordt gevraagd; het Evangelie wordt verkondigd; er zijn mensen die geloven en die zeggen: Wat verhindert mij om gedoopt te worden? En dan worden zij gedoopt! Deze gang van zaken schijnt mij de enig mogelijke, indien wij niet willen dat de doop in de loop der eeuwen verder verwildert. Daarbij komt het er niet op aan of de dopeling een volwassene is of iemand van tien of twaalf jaar. Het komt erop aan, dat de dopeling gedoopt wíl worden, dat hij uit zichzelf zegt: "Ik geloof, en daarom wil ik tot de gemeente behoren," dat de gemeente hem daarop doopt, en dat dit gemeenschappelijk handelen geschiedt op grond van een vrij denken en beslissen. Ook de beroemde passage uit Handelingen 2: "U komt de belofte toe en uw kinderen" heeft, zoals reeds eerder gezegd, niets met de babydoop te maken.
Ook verschillende oudvaders zijn later tot het inzicht gekomen dat de volwassendoop meer Bijbelse argumenten heeft dan het dopen van baby´s. Enkelen hebben later de eerdere doop als baby niet als de Bijbelse doop kunnen zien en hebben het teken van de doop als volwassene ontvangen. Enkele bekende namen zijn Philpot en Spurgeon.
De doop in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest moet dus gebaseerd zijn op wat de Bijbel ons leert. Deze kent alleen de doop door onderdompeling en daarom mogen wij geen andere wijze van dopen toestaan. "Waar staat dat precies?" zult u nu vragen. Wel, overal waar het woord "dopen" staat, want het Griekse woord baptizo, betekent volgens de woordenboeken "onderdompelen" en het is tevens het enige woord, waarvan het Nieuwe Testament in de Griekse taal ongeveer zeventig maal gebruik gemaakt heeft om de doophandeling te beschrijven. Het woord "besprenkelen" werd in verband met de doop nooit gebruikt. Het Nederlandse woord "dopen" is dus alleen een ander woord voor "onderdompelen" en is afgeleid van het Gotische woord "daupjan", dat eveneens dompelen betekent. Wij dopen dus iets in water opdat het geheel door water bedekt zal worden. Een ander voorbeeld is: Wij dopen een koekje in de koffie, maar wij gaan het koekje niet met de koffie besprenkelen! Dopen en besprenkelen zijn geheel verschillende handelingen. Dat blijkt vooral duidelijk uit die plaatsen in de Bijbel, waar beide woorden tegelijk voorkomen. Een voorbeeld daarvan vinden wij in [Leviticus] 4:6, waarin wij lezen: “En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen (Hebreeuws: Lbu taval; Grieks: baptw bapto); en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen (Hebreeuws: hiza; Grieks: rainw raino) voor het aangezicht des HEEREN”.
De vinger van de priester werd dus gedoopt om met het bloed te sprenkelen; maar het sprenkelen was geen dopen! Dat zijn twee verschillende handelingen. Wanneer de dominee het voorhoofd van de dopeling besprenkelt en daarbij zegt: "Ik doop u", dan is dat volgens de Bijbel een onwaarheid, want hij doopt zijn eigen vinger, in plaats van de dopeling! Het is derhalve volstrekt onbegrijpelijk, dat Luther en Calvijn het hebben toegelaten dat in de kerken van de reformatie de besprenkeling werd en wordt gehandhaafd, terwijl beiden zelf hebben gezegd: "Het zelfstandig naamwoord baptismoV ?baptismos [doop] betekent onderdompeling, en het werkwoord bapto of baptizo betekent indompelen, onderdompelen".
Het Griekse woordje voor sprenkelen is rantizo, maar het wordt in de Bijbel nergens gebruikt in verband met de doop! Waarom niet, zult u vragen, want er wordt nog wel eens gezegd dat de hoeveelheid water bij het dopen niet belangrijk zou zijn, en dat het onverschillig zou zijn op welke wijze het water aangewend wordt, zoals begieten, besprenkelen of onderdompelen? Wel, als de Heere met de dopen niet uitsluitend onderdompelen bedoeld had, dan zou Hij zeker ook andere woorden gekozen hebben dan alleen maar baptizo of baptizein! Het is dus zowel bijbels alsook taalkundig onverantwoord, het onderdompelen op eigen houtje te veranderen in besprenkelen, hetzij van baby’s, hetzij van volwassenen! In het verhaal over de doop van de Ethiopische kamerling lezen wij: “En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden?
En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.
En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem” (Hand. 8:36-38).
Er zijn door geleerde theologen reeds ettelijke dikke boeken geschreven om de kinderdoop door besprenkeling te rechtvaardigen, terwijl de Bijbel er geen woord over zegt. De Heere Jezus Zelf is ondergedompeld in de Jordaan, niet omdat Hij het nodig had, maar om te laten zien hoe het moet. Wie slechts met enkele druppels water besprenkeld werd, is niet gedoopt als Hij!
Na het lezen van het bovenstaande kunnen we wel begrijpen waarom Joodse mensen vaak denken dat de doop een aangelegenheid is voor christenen, waar je als Jood beter niets mee te maken wilt hebben. Het besprenkelen van baby’s is namelijk niet alleen een van oorsprong heidens ritueel, maar het is ook nog ronduit antisemitisch! In de kerk, leest men het doopformulier, waarin staat, dat de doop de plaats inneemt van de besnijdenis, als handeling waardoor dat kind deel uitmaakt van het verbond. Het dopen van baby’s is dus gebaseerd op de vervangingsleer, het idee dat de kerk in de plaats van Israël zou zijn gekomen. Deze vervangingsleer heeft door de eeuwen heen veel ellende veroorzaakt! Waar staat in de Bijbel, dat de doop in de plaats kwam van de besnijdenis en dat de doop dezelfde betekenis zou hebben in het Nieuwe Testament als de besnijdenis in het Oude Testament? Het verbond van Genesis 17:7 vindt niet, zoals het doopformulier beweert, zijn vervulling in Handelingen 2:39, want de Heere spreekt in Jeremia 31:31 over het Nieuwe Verbond dat Hij in de eerste plaats met het Huis van Israël en het Huis Juda zal sluiten, en niet met de heidenen, die er na hun bekering uiteraard wel bij mogen horen! “Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken”.
De belofte in Handelingen 2:39 doelt dus niet op het Verbond, maar op de belofte van de Heilige Geest! Een ander misverstand is dat de doop het teken van het Nieuwe Verbond zou zijn, omdat de besnijdenis het teken is van het Oude Verbond. Ten eerste sluiten beide verbonden elkaar niet uit, het Nieuwe Verbond is geen voortzetting van het Oude, maar loopt er parallel mee op een hoger niveau, en ten tweede vinden wij in de Bijbel nergens een bewijs voor deze stelling. Integendeel! In Lucas 22:20 zegt niemand minder dan de Heere Jezus Zelf, dat de beker dit teken is en niet de doop: “Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt”.
De doop is niet in plaats van de lichamelijke besnijdenis gekomen, maar tijdens de doop vindt in de verborgenheid onder water wel een geestelijke besnijdenis plaats: de besnijdenis des harten! Paulus zegt het zo: “In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus; Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft” (Kolossenzen 2:11-12). Zo is dus de besnijdenis des harten een onderdeel van het proces der wedergeboorte, en de doop is een getuigenis van de wedergeboren mens!
Doop door onderdompeling (hebreeuws: T’vila) in de naam van de Heere Jezus
Terwijl de kinderdoop onder heidense invloeden de kerk is binnengeslopen evenals de kerstboom, is de doop door onderdompeling een typisch Joodse handeling! De T’vila, zoals de doop in het Hebreeuws heet, in de naam van de Heere Jezus is één van de vele rituele onderdompelingen binnen het Jodendom, maar verreweg de belangrijkste! Volgens de Tora moet iedereen die onrein is, zich laten onderdompelen in levend water, want het water maakt rein en schenkt nieuw leven. Bronwater en regenwater worden in de Tora levend water genoemd. Onderdompeling in levend water wijst reeds naar de Heere Jezus toe, de Bron van levend water, en mag derhalve ook in een rivier of natuurlijke bron plaats vinden.
De opdracht voor de onderdompeling van mannen en vrouwen in het Miq’ve (waterbad) om reiniging en heiliging na te streven opdat men aan de Heere laat zien dat men rein voor Zijn aangezicht wil leven vinden wij in Leviticus 15. Specifieke reinheidswetten voor de vrouw worden genoemd in Leviticus 12:1-5. Ook worden op dezelfde manier onreine voorwerpen in het Miq’ve gereinigd voordat zij opnieuw worden gebruikt (Leviticus 11:32, 40). In de tijd vóór het publieke optreden van De Heere Jezus werden Joden door Johannes de Doper ondergedompeld in de Jordaan, wanneer ze zich bekeerden van hun zonden en hun verbintenis met de Heere vernieuwden: “Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea, en het gehele land rondom de Jordaan; En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden” (Mat. 3:5-6).
De Heere Jezus liep van Galilea naar de Jordaan, een afstand van bijna 100 kilometer, om zich door Johannes de Doper te laten dopen. Daarom moesten Zijn beweegredenen hiervoor wel zeer belangrijk geweest zijn. De Heere Jezus kwam als volwassen man met het verzoek om ondergedompeld te worden, evenals alle andere mannen. Dit is een goddelijke regel, en Johannes doopte niet op eigen houtje, maar in opdracht van de Heere (Mat 21:23-27). Johannes protesteerde echter en zei: “Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?” (Mat 3:14).
Ja! De Heere Jezus kwam inderdaad tot hem! Niet omdat Hij het nodig had om door de onderdompeling (T’vila) gereinigd te worden, want Hij was immers rein, maar als voorbeeld om te laten zien dat de onderdompeling nodig zou zijn om deel te hebben aan het nieuwe verbond en het Koninkrijk Gods. Johannes dompelde de Heere Jezus onder in het water van de Jordaan, want er staat: “En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen, gelijk een duive, en op Hem komen” (Mat. 3:16).
De doop van de Heere Jezus was niet plaatsvervangend, want dan hoefde na Hem niemand meer gedoopt te worden. Nee, het was een voorbeeld. Hij was in alles de eerste, niet alleen de eersteling bij de opstanding uit de doden, maar ook bij de doop! De Bijbel zit vol symboliek, en vele rituelen uit de Tora zijn reeds weerspiegelingen van hetgeen later zou komen. Zo wijzen ook de diverse oudtestamentische onderdompelingen reeds naar de nieuwtestamentische doop. De Bijbel ziet de Onderdompeling (T’vila) in het Miq’ve bijvoorbeeld als noodzakelijk onderdeel van de inwijding tot priester (Exodus 29:4, 40:12 en Leviticus 8:6) en verder mag op Grote Verzoendag de hogepriester het Heilige der Heiligen pas binnengaan, nadat hij zich gereinigd heeft door de onderdompeling in het Miq’ve (Leviticus 16:4, 24). Zo kan ook de gemeente, die in 1 Petrus 2:9 een koninklijk priesterschap wordt genoemd, het hemelse heiligdom pas binnengaan, nadat zij zich heeft gereinigd door de onderdompeling in de naam van De Heere Jezus, door de doop in Zijn dood!
Zo is het ook met de gemeente van De Heere Jezus die herhaaldelijk in het Nieuwe Testament "de bruid" wordt genoemd. Zij wacht, vervuld met de Heilige Geest, op de spoedige komst van de Bruidegom: “En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17).
De gemeente is de bruid en de Heere Jezus is de Bruidegom, en wie zich laat dopen door onderdompeling, maakt deel uit van de bruidsgemeente en stapt zo in de eeuwenoude traditie van Joodse rituele reiniging. Deze symboliek vinden wij terug in hoofdstuk 5 van de Efezenbrief, waarin de relatie tussen de gemeente en de Heere Jezus wordt vergeleken met de relatie tussen man en vrouw in het huwelijk: “Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente liefgehad heeft, en Zichzelven voor haar heeft overgegeven;
Opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord;
Opdat Hij haar Zichzelven heerlijk zou voorstellen, een gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk” (Efeze 5:25-27). De Mishna noemt de onderdompeling het "bad der wedergeboorte" en dezelfde benaming vinden wij ook in Titus 3:5. De symboliek van sterven en opnieuw geboren worden in de doop wordt ook in Romeinen 6:3-4 beschreven: “Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?
Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden”.
“En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen, en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.” (Hand 22:16)
Ab en Arja Groothedde ©
A.
Groothedde
De Wetering 24
4213 DG Dalem
T
0183 -
690 500
F
0183 - 690 505
M
06 - 24 610 305