J. Reiling, "Gemeenschap der heiligen", W. ten Have, Amsterdam, 1964.

Hoofdstuk 9.

 

De doop in het Nieuwe Testament (1).

Bekering en wedergeboorte vinden hun zichtbare uitdrukking in de doop. De doop is in de christenheid echter een zeer omstreden zaak en om tot een verantwoorde bespreking te komen, zullen wij eerst alle gegevens uit het Nieuwe Testament moeten onderzoeken. Dat gaan we in de beide eerstkomende hoofdstukken doen: eerst Johannes de Doper en de doop van Jezus door Johannes; dan de doop in de Handelingen der Apostelen en ten slotte die teksten in de brieven die over de doop handelen. Nadat we op deze manier ons materiaal bijeen hebben gebracht, komen in twee verdere hoofdstukken de vragen van doop en gemeente aan de orde.

Allereerst dan Johannes de Doper. Zijn bijnaam tekent hem. Hij trad op als prediker van het Koninkrijk Gods, riep de mensen op tot bekering en doopte ze. Die doop heette een doop van bekering tot vergeving van zonden. 84 Er is veel gezegd en geschreven over de vraag, waar Johannes zijn doop aan ontleend zou kunnen hebben. Er wordt gedacht aan de proselietendoop, de doop die zij ondergingen die uit het heidendom tot het joodse geloof overgingen. Het bewijs hiervoor is bij gebrek aan gegevens uit de tijd van Johannes niet te leveren. Evenmin heeft de opvatting, dat deze doop stamt uit de gemeenschap van Qumran aan de Dode Zee, voldoende grond. De oorsprong van de doop van Johannes kan niet langs historische weg worden aangetoond. Dat is echter ook niet nodig. Johannes is een profeet en hij heeft de opdracht tot prediken ontvangen zoals de profeten die ontvingen: het woord Gods kwam tot Johannes en als gevolg daarvan predikte hij een doop van bekering. 85 Het is zeer wel mogelijk, dat een bepaalde doophandeling van de joden als model heeft gediend voor de doop van Johannes, maar het zou bij deze stand van zaken toch wel vreemd zijn, wanneer we deze doop zouden willen verklaren op grond van het model. Daar komt nog iets bij. Jezus heeft deze doop zelf erkend en ondergaan en daarmee wel duidelijk gemaakt, dat hij uit God was.86 In het licht van de prediking van Johannes moeten we deze doop zien als een handeling die zijn prediking begeleidt. Wie die prediking hoort en aanneemt, drukt dat uit door zich te laten dopen. Dat is dus echt: bekeringsdoop. En deze doop is "tot vergeving van zonden". Dat wil niet zeggen, dat hij de vergeving verleent,87 want hoe zou een bekeringsdoop vergeving van zonden kunnen verlenen? Over de werkelijke grond voor de zondenvergeving spreken de synoptische evangeliën niet en ik geloof dat de vierde evangelist juist daarom een woord van Johannes de Doper over Jezus opnam, dat bij de anderen niet voorkomt: "Zie het Lam Gods dat de zonden wegneemt."88 Pas als de zonden zijn weggenomen, is de vergeving van zonden gerealiseerd. Pas met het kruis en de opstanding is de Johannesdoop gecompleteerd. Dan heeft hij zijn voorlopig karakter ten aanzien van de vergeving der zonden verloren.

In dit verband heeft het woord van Johannes, dat er na hem een sterkere komt, die zal dopen met Heilige Geest, bijzondere betekenis.89 Dit laatste dient om het verschil tussen zich zelf en de sterkere duidelijk te maken. Want dopen met de Heilige Geest kan alleen Hij die zelf die Geest ontvangen heeft, de Messias. Hiermee wordt nog eens duidelijk onderstreept, dat het gehele werk van Johannes de Doper, zijn doop niet uitgezonderd, een voorlopig karakter draagt. De prediking luidt: het Koninkrijk komt; de doop van bekering zegt: de vergeving komt en de Heilige Geest komt. En Koninkrijk, vergeving en Heilige Geest komen met en door de Messias, door Jezus Christus.

Tegen deze achtergrond moet het feit gezien worden, dat Jezus zich door Johannes heeft laten dopen.90 De Messias ratificeert daarmee als het ware de doop die zijn voorloper bediende. Vanaf dit ogenblik is de doop van Johannes geldig, want nu staat vast, dat hij gecomplementeerd zal worden met wat hem nog ontbreekt: de vergeving van de zonden en de Heilige Geest. Maar de doop van Jezus heeft ook nog een heel andere betekenis. Dat blijkt uit hetgeen er op die doop volgt. Dan komt er een stem uit de hemel, die zegt: "Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in u heb ik mijn welbehagen".91 Van deze twee zinnen uit het Oude Testament staat de eerste in Psalm 2 en duidt op de Messias; de tweede staat in Jes. 42, het eerste lied van de lijdende knecht, kortom, als de lijdende koning. En met deze proclamatie gaat de toerusting van de Messias met de Heilige Geest gepaard: de sterkere, waarvan Johannes sprak, is gekomen en aangetreden om zijn dienst te aanvaarden. Daarom staat de doop van Jezus ook in het teken van de inwijding. De doop is het begin van Jezus' dienst als lijdende koning. Dat blijkt wel uit de vergelijking die Hij maakt tussen zijn lijden en de doop.92 Het ondergaan in het water was voor Jezus een uitbeelding van zijn komende lijden en sterven. We hebben met opzet zo uitvoerig bij Jezus' doop stilgestaan, omdat deze doop als het ware het prototype is van de doop die later in Christus' gemeente bediend wordt. Want Jezus geeft na zijn opstanding zijn discipelen bevel om allen die Hem hebben aangenomen en zijn discipelen zijn geworden, te dopen.93 Wat zo'n doop betekende en hoe hij moest worden voltrokken staat er niet bij. Het kan zijn, dat de evangelist het niet nodig vond om daarvan iets op te nemen, omdat zijn lezers het wel uit eigen ondervinding wisten. Maar het kan ook zijn, dat Jezus zelf dat al zo kort geformuleerd heeft, omdat Hij zelf en de discipelen heel precies wisten wat dopen was. Waren ze niet allen door Johannes gedoopt? En had Jezus deze doop niet zelf ondergaan? Nu, na zijn dood en opstanding, is de weg vrij voor de complete doop: doop van bekering, doop van vergeving der zonden, doop van de Heilige Geest. Tot deze doop geeft Jezus zijn discipelen opdracht. We kunnen hier niet achtereenvolgens alle plaatsen uit het boek Handelingen, die iets zeggen over de doop in de oudste gemeenten, bespreken. We zullen ons laten leiden door drie "stukken" van de complete doop: bekering, vergeving en Heilige Geest. En we zullen dan merken, dat we er nog een vierde, dat alle drie samenvat, aan toe moeten voegen.

In de eerste plaats dan: de doop van bekering. Oppervlakkige lectuur zou de indruk kunnen wekken, dat de doop van bekering specifiek van Johannes de Doper was, later achterhaald door de doop met de Heilige Geest of door de doop als sacramentele handeling. Maar op de pinksterdag zegt Petrus: "Bekeert u en een ieder van u late zich dopen."94 De cipier van Philippi wordt gedoopt na zijn plotselinge bekering95 en met Paulus zelf gaat het niet anders.96 Het is echter beter en meer in overeenstemming met de teksten om te spreken van een doop van geloof.97 Jezus wordt gepredikt; mensen horen deze boodschap, bekeren zich en geloven in Hem en geven daaraan dan uiting door zich te laten dopen.

In de tweede plaats: de doop der vergeving. Petrus zegt op de Pinksterdag tot zijn hoorders zich te laten dopen tot vergeving van hun zonden. Dat is dus dezelfde uitdrukking als bij Johannes de Doper, maar met dit verschil dat tussen Johannes de Doper en de Pinksterdag Goede Vrijdag en Pasen liggen. Wat toen belofte was, is nu verwezenlijkt. Daarom kan er nu in veel drastischer termen gesproken worden. Volgens Paulus' eigen verslag heeft na zijn bekering Ananias tegen hem gezegd: "Sta op; laat u dopen en uw zonden afwassen."98 Na kruis en opstanding kan gezegd worden: de doop wast de zonden af.

Iets langer moeten wij stilstaan bij de Geestesdoop. Het reeds eerder aangehaalde woord van Johannes over de doop met de Heilige Geest, die de Messias zal voltrekken, betekent niet dat de doop van Johannes en de Geestesdoop tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld. Bovendien komt de uitdrukking "dopen met de Heilige Geest" maar twee keer in Handelingen voor en beide keren met een duidelijke toespeling op het woord van Johannes de Doper.99 Er staat nergens: "Zij werden met de Heilige Geest gedoopt", of: "Laat u dopen met de Heilige Geest". Er staat wel meer dan eens: "zij werden vervuld met de Heilige Geest". Dat houdt soms verband met de doop,100 maar soms ook helemaal niet.101 Meestal is er sprake van de gave van de Geest of van het ontvangen van de Geest. Uit deze opsomming blijkt reeds hoe riskant het is om te spreken van een doop met de Heilige Geest als een gebeuren van één keer en te vergelijken met de waterdoop. Blijkens Handelingen is het vervuld worden of het vol zijn van de Heilige Geest iets dat herhaalde malen kan voorkomen. Het drukt dus geen blijvende toestand uit, en geen toestand die in zou treden door een één keer plaatsvindende Geestesdoop. Deze opvatting kan zich niet op het Nieuwe Testament beroepen.

Maar aan de andere kant mag niet uit het oog worden verloren, dat er wel degelijk een nauwe relatie bestaat tussen de doop en de gave van de Geest. Het is alweer Petrus op de Pinksterdag die dit verband aanwijst: "Bekeert u; laat u dopen en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen". Hoe dit laatste in zijn werk is gegaan, toen de drieduizend zijn woord aanvaardden en zich lieten dopen, wordt niet nader aangegeven. Ook kunnen we niet zeggen, dat er een vaste volgorde is van doop en gave van de Heilige Geest. soms gebeurt er na de doop aanvankelijk niets, zoals in Samaria, waar de Geest pas wordt ontvangen, na het gebed en de handoplegging van Petrus en Johannes, die daarvoor speciaal uit Jeruzalem zijn overgekomen.102 En in Efeze zijn mensen die de doop van Johannes hebben ondergaan, maar van de Heilige Geest zelfs niet gehoord hebben. Hen doopt Paulus, legt hun de handen op en dan komt de Heilige Geest over hen.103 Bij Cornelius echter gaat de Heilige Geest aan de doop vooraf.104 Uit deze voorbeelden blijkt wel, dat er van een vaste volgorde geen sprake is. Om te verstaan wat de relatie is tussen de Heilige Geest en de doop moeten we eerst onderzoeken wat de gave van de Heilige Geest is en wat zij inhoudt, en daarop geeft Handelingen ons geen antwoord. In de bladzijden van dat boek straalt zo sterk de blijdschap over de onmiddellijke ervaring van de Geest door, dat er geen aandacht is voor de vraag, wie de Heilige Geest is. De uitdrukkingswijze van de Heilige Handelingen ten aanzien van de Heilige Geest is nog overwegend oudtestamentisch. Pas bij Paulus vinden wij het werk van de Geest beschreven op een wijze die adequaat is aan de nieuwe wereld die in Christus is ontstaan.

Ten slotte luisteren we nog één keer naar Petrus op de Pinksterdag: laat u dopen, zegt hij, op de naam van Jezus Christus. Dat is het vierde stuk van de doop, maar het is eigenlijk meteen ook het eerste, tweede en derde. Deze uitdrukking kunnen we misschien het beste vertalen: met een beroep op de naam van Jezus Christus; daarbij moeten we bedenken, dat in het Nieuwe Testament de naam meer is dan een aanduiding: de naam staat voor de persoon en het werk van Jezus Christus. Achter de doop staat, naar het getuigenis van de Handelingen der Apostelen, Jezus Christus zelf met het volbrachte werk van kruis en opstanding. Hoe kruis en opstanding met de doop verbonden zijn, kunnen we bij de apostelen en vooral bij Paulus lezen. Tot hen wenden wij ons nu.