J. Reiling, "Gemeenschap der heiligen", W. ten Have, Amsterdam, 1964.

Hoofdstuk 10.

 

 

De doop in het Nieuwe Testament (2).

Wie van de Handelingen der Apostelen naar de brieven gaat, komt in een andere wereld.

Deze brieven zijn immers gericht aan bestaande gemeenten en hebben voornamelijk de opbouw van die gemeenten ten doel. Ze bevatten daarom meer onderwijs dan prediking en gaan op de geestelijke en theologische achtergronden en consequenties van de prediking in.

De prediking proclameert Jezus Christus als Heer en Heiland van de wereld en de brieven doorlichten deze prediking in de samenhang van de gehele openbaring van God.

De Handelingen der Apostelen is een heel ander boek. Het beschrijft de lotgevallen van de oudste gemeente slechts terloops, want Lucas wil vóór alles de zegetocht van het Evangelie beschrijven, van Jeruzalem naar Rome, en daaraan zijn alle andere dingen ondergeschikt. Het gaat hem niet om het hoe van het gemeentelijk leven, maar om het feit, dat er gemeenten ontstaan, want die gemeenten zijn evenzovele overwinningstekenen van het Evangelie.

Daarom zijn voor het verstaan van de doop de brieven van de apostelen en met name die van Paulus van bijzonder belang. Wat de apostelen daarover zeggen, doet ons de vaak beknopte aanduidingen van de Handelingen pas goed begrijpen, speciaal wat betreft de betrekking tussen de doop en Christus, de gekruisigde en opgestane. In Handelingen was die relatie er natuurlijk ook wel, maar het bleef bij een constateren: Paulus laat ons de binnenzijde ervan zien. Op dit punt zet ons onderzoek dan ook in.

Uitgangspunt is Gal. 3 : 27: 'Want gij allen die in Christus Jezus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed'. Het woordje 'want' wijst erop, dat deze zin dient tot verklaring en motivering van het voorafgaande vers: 'Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus'. Zij zijn zonen van God, omdat zij zich met Christus hebben bekleed. Dat is een beeldspraak die we al eens eerder zijn tegengekomen.105 In de oudheid is een kleed meer dan een omhulling: het is een vorm van leven. Wie een ander kleed aandoet, wordt een andere mens. Wie Christus 'aandoet', wordt een Christus-mens, dat wil zeggen een mens die 'in Christus' is; hier verbindt Paulus twee zeer bekende nieuwtestamentische beelden, dat van adoptie, of zoals onze bijbelvertaling zegt: het zoonschap, en dat van de nieuwe schepping.

De gedachtengang is nu als volgt: door het geloof zijn wij tot zonen van God geadopteerd in Christus Jezus; die gedurfde uitspraak wordt gemotiveerd met een andere: wij zijn Christenmensen; wij zijn in Christus; dat is niet minder gedurfd, maar ook daarvoor is er een motivering: wij zijn in Christus gedoopt; het woordje 'in' heeft hier letterlijk de betekenis: naar binnen, en de hele uitdrukking wil zeggen, dat de doop een ingaan is in Christus en dus het begin van het nieuwe leven.

Voor een nadere bepaling van dit 'ingaan in Christus' wenden we ons tot Rom. 6 : 3 - 6. In dit hoofdstuk gaat het over de vraag of we, gezien de overmacht van de genade, maar niet beter bij de zonde kunnen blijven. Maar dat is een onmogelijkheid, want er is in ons leven toch iets veranderd; dwars door ons leven is toch een grens getrokken: een grens tussen dood en leven! Welnu, dan moeten we weten, dat we zijn dood 'binnengedoopt' zijn, want 'wij zijn met Hem begraven door de doop in de dood'. Onze doop is dus onze begrafenis, precies zoals omgekeerd Jezus zijn sterven een doop noemde.106 Dat is een belangrijke en haast verrassende samenhang. Jezus' sterven is een doop en onze doop is een sterven, maar dan een sterven met Hem. Hoe we ons dat moeten voorstellen, blijkt uit vs. 5. Over de niet bepaald doorzichtige uitdrukking: 'hetgeen gelijk is aan zijn dood' bestaan zeer uiteenlopende opvattingen; persoonlijk kan ik mij het beste vinden in de vertaling van prof. Brouwer: 'Want indien wij met Hem één zijn geworden door een dood als de zijne, dan zullen wij het ook zijn door een opstanding als de zijne'. Dat wil dus zeggen: in onze doop maken wij een dood en een opstanding als die van Christus door en worden daardoor één met Hem. Dat is een zeer krasse uitspraak, die aan de doop een grote betekenis toekent. In de doop worden het kruis en de opstanding van Christus op ons leven toegepast en zo krijgen wij daar deel aan; zo worden wij één met Christus; zo realiseert zich in ons leven het Christus-leven. De doop is de grensstreep in ons leven; hij trekt de grens tussen het oude en het nieuwe leven. Deze zelfde gedachten komen we ook tegen in Col. 2 : 1 - 12 en dat is dáárom zo'n belangrijk woord, omdat Paulus de doop hier een besnijdenis noemt, en wel een Christus-besnijdenis. Dat heeft aanleiding gegeven tot de opvatting, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen en dat dus de doop ook in dezelfde orde en mate bediend moet worden als de besnijdenis. Ik geloof, dat deze uitleg in de tekst geen steun heeft. Want er staat niet, dat de doop aan de besnijdenis gelijk en equivalent is, maar dat hij juist geen gewone besnijdenis is: geen werk van mensenhanden, maar een werk van Christus. Want wie gedoopt is, is met Christus begraven en daarom is de doop een afleggen van het lichaam des vleses, dat wil zeggen: een afleggen van de bestaanswijze van de oude mens.

Gal. 3 en Rom. 6 zijn hier dus verbonden: het oude leven wordt afgelegd als een kleed dat men niet meer draagt, en het wordt met Christus begraven, en daarom worden de gedoopten ook in Christus mede opgewekt door het geloof aan de kracht van God, die Hem uit de doden heeft opgewekt. En wat de verhouding van doop en besnijdenis betreft, moeten we rekening houden met de achtergrond van de brief aan de Colossenzen. Paulus strijdt tegen een bepaalde dwaalleer, die waarschijnlijk toch wel van joodse oorsprong was en onder meer de besnijdenis predikte. En nu zegt Paulus tot de gemeenteleden in Colosse: denk erom, dat jullie je niet op sleeptouw laten nemen; jullie hebben Christus en Christus is alles; jullie hebben ook een besnijdenis, maar geen menselijke; jullie hebben de Christus-besnijdenis, want jullie zijn gedoopt. Wanneer men dus op grond van deze tekst meent te kunnen zeggen, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, dan is het antwoord: het staat er niet met zoveel woorden, maar het ligt erin opgesloten.

Maar wanneer men concludeert, dat dus doop en besnijdenis gelijk en gelijkwaardig zijn, dan moet het antwoord luiden: integendeel, ze verschillen evenveel als het oude en het nieuwe verbond.

Hiermee hebben we de hoofdpunten van wat Paulus over de doop leert besproken. Er blijft nog één punt over, en dat kunnen we het beste benaderen vanuit Tit. 3 : 5, waar gesproken wordt van 'het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest'. Bij deze tekst moeten we op twee dingen letten: in de eerste plaats zijn wedergeboorte en vernieuwing door de Heilige Geest twee uitdrukkingen voor één en dezelde daad van God.

En in de tweede plaats heeft de doop met deze wedergeboorte zoveel te maken, dat Paulus hem een wedergeboorte-bad kan noemen. Dat wil dus zeggen: het gaat hier over doop, wedergeboorte en de Heilige Geest in hun onderlinge verhouding. En dit brengt ons meteen bij een bekend woord van Jezus, dat Johannes ons overlevert; Jezus zegt tot Nicodemus: 'Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan."107

We hebben reeds eerder gezien, dat de wedergeboorte zeggen wil: een nieuw begin, dat niet door de mens zelf wordt gemaakt, maar dat door God wordt geschapen: het is een geboorte uit de Heilige Geest. Maar nu blijkt hier, dat deze geboorte niet alleen uit de Heilige Geest is, maar ook 'uit water'. Deze uitdrukking heeft, zoals te begrijpen is, tot verschillende uitleg aanleiding gegeven, maar het kan haast niet anders of hiermee wordt de doop bedoeld. Alle andere verklaringen doen gekunsteld aan. En met het oog op wat Jezus verder zegt over de overeenkomst tussen de Heilige Geest en de wind, zal de verklaring de volgende zijn: de Heilige Geest is onzichtbaar en werkt onzichtbaar. Ook datgene wat het Nieuwe Testament de wedergeboorte noemt, is onzichtbaar. Niet in die zin, dat het een puur innerlijke zaak is, maar het ligt tussen God en de mens. Natuurlijk treedt iets aan de dag, maar dat zijn de vruchten. Het nieuwe leven zelf blijft een verbondenheid, omdat het een nieuwe verhouding tot God is. Maar de doop is een zichtbare handeling, uit de aard der zaak. Want in de doop wordt gebruik gemaakt van een geschapen element, en wat geschapen is, is principieel zichtbaar. We gaan niet te ver, als we zeggen dat de doop en de wedergeboorte de zichtbare en de verborgen zijde van één en hetzelfde gebeuren zijn.

Van hieruit valt ook het licht op de relatie tussen de gaven van de Heilige Geest en de doop. Op grond van de gegevens van Handelingen konden we daar niet mee klaarkomen, omdat Lucas over het werk van de Heilige Geest overwegend in oudtestamentische termen spreekt. Nu is deze samenhang duidelijk geworden: de gave van de Heilige Geest is de wedergeboorte, zoals Johannes het zegt, het nieuwe leven of de nieuwe schepping, zoals Paulus zich bij voorkeur uitdrukt. Want bij alle verscheidenheid van beeldspraak en denkwijze zijn Paulus en Johannes het op dit punt eens. En de doop vormt hiermee een onverbrekelijke eenheid. Geen doop is mogelijk zonder de wedergeboorte en het nieuwe leven. Maar juist daarom ook geen doop zonder bekering en geloof. Alle accenten die we in verband met de doop in de praktijk van de oudste gemeente vonden, keren hier in een verdiepte vorm terug. De bekeringsdoop is wedergeboorte-doop, toepassing van de grote omwenteling van kruis en opstanding op de dopeling, waardoor hij een nieuw leven ontvangt, een leven dat in Christus, met Christus en voor Christus is. Maar natuurlijk brengt de onderdompeling in het water dit niet tot stand: Jezus Christus brengt dit tot stand; Hij voltrekt deze overgang van oud naar nieuw, van dood naar leven, van slavernij tot vrijheid door de ene doop met water en met de Geest. Zo vervult Hij het profetische woord van Johannes: 'Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de Heilige Geest'.

Geloof, doop en Heilige Geest vormen een onlosmakelijke eenheid.