J. Reiling, "Gemeenschap der heiligen", W. ten Have, Amsterdam, 1964.
Noten bij de hoofdstukken 9 – 12.
- Mar. 1 : 4 v., Mat. 3 : 1 – 6.
- Luc. 3 : 2 v.
- Mar. 11 : 30.
- Deze opvatting kan zich op geen enkele tekst beroepen.
- Joh. 1 : 29.
- Mar. 1 : 6 v.
- Mar. 1 : 9.
- Mar. 1 : 10 v.
- Mar. 10 : 38 v., Luc. 10 : 50.
- Mat. 28 : 19.
- Hand. 1 : 38.
- Hand. 16 : 30 – 34.
- Hand. 9 : 17 vv.
- Zie Hand. 8 : 12 v., 36 vv. Dezelfde verbinding tussen geloof en doop ook in
Hand. 16 : 30 – 34.
- Hand. 22 : 16.
- Hand. 1 : 5, Hand. 11 : 16.
- Zoals in Hand. 9 : 17.
- Zoals in Hand. 4 : 31.
- Hand. 8 : 14 – 17.
- Hand. 19 : 5 v.
- Hand. 10 : 44 – 48.
- Col. 3 : 10; de gedachte van het aantrekken van de nieuwe mens
als een kleed
stamt waarschijnlijk uit de symboliek van de doop; zie Gal 3 : 27.
- Zie pag. 61.
- Joh. 3 : 5.
- Joh. 3 : 5.
- Hand. 16 : 15, 31 – 34.
- Deze waarschijnlijkheidsredenering laat natuurlijk geen recht
wedervaren aan het feit, dat Hand. 16 : 34 het onmogelijk maakt om te denken aan een
doop die aan één van de gezinsleden zonder persoonlijke geloofsbelijdenis
zou zijn bediend.
- Ontleend aan O. Cullmann, "Die Tauflehre des Neuen Testaments",
Zürich 1948,
pag. 65 – 72.
- Mar. 10 : 14.
- 2 Cor. 1 : 22, Ef. 1 : 13, Ef. 4 : 30.
- 1 Petr. 3 : 21.
- A. F. N. Lekkerkerker, "Doe aan mij een teken ten goede",
Wageningen 1960, 2e druk,
pag. 36.
- Een uitstekende samenvatting vindt men in W. W. Verhoef, "Geestesdoop in groots
vergezicht", Vuur, Maandblad voor opwekking, 4e jaargang no. 9, pag. 2 – 9.
Een verantwoorde theologische benadering van deze zaak ontbreekt nog steeds in onze,
overigens zo rijke en gevarieerde, theologische literatuur.
- Hand. 2 : 41.