deco De Naardense bijbel
BEVAT DE VOLLEDIGE TEKST VAN DE HEBREEUWSE BIJBEL EN HET NIEUWE TESTAMENT
IN DE VERTALING VAN PIETER OUSSOREN
Tekst raadplegen
Toon deze tekst!

 

 

Bij deze pagina:
# Ter verantwoording
# Bijsluiter
# Zijn naam is één
# De gewelfsschilderingen

 

HOME button
TEKST RAADPLEGEN button
LEZINGEN button
COLUMNS button
ACHTERGRONDEN button
KIJK & LUISTER button
RECENSIES button
BESTELLEN button
CONTACT button
LINKS button

 

Idiolect, concordant of doeltaalgericht?

Bijbelvertalen in het jaar 2004

 

Klaas Smelik

Nu in oktober 2004 de Naardense Bijbel, het magnum opus van Pieter Oussoren, tegelijk verschijnt met de Nieuwe Bijbelvertaling, een gemeenschappelijke uitgave van de bijbelgenootschappen, stelt zich de vraag naar de methode. Hoe moet je de bijbel vertalen? Immers, een grotere tegenstelling dan tussen deze twee vertalingen is nauwelijks denkbaar. Hoeveel waardering de eerdere vertaalarbeid van Oussoren ook heeft gekregen met name onder letterkundigen - in 1993 verscheen zijn vertaling van de Tora onder de titel De stem uit het vuur - toch mag men aannemen dat bij sommige lezers de Naardense Bijbel op onbegrip zal stuiten. Deze lezers hebben wellicht de neiging om de bijbel te zien als een soort gebruiksaanwijzing voor het eeuwige leven. Voor hen zou de bijbel wellicht het beste op dezelfde manier kunnen worden gepresenteerd als een handleiding voor het in elkaar zetten van een IKEA-kast: alleen plaatjes zonder tekst, zodat vertalen overbodig wordt. Waarom zou iemand zoveel moeite doen als Pieter Oussoren heeft gedaan, om de stijl van de Hebreeuwse Bijbel in de vertaling zo getrouw mogelijk weer te geven? Gaat het er dan niet om dat de blijde boodschap van de bijbel zo eenvoudig mogelijk wordt verkondigd aan iedereen, ongeacht leeservaring of opleiding?

In het nu volgende zal worden duidelijk gemaakt dat deze opvatting voorbij gaat aan het eigen karakter van de bijbel als literaire schepping en aan het eigen karakter van het bijbels-Hebreeuws (en tot op zekere hoogte ook het bijbels-Grieks) als literaire taal. De boodschap van de bijbel is niet los te zien van de literaire vorm.

 

Een heilige taal

In de verantwoording voor de aanpak van de Nieuwe Bijbelvertaling wordt in de eerste plaats genoemd dat de gevende talen Hebreeuws, Grieks en Aramees talen zijn als elke taal. Daarom zou de methode voor het vertalen van teksten in het algemeen ook toepasbaar zijn voor het vertalen van de bijbel. Een logische redenering, maar klopt het uitgangspunt? Uit wetenschappelijke overwegingen kan men bij deze stelling namelijk serieuze bedenkingen hebben. Doet men zo wel recht aan het eigene van de bijbelse literatuur, aan de bijzondere schrijfstijl van de auteurs en aan het specifieke karakter van de bijbeltalen? Sterker nog: vereist de Heilige Schrift niet een eigen vertaalmethode? Laten wij niet vergeten dat het Hebreeuwse woord voor ‘heilig’ eigenlijk ‘afgezonderd, apart gesteld’ betekent. Een aparte vertaalmethodiek voor de bijbel is minder vreemd dan wel lijkt.

De Heilige Schrift valt namelijk niet samen met andere literatuur, zoals het bijbels-Hebreeuws niet samenvalt met de taal die eens in Israël is gesproken en geschreven. Door het epigrafisch onderzoek naar de tekstvondsten uit het oude Israël en Juda hebben wij een redelijk duidelijk beeld van de ontwikkeling van de Hebreeuwse taal in de Oudheid gekregen. Daarbij is gebleken dat de Hebreeuwse Bijbel niet de taal van het noordelijk koninkrijk Israël weerspiegelt. De verhalen over Elia en Elisa zijn niet weergegeven in de taal die deze twee profeten zelf hebben gesproken.

Het bijbels-Hebreeuws lijkt nog het meeste op het Judees, dat in Jeruzalem en omgeving werd gesproken omstreeks het jaar 600 vóór het begin van de christelijke jaartelling, maar de spelling die wij in Hebreeuwse bijbelhandschriften (en dus ook in de huidige Hebreeuwse bijbeledities) aantreffen, is uit een veel latere periode. In die tijd werd er geen Hebreeuws meer gesproken: het was een dode taal geworden. Zoals later het Latijn werd het nog wel geschreven, maar het systeem van tijden was ten opzichte van het bijbels-Hebreeuws volkomen gewijzigd. De meest voorkomende werkwoordsvorm in prozateksten is in het bijbels-Hebreeuws het zogenaamde imperfectum consecutivum. Welnu, deze in het bijbels-Hebreeuws dominante werkwoordsvorm wordt in het latere Hebreeuws niet meer gebruikt. Ook de syntaxis en de woordenschat zijn niet meer hetzelfde. Toch houden sommige auteurs uit die tijd nog steeds vast aan de stijl van de oudere bijbelboeken. Zij gebruiken nog steeds het in onbruik geraakte imperfectum consecutivum en doen ook in andere opzichten hun best om klassiek bijbels-Hebreeuws te schrijven. Een deel van hun geschriften is in de bijbel opgenomen en misstaat qua taal niet bij de oudere bijbelboeken.

Wie hieraan niet meedeed, was de auteur van het boek Prediker - het Hebreeuws van Prediker wijkt dan ook volkomen af van de taal die wij in de andere bijbelboeken vinden. Een nog grotere stap deed de schrijver van het begingedeelte van het boek Daniël - hij stapte over van Hebreeuws naar Aramees, de taal die sinds de Perzische tijd onder de Joden in het land Israël het Hebreeuws als spreektaal had verdrongen.

De Hebreeuwse Bijbel is dus grosso modo niet geschreven in de spreektaal uit de tijd van de bijbelschrijvers. Zij gebruikten een traditionele, literaire taal, die zij als het meest geschikt hadden bevonden, als het ging om te schrijven over de relatie tussen God en zijn volk. Een vertaling in hedendaags, gangbaar Nederlands wijkt dus af van het basisprincipe van de oorspronkelijke schrijvers, die een eigen literaire taal creëerden voor hun meesterwerk. Hetzelfde zien wij ook bij de bijbelschrijver Lucas, die vooral in de eerste hoofdstukken van zijn (in het Grieks geschreven) evangelie de stijl van de Griekse bijbelvertaling van de Schrift, de Septuaginta, imiteert. Hij begreep beter dan vele van zijn latere vertalers dat de bijbel een eigen stijl en woordenschat heeft, die moet worden geëerbiedigd.

 

Het oordeel van Rabbi Jehoeda

Maar hoe moet je dan vertalen? Wanneer je een Nederlandse vertaling van een Amerikaans kookboek koopt en je ontdekt achteraf dat alles in Amerikaanse gewichten en maten staat, dan voel je je bekocht. Had de vertaler die 4 ounce niet even kunnen omrekenen? Wat kan het jou nu schelen welke maten in de oorspronkelijke editie staan? Daarvan bak je geen appeltaart.

Maar wanneer het gaat om een vertaling van de bijbel? Wil een lezer dan maten in centimeters of in ellen? In euro’s of in sikkels? Wanneer Abraham in Genesis 23 de grot van Makpela koopt, moet hij 400 sikkels zilver betalen. Hoe geef je dit weer in de vertaling? ‘Vierhonderd sikkelen zilver’ (zo de NBG-vertaling 1951), ‘vierhonderd zilverstukken’ (zo de Groot Nieuws Bijbel) of reken je het om in euro’s? Wat je ook doet, het is altijd verkeerd.

Rabbi Jehoeda, een schriftgeleerde uit de tweede eeuw van de christelijke jaartelling, heeft het probleem haarscherp geformuleerd:

Wie een bijbelpassage vertaalt naar haar vorm [= letterlijk],

zie die is een leugenaar;

en wie eraan toevoegt,

zie die lastert (God)! (Tosefta Megila 4 [3],41)

Als je te letterlijk vertaalt, begrijpen de lezers niet meer wat er staat, of wordt iets anders gesuggereerd dan wordt bedoeld. Het klassieke voorbeeld is de vertaling van de Engelse uitdrukking ‘How do you do?’ in het Nederlands. De vertaling ‘Hoe doet gij doen?’ klinkt diepzinnig, maar de Engelsman wilde alleen maar beleefd zijn en niet het wezen van het menselijk handelen aan de orde stellen. Letterlijk vertalen heeft in zo’n geval geen zin. Maar, aan de andere kant, als je te vrij vertaalt, geef je niet meer precies weer wat in de bijbel staat, en laster je (naar de woorden van rabbi Jehoeda) God. Je neemt de vrijheid om in de Heilige Schrift veranderingen aan te brengen. Een duidelijk voorbeeld is de gewoonte in de Groot Nieuws Bijbel om verzen samen te voegen, omdat de gebruikers van deze vertaling zich anders te veel zouden storen aan herhalingen.

Het vraagstuk hoe de bijbel te vertalen is dus reeds in de Oudheid gesignaleerd en - opvallend genoeg - de mogelijke oplossingen voor dit probleem zijn reeds in de Oudheid voorgesteld. Om Prediker aan te halen: er is niets nieuws onder de zon.

 

Vier oplossingen uit de oudheid

De eenvoudigste oplossing vinden wij bij een Romeins religieus genootschap, de broederschap der Arvalen. De leden van deze elitaire club kwamen elk voorjaar bijeen om een zeer oud ritueel te voltrekken. Het lied dat zij daarbij moesten zingen, was in de keizertijd reeds zo antiek geworden dat de Oud-Latijnse tekst geheel verbasterd was geraakt en niemand meer precies wist wat men zong. Toch probeerde men de woorden zo te herhalen als men van de voorgangers had geleerd. In de communicatie met de goden was het belangrijker dat alles precies zo werd gedaan als vroeger, dan dat de deelnemers de taal van de liturgie zouden kunnen verstaan.

Een tweede oplossing, die in de synagoge tot op de dag van vandaag gebruikelijk is gebleven, is om de heilige taal (het Hebreeuws, soms het Aramees) in de liturgie te blijven gebruiken, maar de teksten daarna uit de vrije hand te vertalen, of nog beter uitgedrukt: te parafraseren. Deze weergave in de spreektaal is niet meer dan een hulpje voor de aanwezigen. De Aramese vertalingen van de Hebreeuwse Bijbel uit de Oudheid (targoemiem) gaan op dit principe terug.

Een derde oplossing is om de vorm van de oorspronkelijke tekst te laten voor wat zij is, en de lezers een vertaling te geven die op hen en hun taal is toegespitst. Dat wil zeggen een vertaling waarbij de nadruk ligt op de taal waarin wordt vertaald (de ‘ontvangende taal’ of ‘doeltaal’), en niet op de oorspronkelijke taal (de ‘gevende taal’ of ‘brontaal’). Voor geschriften die geen sacraal karakter hebben, is dit een gebruikelijke vertaalmethode, maar bij teksten met een zo bijzondere status als de bijbel of de Koran ligt deze werkwijze niet zonder meer voor de hand.

Er is een tekst uit waarschijnlijk 116 vóór de jaartelling waarin het probleem reeds aan de orde wordt gesteld. Het is het woord vooraf dat de kleinzoon van Jezus Sirach aan de door hem vervaardigde Griekse vertaling van het werk van zijn grootvader heeft meegegeven. Wij citeren hieruit een gedeelte, waarin de vertaler zich tot de lezer richt:

U wordt daarom verzocht met welwillende aandacht te lezen en ons te verontschuldigen wanneer, ondanks al de zorg aan de vertaling besteed, mocht blijken dat wij enkele uitdrukkingen niet precies hebben weergegeven. Bij de weergave in een andere taal drukken de woorden nu eenmaal niet volledig uit wat oorspronkelijk in het Hebreeuws is gezegd. Dit geldt niet alleen van dit boek, maar ook van de Wet zelf, de Profetieën en de Overige Boeken, die in de vertaling niet weinig verschillen van wat oorspronkelijk daarin wordt gezegd.

Met dit laatste verwijst Sirachs kleinzoon naar de (reeds genoemde) Septuaginta, een Griekse bijbelvertaling die in de derde en tweede eeuw vóór de jaartelling in Alexandrië tot stand kwam. Het Hebreeuwse origineel van de Wijsheid van Jezus Sirach was in de loop der tijd zoekgeraakt, maar dankzij tekstvondsten gedaan in de afgelopen honderd jaar beschikken wij nu weer over een vrij volledige Hebreeuwse tekst. Uit een vergelijking van deze tekst met de Griekse versie blijkt hoe vrij Sirachs kleinzoon heeft vertaald, veel vrijer dan zijn woord vooraf deed vermoeden.

De oplossing van Aquila

Een vierde oplossing die in de oudheid voor het vertalen van bijbelteksten werd gevonden, is om de voorrang bij de gevende taal (brontaal) te leggen en zo letterlijk mogelijk het bijbels-Hebreeuws in een andere taal om te zetten, in dit geval het Grieks. De joodse vertaler Aquila uit de tweede eeuw van de jaartelling ging zelfs zover dat hij het woordje dat in het Hebreeuws een lijdend voorwerp kan inleiden en dat eigenlijk niet in het Grieks (of het Nederlands) kan worden weergegeven, toch ging vertalen. Op deze wijze werd zijn Griekse vertaling minder gemakkelijk te begrijpen voor een lezer die geen basiskennis van het Hebreeuws heeft. Aan de andere kant kenmerkt zijn vertaling zich door een grote nauwgezetheid en vindingrijkheid. Daarom begroette de joodse gemeenschap deze vertaling indertijd met geestdrift, omdat men had gemerkt dat de vertaling die men daarvoor had gebruikt, de Septuaginta, onvoldoende met de inmiddels canoniek geworden Hebreeuwse versie van de Schrift overeenkwam. Dat kwam trouwens niet alleen omdat sommige vertalers van de Septuaginta nogal vrij te werk waren gegaan, maar ook omdat zij een ander type Hebreeuwse tekst als basis voor hun vertaling hadden gebruikt dan de versie die uiteindelijk canoniek is geworden.

 

Statenvertaling

Toen de Reformatie in de Noordelijke Nederlanden vaste voet had gekregen, wilde men een Nieuwe Bijbelvertaling in het Nederlands. Dat werd besloten op de Generale Synode van Dordrecht in 1618. De vertalers kregen een duidelijke opdracht mee. Zij moesten de bijbelse talen zo getrouw mogelijk weergeven, voorzover de Nederlandse taal dat toeliet. In het zeventiende-eeuwse Nederlands luidt dat zo:

Dat sy altijts by den oorspronckelicken text sorghfuldelic blyven, ende de manieren van spreken der oorspronckelicke talen so vele de duydelickheyt ende eyghenschap der Nederlantsche spraken can toelaten, behouden.

Het dilemma dat door rabbi Jehoeda aan de orde werd gesteld, loste men dus op door wel rekening te houden met het taaleigen van het Nederlands, maar toch zo dicht mogelijk te blijven bij de oorspronkelijke bijbeltekst in het Hebreeuws, Aramees en Grieks. Aldus kon in 1637 het eerste exemplaar van de Statenvertaling aan de Staten-Generaal worden aangeboden, die de vertaling hadden gefinancierd. De Statenvertaling heeft voor sommige protestanten in de Nederlanden een bijna heilige status gekregen en was voor die tijd een enorme prestatie. Inmiddels zijn zowel de bijbel- als de vertaalwetenschap verder geëvolueerd en is de Statenvertaling niet meer van deze tijd, ook al is de tekst regelmatig herzien om spelling en taalgebruik aan de veranderingen in het Nederlands aan te passen. Men kan bovendien bedenkingen hebben bij bepaalde aanpassingen die de statenvertalers aan het Nederlands hebben gedaan: zo wijken zij ook daar af van de woordvolgorde van het Hebreeuws waar het niet nodig is.

 

Vertalingen in de twintigste eeuw

In de twintigste eeuw zijn in Nederland verschillende pogingen gedaan om de Statenvertaling te vervangen. Daarvan is de bekendste de zogenaamde Nieuwe Vertaling, die inmiddels is herdoopt tot de NBG-vertaling 1951. Tegelijk zien wij een ontwikkeling bij de rooms-katholieke vertalingen in het Nederlands om meer afstand te nemen van de traditie van de Vulgata en zich meer op de grondtalen te richten. Er is in dit opzicht een groot verschil tussen de vooroorlogse Petrus-Canisiusvertaling en de Willibrordvertaling. Ook zien wij dat beide confessionele vertaaltradities, de protestantse en de rooms-katholieke, steeds meer naar elkaar toegroeien. De schrijfwijze van de bijbelse namen is nu uniform: de bouwer van de Ark heet in de Willibrordvertaling Noach en niet langer meer Noë, zoals in rooms-katholieke kring vroeger gebruikelijk was. Zelfs Jezus en Jeruzalem worden nu met de ‘protestantse’ zet geschreven! De meest uitgesproken poging in de twintigste eeuw om tot een actualisering van bijbelvertalen te komen is de Groot Nieuws Bijbel geweest, een gemeenschappelijke uitgave van de Katholieke Bijbelstichting en het Nederlands Bijbelgenootschap. De bedoeling van deze vertaling was om een bijbeltekst aan te bieden in omgangstaal, vooral bedoeld voor buitenkerkelijken, maar zeker niet voor gebruik in de liturgie. In de praktijk wordt deze bijbelvertaling trouwens wel degelijk in de kerk gebruikt. Qua opzet is de Groot Nieuws Bijbel het tegendeel van de Statenvertaling. Verstaanbaarheid voor een niet kerkelijk opgevoede lezer staat centraal: daarom ligt de nadruk op de ontvangende en niet op de gevende taal. Men wilde de boodschap van de tekst los van de bestaande vorm weergeven in gemakkelijk verstaanbare omgangstaal en in een vertelwijze die aansluit bij deze tijd. Er is reeds opgemerkt dat soms gehele verzen onvertaald blijven, omdat ze teveel een herhaling zouden zijn. De technische term voor deze manier van vertalen is dynamisch-equivalent (of dynamische gelijkwaardigheid).

 

De Nieuwe Bijbelvertaling

Maar de Groot Nieuws Bijbel was bestemd voor een beperkte doelgroep, men wilde ook een eigentijdse bijbelvertaling die in de eerste plaats voor liturgisch gebruik geschikt zou zijn. Men wilde bovendien een oecumenische vertaling, waarin verschillende kerkgenootschappen zouden participeren, ook de joodse. Bovendien zou het een vertaling moeten worden voor het gehele Nederlandse taalgebied. Zo begon in 1993 het project dat heeft geleid tot de Nieuwe Bijbelvertaling. Het was een grootschalig project met een uitgebreide staf van vertalers en een nog grotere groep van meelezers, zowel uit Nederland als Vlaanderen.

Bijzonder voor het nieuwe vertaalproject is dat men eerst de methode van vertalen heeft omschreven en vastgelegd in vertaalprincipes, zodat men een duidelijke maatstaf had om proefvertalingen mee te beoordelen.

Uitgangspunt bij het vertalen is de wens om zowel de oorspronkelijke tekst recht te doen als om een vertaling in gangbaar Nederlands te produceren. Daarbij is het heel tekenend dat men niet het vertalen van woorden en zinnen tot uitgangspunt neemt, maar het geheel van zinnen: de tekst. Men vertaalt dus vanuit de totale tekst, waarbij men eerst de functie van de verschillende woorden waaruit de tekst bestaat, voor het geheel bepaalt. Dit kan inhouden dat men behoorlijk afwijkt van de in de grondtekst gebruikte woorden en woordvolgorde, als men daarmee de functie van het tekstgedeelte binnen het geheel beter meent te kunnen weergeven. Het is zeker niet zo dat men woord voor woord wil vertalen.

 

Een vertaling om voor te lezen

Op dit punt gekomen, is het nuttig om erop te wijzen dat het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting ook een geheel ander type bijbelvertalingen uitgeven dan de Groot Nieuws Bijbel of de Nieuwe Bijbelvertaling. Het gaat hier om de Vertaling om voor te lezen, een initiatief van de Societas Hebraica Amstelodamensis (SHA), die in 1961 door de Amsterdamse oudtestamenticus Martinus Beek (1909-1987) werd opgericht. In 1974 verscheen het eerste deel: Ruth, een vertaling om voor te lezen. Sindsdien zijn ook vertalingen van een aantal andere bijbelboeken gepubliceerd in deze serie. Wanneer men de Vertaling om voor te lezen vergelijkt met enerzijds de Nieuwe Bijbelvertaling en anderzijds de Naardense Bijbel, is het duidelijk dat het werk van Pieter Oussoren en van de vertaalgroepen van de Societas Hebraica Amstelodamensis nauw verwant zijn en gebaseerd op geheel andere uitgangspunten dan de Nieuwe Bijbelvertaling. Dit is geen toeval.

 

De verdietsing door Buber en Rosenzweig

Aan de wieg van genoemde vertalingen heeft namelijk een andere vertaling gestaan: Die Verdeutschung der Schrift door Martin Buber (1878-1965) en Franz Rosenzweig (1886-1929). In de lijn van Aquila hebben deze twee Duits-joodse filosofen geprobeerd om de Hebreeuwse Bijbel zo in het Duits te vertalen dat de originele tekst nog goed herkenbaar blijft.

Uitgangspunt voor hun benadering van de Schrift is dat de Hebreeuwse Bijbel oorspronkelijk werd gehoord in plaats van gelezen. In de Oudheid werden teksten namelijk niet stil gelezen, zoals nu, maar hardop, zoals bijvoorbeeld uit het verhaal van de Moorse kamerling (Handelingen 8:26-40) blijkt. Hierin wordt verteld dat deze man, op een wagen gezeten, in de bijbel aan het lezen is. Dan staat er: ‘En Filippus liep snel erheen en hoorde hem de profeet Jesaja lezen’ (vs. 30). De kamerling las dus hardop, zo hard dat Filippus hem kon verstaan.

Een tweede voorbeeld vinden wij in de Belijdenissen van Augustinus (VI,3,3). Hierin beschrijft deze kerkvader hoe zijn leermeester, bisschop Ambrosius van Milaan, gewoon was te lezen zonder de woorden uit te spreken:

Maar wanneer hij [= Ambrosius] las, liepen zijn ogen over de bladzijden en zijn hart doorzocht de betekenis, maar zijn stem en zijn tong rustten.

Uit de manier waarop Augustinus Ambrosius’ manier van lezen beschrijft, blijkt zijn grote verbazing.
De bisschop las niet hardop, zoals iedereen anders.

Buber en Rosenzweig wezen erop hoe belangrijk dit verschil in lezen is voor het verstaan en het vertalen van de bijbel. De bijbelschrijvers stemden hun werk af op een liturgische lezing van hun tekst. Zij hielden rekening met het klankeffect dat de tekst op de hoorders zou hebben. Daarom moet een hedendaagse vertaling dit oorspronkelijk ritme van de tekst weerspiegelen, wil men het werk van de bijbelschrijvers trouw blijven.

 

Kolometrische weergave

Een verwant kenmerk voor de vertaaltechniek van Buber en Rosenzweig is het begrip ‘Atemeinheit’. Alles wat op één adem wordt voorgelezen (kolon), wordt op één regel afgedrukt (kolometrie). Dit is een werkwijze die, normaal gesproken, in prozateksten niet wordt gebruikt, maar wel in poëzie. Buber en Rosenzweig gebruiken deze kolometrische weergave echter voor alle typen bijbelteksten en hun navolgers volgen dit voorbeeld.

 

‘Leitwortstil’

Een derde belangrijk punt in hun aanpak is wat Buber en Rosenzweig ‘Leitwortstil’ noemen. Een ‘Leitwort’ is volgens Buber ‘een woord of woordstam […] die zich binnen een tekst […] op zinvolle wijze herhaalt: wie deze herhalingen volgt, ontsluit of verduidelijkt daarmee voor zichzelf de zin van de tekst […]’. De bijbelse auteurs gebruiken in een perikoop bepaalde woorden zeer geregeld of opvallend om daarmee een bepaald effect op de hoorders van de tekst te creëren en de bedoeling van wat zij schrijven, te verduidelijken.

Een mooi voorbeeld is het Hebreeuwse woord jam (‘zee’) in het eerste hoofdstuk van het boek Jona. Het woord komt in het totaal elf keer voor. Op deze wijze wordt het hoofdstuk door dit woord getekend. Daarbij is het van belang ons te realiseren dat het woord jam in het bijbels-Hebreeuws een ongunstige connotatie had. De Israëlieten lieten de zeevaart liever aan de Feniciërs over. Bovendien was Jam de naam van een weinig sympathieke god in het Kanaänitische pantheon.

Omdat het hier gaat om een typische literaire techniek van de bijbelschrijvers, is het volgens Buber en Rosenzweig van groot belang om zo’n ‘Leitwort’ (in het Nederlands wordt meestal de term ‘motiefwoord’ gehanteerd) ook steeds met hetzelfde woord in de vertaling weer te geven. Dit noemt men wel ‘concordant vertalen’. De keuze om in zulke gevallen concordant te vertalen is een concessie aan de schrijfstijl van de originele tekst, omdat deze literaire techniek thans zelden wordt gebruikt. Integendeel, het behoort nu tot een goede stijl om woorden te variëren. Vandaar dat in een vertaling waar op de ontvangende taal (doeltaal) de nadruk ligt, het woord jam in Jona 1 op verschillende wijze zal worden vertaald. In de Groot Nieuws Bijbel bijvoorbeeld wordt het behalve door ‘zee’ ook weergegeven met ‘overboord’ of gewoon weggelaten. Hierdoor verdwijnt het literaire effect van het origineel volledig uit de tekst.Ook belangrijke begrippen in de Hebreeuwse Bijbel zullen Buber en Rosenzweig zoveel mogelijk met één woord in het Duits weergeven. Daarbij schrokken zij er niet van terug om nieuwe woorden te vormen. De Duitse taal biedt daartoe meer mogelijkheden dan de Nederlandse, maar ook voor een gemiddelde Duitse lezer/hoorder zijn deze nieuw gevormde woorden wel even wennen. Dit geldt ook voor sommige neologismen waarvan Pieter Oussoren gebruik maakt, zoals ‘ploegrunderjong’ in Gen. 18:7, waar de meeste vertalingen ‘kalf’ hebben. De etymologie van een Hebreeuws woord speelt bij de vorming van deze neologismen een grote rol. Dit vertaalprincipe vinden wij bij Pieter Oussoren veel sterker terug dan bijvoorbeeld in de

Vertaling om voor te lezen.

 

Idiolect vertalen

Men spreekt wel van concordant vertalen, maar het is beter om hier het woord idiolect te gebruiken. Wat wil ‘idiolect’ zeggen? De aanduiding ‘idiolect’ is een samenstelling van de Griekse woorden idion, ‘het gelijke’, en legein, ‘zeggen’. Zij verwijst naar de nauwe band die er volgens deze methode bestaat tussen vorm en inhoud. Men wil het gelijke zeggen als er in het oorspronkelijk staat, en dat kan niet zonder de vorm van het origineel zo veel mogelijk over te nemen. Wie de vorm van een tekst wijzigt, verandert ook de inhoud. Daarom moeten vorm, sfeer en opbouw van het origineel in de vertaling zoveel mogelijk behouden blijven. Zowel de woordkeuze als de woordvolgorde van het origineel moeten zo herkenbaar zijn dat men - bij wijze van spreken - de tekst ook terug zou kunnen vertalen vanuit het Nederlands naar het Hebreeuws en hetzelfde resultaat krijgen. Dat is niet eenvoudig, want Hebreeuws en Nederlands zijn zeer verschillende talen, maar door de vorm zoveel mogelijk te handhaven stelt men een lezer die het Hebreeuws niet machtig is, toch in staat om vertrouwd te raken met de specifieke stijl van de bijbelschrijvers.

 

Concordantie

Eén van de punten waarop Buber en Rosenzweig op latere vertalers grote invloed hebben uitgeoefend, is hun opvatting dat in de tekst belangrijke begrippen concordant moeten worden vertaald. In het bovenstaande is hier reeds bij stil gestaan. Ook in de vertaalprincipes van de Nieuwe Bijbelvertaling wordt gesproken van een beperkte concordantie: niet een en hetzelfde woord op verschillende manieren weergeven als de context dezelfde is. Dus in dit opzicht lijkt men het inzicht van Buber en Rosenweig te delen. Maar in de praktijk ligt de zaak toch anders, zoals uit het volgende voorbeeld blijkt.

In Genesis 22 wordt het verhaal van de beproeving van Abraham verteld, dat in de joodse traditie bekend staat als De binding van Isaak. Dit is een buitengewoon weloverwogen compositie, waar wat door de verteller wordt weggelaten, vaak even belangrijk is als wat hij wel vertelt. Bij een vertaling van een dergelijk verhaal, dat zo gemakkelijk tot misverstanden kan leiden, is het van groot belang zoveel mogelijk de vaak verborgen tekstsignalen van het oorspronkelijk in de vertaling weer te geven. En dat kan alleen door de oorspronkelijke vorm te handhaven.Nu gebruikt Abraham in het verhaal driemaal de Hebreeuwse zegswijze:

hineni, letterlijk vertaald: ‘zie mij’. Het is een manier om bereidwilligheid aan te geven. Eenmaal zegt Abraham hineni tegen God, eenmaal tegen Isaak en eenmaal tegen de engel. Met andere woorden, tegen ieder van de drie medespelers in het verhaal zegt Abraham eenmaal hineni. Volgens het principe van concordant vertalen moet hineni in de vertaling elke keer hetzelfde worden weergegeven. De meeste vertalingen doen dit door hineni in alle drie gevallen met ‘hier ben ik’ weer te geven, zo ook de Willibrordvertaling. Alleen in de Groot Nieuws Bijbel staat er twee keer ‘Ik luister’ en eenmaal ‘Ja, wat is er, mijn zoon?’. In de Nieuwe Bijbelvertaling kiest men hier niet voor een concordante vertaling, maar vinden wij twee keer ‘Ik luister’ en eenmaal ‘Wat wil je me zeggen, mijn jongen?’. Hoe kan een gebruiker van deze vertaling vermoeden dat in het oorspronkelijk driemaal hetzelfde staat? Natuurlijk zou een Nederlandstalige auteur een vader tegen zijn zoon niet hetzelfde laten zeggen als tegen God, maar de bijbelschrijver doet het wel en om zijn tekst gaat het. En of diezelfde vader ‘Ik luister’ tegen God zou zeggen, als hij zijn stem hoort, lijkt mij een open vraag - klinkt dit niet te veel als een goddelijk telefoongesprek?

 

Woordvolgorde

Bij een idiolecte vertaling van de Hebreeuwse Bijbel hecht men eraan om - voorzover het Nederlands dit toelaat - ook de woordvolgorde van het Hebreeuws aan te houden. Gelukkig laat de syntaxis van zowel het Nederlands als het Hebreeuws dit in belangrijke mate toe; voor het Grieks van het Nieuwe Testament ligt dit moeilijker.

Eén van de redenen waarom het zo belangrijk is om aan de oorspronkelijke woordvolgorde van het Hebreeuws vast te houden, is dat het vooropstellen van een woord in de zin een middel van de bijbelschrijvers is om nadruk te leggen. Het is een punt waarop de statenvertalers - zoals reeds opgemerkt - niet hebben gelet, maar in hedendaagse idiolecte vertalingen gebeurt dit wel.

 

Karig woordgebruik

Een ander belangrijk punt is dat de bijbelse schrijfstijl zich kenmerkt door een karigheid aan woorden, waardoor de woorden die wel worden gebruikt, meer nadruk en betekenis hebben dan in onze tijd gebruikelijk is, waar zelfs een pak melk door een overdaad aan teksten wordt bedekt. Daarom dient bij de vertaling aan elk woord van een bijbelse tekst afzonderlijk aandacht te worden besteed. Bij een idiolecte vertaling wordt dan ook in principe elk woord van de grondtekst op een of andere wijze weergegeven. In dit opzicht sluit deze methode goed aan bij de bijzondere schrijfstijl van de bijbelschrijvers.

Daartegenover ziet men in de Nieuwe Bijbelvertaling de neiging om aanmerkelijk meer woorden te gebruiken dan in het origineel, terwijl ook de typische zinsstructuur van nevenschikking door een veelheid aan bijzinnen wordt doorbroken. In de ogen van de vertalers is dit een noodzakelijke aanpassing aan de structuur van de Nederlandse taal, maar aan de andere kant is het ook een stijlbreuk. Een voorbeeld. In Genesis 23:6 verlenen de burgers van Hebron aan Abraham, die hun toestemming vraagt om als vreemdeling een eigen graf te mogen kopen, een bijzondere eretitel. Zij zeggen:

Hoor ons, mijn heer!

Een vorst Gods, gij in ons midden!

De titel ‘een vorst Gods’ klinkt merkwaardig en dat is ook de bedoeling, want hij slaat op niets. Abraham is in hun ogen een vreemdeling, die op eigen grondbezit geen recht heeft. Het verlenen van deze indrukwekkende eretitel is niets anders dan ironie.

In de Nieuwe Bijbelvertaling lezen wij echter:

Maar luister heer, wij beschouwen u als een vorst die door God zelf begunstigd wordt!

Van de ironie van het oorspronkelijk is in deze ‘praterige’ omschrijving niets bewaard gebleven, evenmin van de ritmiek.

Moeilijk blijft moeilijk

Wanneer de originele tekst dubbelzinnig of zonder meer duister is, zal men bij een idiolecte of concordante vertaalwijze niet proberen om deze problemen op te lossen door een eenduidige Nederlandse vertaling te produceren. Wanneer het Hebreeuws voor de oorspronkelijke lezer moeilijk of dubbelzinnig moet zijn geweest, zal ook de vertaling dat voor een hedendaagse hoorder/lezer dienen te zijn. Desnoods kan men in een voetnoot een alternatieve vertaling geven. Ook de natuurlijke neiging die iedere vertaler voelt om de tekst te generaliseren, te normaliseren of te verfraaien, wordt bij deze vertaalmethode onderdrukt. De vertaling mag niet duidelijker, niet minder weerbarstig maar ook niet aangepaster worden dan de oorspronkelijke tekst was.

 

Lijfelijkheid

Heel opvallend in dit verband is een zekere preutsheid die bijbelvertalers sinds de negentiende eeuw schijnt te kenmerken. Dit verschijnsel doet zich ook nu nog aan het begin van de eenentwintigste eeuw voor. Hoewel de bijbelschrijvers zelf ook terughoudendheid betrachten, als het gaat om erotiek, zijn zij aan de andere kant zeer lijfelijk in hun manier van uitdrukken. Om hiervan een voorbeeld te geven: wanneer in 1 Koningen 14:10 wordt gesproken van ‘wie tegen de wand plast’, zal men in een idiolecte vertaling deze zegswijze niet weergeven met ‘allen van het mannelijk geslacht’ of een vergelijkbaar eufemisme, zoals men in de meeste Nederlandse vertalingen vindt. Ja, het is zelfs zo dat de Statenvertaling hier oorspronkelijk ‘die aan de wandt pist’ had, maar dat men in de moderne edities van deze vertaling dit heeft vervangen door de omschrijving ‘wat mannelijk is’. Pieter Oussoren doet hieraan niet mee; in de Naardense Bijbel lezen wij:

wegmaaien zal ik van Jerobeam

wat tegen de muur plast.

Nu een ander voorbeeld, ditmaal gekozen uit de Nieuwe Bijbelvertaling. In Genesis 18:10 kondigt de HEER aan dat Sara zwanger zal worden. Sara lacht erom: hoe zou zij nog wellust kunnen krijgen, nu zij versleten is en haar man oud? Het Hebreeuwse woord edna, dat hier wordt gebruikt, duidt seksueel lustgevoel aan. Ook de voorafgaande mededeling van de verteller dat het Sara niet meer ging naar de aard der vrouwen, dat wil zeggen dat zij haar maandstonden niet meer had, lijkt op problemen van welvoeglijkheid te stuiten in de Nieuwe Bijbelvertaling:

Nu waren Abraham en zij op hoge leeftijd gekomen en de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar. Daarom lachte ze in zichzelf. Hoe zou de liefde voor mij nog weggelegd kunnen zijn? dacht ze. Ik ben immers al verwelkt. En ook mijn man is al oud. (Genesis 18:11-12)

Nu de Naardense Bijbel:

Abraham en Sara zijn oud geworden,

op dagen gekomen;

opgehouden is het te geschieden aan Sara

naar de wijze der vrouwen.

Dus lacht Sara in haar binnenste en zegt:

nadat ik versleten ben

zal mij nog wellust geschieden? -

en mijn heer is oud geworden!

Wij zien in de Nieuwe Bijbelvertaling vage omschrijvingen in plaats van de concreetheid van het Hebreeuws, die wij weer wel terugvinden in de Naardense Bijbel. Ook lijkt in de Nieuwe Bijbelvertaling te worden gesuggereerd dat voor bejaarden geen liefde zou zijn weggelegd, een vooroordeel dat in de bijbeltekst ontbreekt. De omschrijving van de mooie zegswijze ‘het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen’ (zo de Statenvertaling) met ‘de jaren dat een vrouw vruchtbaar is, lagen al ver achter haar’ lijkt evenmin de tekst getrouw weer te geven. Als men voor een omschrijving kiest, dient men uit te gaan van de menstruatie die wegens Sara’s leeftijd is opgehouden.

 

Wat te doen met idioom en syntaxis?

Ook bij een idiolecte vertaalmethode is de concordantie niet onbegrensd. Daarbij gaat het enerzijds om woorden die in het Hebreeuws een veel breder betekenisveld hebben dan in het Nederlands, zoals het woord roeach, dat soms als ‘wind’ moet worden weergegeven, maar elders als ‘geest’. Hier steeds concordant te vertalen zou misverstanden oproepen.

Anderzijds is het niet altijd raadzaam om bijbels-Hebreeuws idioom letterlijk weer te geven. Wanneer men Genesis 12:4b overzet met: ‘En Abram - zoon van vijf jaren en zeventig jaar bij zijn uittrekken uit Haran’, heeft men concordant vertaald. Op een Nederlandstalige lezer maakt deze zin echter een vrij merkwaardige indruk, terwijl het origineel toch normaal bijbels-Hebreeuws is. Volgens de idiolecte methode zal men in zulk soort gevallen concessies moeten doen om verkeerde suggesties te vermijden. Punt van discussie blijft de mate waarin men dit doet. In de Naardense Bijbel is voor de volgende oplossing gekozen:

Abram is een

man van vijf jaren en zeventig jaar

bij zijn uittocht uit Charan.

Een tweede probleem dat zich voordoet, is de verhouding tussen de syntaxis van de bijbelse talen (Hebreeuws, Aramees en Grieks) ten opzichte van het Nederlands. Wanneer men bijvoorbeeld de Griekse zinsbouw zonder meer in het Nederlands overneemt, krijgt men in de vertaling een veelvuldig gebruik van participia, hetgeen in het Nieuwtestamentisch Grieks normaal taalgebruik is, maar in het Nederlands zeer ouderwets overkomt. Een voorbeeld: ‘Jozef nu, de man van haar, rechtvaardig zijnde en niet willende haar aan de kaak stellen, wenste op verborgen wijze van haar te scheiden’ (Matteüs 1:19). Heeft het zin heeft om hier de Griekse zinsbouw zoveel mogelijk over te nemen? In de Naardense Bijbel luidt deze passage als volgt:

Maar omdat Jozef, haar man,

een rechtvaardige is

en haar niet te schande wil zetten,

beraamt hij het plan

zich in het verborgene van haar

los te maken.

Wij zien dat de deelwoorden uit het Grieks zijn omgezet in een bijzin ingeleid door ‘omdat’.

 

Woordspelingen

Een ander probleem vormen de woordspelingen in de bijbeltekst, die uiteraard op de mogelijkheden van de brontaal zijn gebaseerd en daarom niet zonder meer concordant kunnen worden weergegeven. Neem nu bijvoorbeeld Amos 8:2. Het vers is als volgt weergegeven in de Vertaling om voor te lezen:

Hij zei:

Wat zie je, Amos?

Ik zei: Een mand met rijp ooft.

De HEER zei tot mij:

Overrijp is de tijd voor mijn volk Israël,

ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.

In de Statenvertaling lezen wij echter:

Ende hy seyde; Wat siet ghy Amos? ende ick seyde, Eenen korf met somervruchten: doe seyde de HEERE tot my; Het eynde is gekomen over mijn volck Israël, ick en sal het voortaen niet meer voorby gaen.

Het voornaamste verschilpunt ligt in de weergave van een Hebreeuwse zinswending die de Statenvertalers met ‘het eynde is gekomen’ hebben weergegeven, maar die in de Vertaling om voor te lezen luidt: ‘overrijp is de tijd’. Hoewel de Statenvertaling hier concordanter is dan de Vertaling om voor te lezen, is de tweede toch idiolecter. Het gaat hier namelijk om het weergeven van een woordspel, zoals ook blijkt uit de noot die in de Vertaling om voor te lezen bij dit vers is opgenomen:

In deze verzen vinden we een woordspel met de uitdrukkingen kaïts - zomer(fruit), hier: rijp ooft, en keets - einde. De uitdrukking ‘het einde (keets) is gekomen’ is hier weergegeven met ‘overrijp is de tijd’.

In de Naardense Bijbel is een andere oplossing gevonden: ‘einde zomer’ als vertaling voor het Hebreeuwse woord keets. Zo wordt aan beide betekenissen recht gedaan.

Hij zegt: wat zie je Amos?,

en ik zeg: een korf zomerooft!

Dan zegt de ENE tot mij:

einde zomer is gekomen

voor mijn gemeente Israël,

ik zal niet meer doorgaan

aan hem voorbij te gaan!

 

Tijden in Hebreeuws

Een ander punt is de weergave van de ‘tijden’ in het bijbels-Hebreeuws. Wij zagen reeds dat het systeem van de ‘tijden’ in het Hebreeuws reeds in de tijd van de bijbelschrijvers veranderd is. De grammaticale aanduiding ‘tijden’ is hier tussen aanhalingstekens gezet, omdat het bijbels-Hebreeuws in tegenstelling tot de latere stadia van deze taal geen tijden in onze zin kent. Wat men gewoonlijk imperfectum noemt, moet soms met een tegenwoordige, soms met een verleden, soms met een toekomende tijd worden weergegeven, terwijl er ook nog andere mogelijkheden zijn. Hier zien wij een onderscheid tussen concordant en idiolect vertalen. Zo kiest de Frans-joodse vertaler A.N. Chouraqui ervoor om bij het weergeven van tijden concordant te werk te gaan, hoewel dit grammaticaal niet te rechtvaardigen is. Pieter Oussoren volgt hem op dit punt.

De juiste methodiek achter de idiolecte (concordante) vertaalwijze is dus zeker niet vrij van interne discussie. Ook de vertalers die werken volgens deze methode, moeten keuzen maken. De simpele voorstelling van zaken dat idiolecte vertalers woord voor woord concordant vertalen en daarna zo hun vertaling ongewijzigd publiceren, is volledig buiten de kwestie.

 

Slotsom

Hoe goed het ook is om te reflecteren op de methode van bijbelvertalen, het uiteindelijke resultaat is in belangrijke mate afhankelijk van het overspringen van de vonk. Zijn de vertalers erin geslaagd het literaire universum van de oorspronkelijke tekst vormgetrouw weer te geven in hun vertaling? Weerklinkt in hun vertaling dezelfde melodie als in het origineel? Want niets is erger dan een nauwkeurige maar bloedeloze vertaling - volgens welk principe dan ook…

Prof. dr. K.A.D. Smelik is hoogleraar Hebreeuws, Oudtestamentische vakken en Judaïca aan de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, België.

 

 

Bij deze pagina:
# Ter verantwoording
# Bijsluiter
# Zijn naam is één
# De gewelfsschilderingen