trap
Een Archeologie van de Toekomst; 'Opgraving' São Paulo

 

‘De wereld wordt steeds Braziliaanser,

daarom moeten we het overleven leren van de Brazilianen.’

 

 

september 2004

 

São Paulo bestuderen en stukken van haar werkelijkheid monteren in een Nederlandse stad, zoals studenten van de TU Eindhoven gedaan hebben in het cursusjaar 2000-2001, doe je niet uit geografische interesse, niet uit medelijden met de derde wereld en niet om mee te doen aan de Braziliëhype van de laatste jaren; je doet het, omdat je geïnteresseerd bent in de toekomst.

 

De teloorgang van de visie en de utopie

Stedenbouw en architectuur kunnen tegenwoordig niet langer vooruit kijken dan een paar jaar. De toekomst, die nog niet zo lang geleden een zaak was van grootse visies, vervaagt zienderogen in het waas van de kortzichtigheid. Naarmate de kortzichtigheid toeneemt, verdwijnt de utopie die voeding gaf aan de moderne ontwerpcultuur en de passies ervan modelleerde. Vandaag de dag moeten we het stellen met haar laatste afglans, voor zover de utopie, ondanks haar knechting en temming door een groeiend pragmatisme, er toch nog in slaagt om door te schemeren in trendscenario’s en haar laatste krachten te vergooien aan de modieuze golfslagen van de hype. Hier en daar wordt gefluisterd dat zelfs de algemene voorwaarde van iedere vorm van toekomstigheid - de illusie als verschijning van het mogelijke zonder meer - gesneuveld is door een overmatige operationalisering van het inzicht.

Postfenomenologen zoals Martin Heidegger, Don Ihde en Karl Jaspers stellen dat de visionaire blindheid van vandaag het gevolg is van de incorporatie van de middelen en de instrumenten waarmee we de wereld waarnemen, terwijl deze middelen zelf zich aan ons bewustzijn onttrekken. Dankzij deze 'geheime' ondersteuning van ons zien door technische middelen zijn we uit de ruimte van het historische handelen getreden. Een handelen dat de visie, of minimaal een voorgevoel van het komende, veronderstelde. Een fatale kromming in tijd en ruimte heeft ons, dwars door alle perfectioneringen van de techniek heen, weggerukt uit de Tijd van het Wereldbeeld en veroordeeld tot een vrije val in haar tegenhanger: De Tijd van de Catastrofe.

 

De werkelijkheid zien we pas in de val

Nu de utopische visie op de stad, met name die van de stedenbouw en de planologie, kortzichtig is geworden, rest ons alleen nog de visie op de werkelijkheid van de stad. Het is een kwestie van tijd en ruimte. Tegenover de trendanalyse met haar heiligverklaring van de tijd en de mode met haar illusorische dwang van het nieuwe en de verandering, stellen wij de archeologie van de toekomst. De archeologie van de toekomst zet haar hoop op de notie, dat er toekomstigheden te vinden zijn op plekken waar het maatschappelijke proces verder is voortgeschreden dan bij ons. De utopie koppelde apocalyptische verwachting en gedroomde inrichting van een territorium aan elkaar (Thomas More), de archeologie van de toekomst daarentegen maakt het mogelijk om de Apocalyps waar wij op af stevenen, van tevoren op een concrete locatie te ervaren.

Al in de twintigste eeuw werd opgemerkt dat wij ons niet door de tijd bewegen door middel van ons willen en ons plannen, maar meer op een manier alsof we vallen. Met zijn beschrijving van de Angelus Novus heeft Walter Benjamin hiervan een krachtig en tragisch beeld geschetst. Met zijn vleugels gespreid wordt de engel van het nieuwe achterwaarts weggeblazen door een wind uit het paradijs. Voortgejaagd naar een toekomst die zich in zijn rug bevindt, ziet hij voor zich, hoe catastrofe op catastrofe gestapeld wordt.

Vallen is een ongeval. Het initiatief om te vallen wordt niet bewust door ons genomen. Vallen is geen kwestie van willen, of, beter nog: vallen is een handeling/gebeurtenis waarin willen en niet willen, bewustzijn en achteloosheid samengevoegd zijn in een twijfelachtige vorm, die geteisterd wordt door verzet, of op zijn minst interne strijd. Vallen moet begrepen worden zoals Heidegger het bedoelde met zijn notie van de wereldvervallenheid. We kunnen de werkelijke wereld niet anders zien dan door in de wereld te vallen. Wat en hoe we zien hangt ervan af of we vallen of niet. Horizontaal bewegen -wandelen of rennen- is goed beschouwd een soort vallen van de ene voet op de andere en zelfs gewoon staan blijkt bij nader inzien een instabiele aangelegenheid te zijn, een pendelen tussen vallen en terugveren. Toen Adam en Eva hun ogen openden en zagen dat ze naakt waren, vielen ze uit het Paradijs, de werkelijkheid in. Voor Heidegger (Zijn en Tijd) is de val-in-de wereld een negatief begrip, een geworpenheid, dat overwonnen moet worden door zichzelf op een heroïsche wijze door te werpen in het ontwerp van de toekomst. Blijven hangen in de wereldvervallenheid zag hij als een soort verslapping van de dynamiek van het Zijn en het Plan. Vóór hem hadden de Futuristen de val omgebouwd tot een aanval, een aanval op de wereld. Maar de wereld aanvallen is niet hetzelfde als in-de-wereld vallen. Wanneer je ervan afziet de wereld te veroveren vanuit een wil tot bestaan (wetenschap) en bereid bent jezelf te riskeren om haar werkelijkheid te zien, dan verandert de val in een anti-aanval.

Het is dus van belang om de gangbare waarderingen van de val om te keren: de eerste val was een zegen; we bestaan, omdat we ons nog steeds ophouden in de beweging van de val; mens zijn wil zeggen: aan het vallen zijn, een vallend wezen zijn. Mens zijn is dus niet een bestaan dat zich in geworpenheid en ontwerp ijlend in de toekomst werpt (1), maar een bestaan dat zich bevindt in de val en vanuit die situatie een werkelijkheid (uit)vindt, die zijn toekomst zou kunnen zijn. 

Waar we aankomen daar is de Valplek. Hier zijn werkelijkheid en toekomst verstrengeld in één vorm. En wij, vallende zieners en archeologen van de toekomst wagen de these: de locatie van onze valplek zal São Paulo zijn; valplek São Paulo, waarvan alleen al de massa ons onafwendbaar aantrekt.

 

São Paulo als valplek

In São Paulo kunnen we zien hoe de Europese stad zal transmuteren in een mateloze metropool. Ongedifferentieerd in haar vormen, aldus de Nederlandse architect Winy Maas, extreem gedifferentieerd wat de sociale samenstelling betreft, aldus de Amerikaanse politiek econoom Saskia Sassen. Door de omvang van haar economie is de regio São Paulo één van de 8 door Sassen vastgestelde ‘Global Cities’, tegelijkertijd is ze het economisch centrum van het hele Zuid-Amerikaanse continent. Met ongeveer 23 miljoen inwoners en 8051km2 oppervlak is zij ook nog eens de grootste metropool van Zuid Amerika.

‘De gedaante van deze wereld zal vergaan’, voorspelde de apostel Paulus. Dat gaat zeker op voor São Paulo, want de vorm van deze metropool is extreem instabiel. Sinds de bouw van de Conjunto Naçional aan de Avenida Paulista in de vijftiger jaren naar een ontwerp van de jonge Daniel Libeskind, wordt de metropool getroffen door een reeks van stedenbouwkundige incidenten, die er voor zorgen dat economische zones ‘wandelen’ door de metropolitaanse ruimte. Ook doet zich het merkwaardige feit voor, dat de stad als geheel zich met gemiddeld 1 cm per jaar in oostelijke richting verplaatst. Golf na golf slaagde een ‘stad in de stad’ erin om zich te vernieuwen en trotse ruggen van hoogbouw trekken door een desolaat landschap van afgeschreven gebieden. Op een ongekend radicale manier is São Paulo behept met een zich steeds weer herhalend proces van afbraak en opbouw. Zonder uitzicht op een utopische einde, of een 'goede afloop' is ze gevangen in de dynamiek van een eeuwige palimpsest. Een dynamiek die we in alle steden van de wereld tegemoet kunnen zien.

Ook de tijd is hier van slag. In São Paulo kunnen we waarnemen hoe in de schaduw van een onmachtige overheid een aanvankelijk welvarende en welhaast westerse stad op het uiterste punt van haar door progressie gekenmerkte historische ontwikkeling openbreekt in twee aan elkaar tegengestelde bewegingen. Het meest opvallend is de ongebroken continuïteit van de vooruitgang, die floreert in zakencentra en shopping malls, in de rijke villawijken, in de chique appartementwoningen en in een exorbitant luxueuze leefstijl waarvan de protagonisten ontsnappen aan de metropolitaanse congestie met steeds intenser wordend helikopterverkeer. In het hart van deze eerste wereld floreert een ‘vergeten’ wereld, een vierde wereld, die terugloopt in de tijd en de terugkeer aankondigt van de onderontwikkelde stad.

Onder de ogen van een tekortschietende politie opereren talloze benden en ontstaan er op de meest waanzinnige plaatsen spontaan woongebieden van de allerarmsten. Overal in de stad zien we urbane immigranten, overblijfselen van decennia lange 'invasies' vanuit het platteland. 

Het thema van de veiligheid is voor de gegoede burgers tot een collectieve obsessie geworden. Ze verschansen zich in hun kantoren, in hun restaurants, hun clubs en in hun woningen. Projectontwikkelaars bieden beveiligde en afgezonderde woongebieden aan - Condominios Fechados-  die in toenemende mate de belichaming worden van een veiligheid, die geen recht meer is, maar een economisch goed.

Gezamenlijk zorgen bovengenoemde kenmerken ervoor dat São Paulo kan verschijnen als de tijdshorizon van de westerse stad. De vectoren die overal in het postmoderne universum het ruimtegebruik bepalen - economische winst en sociale segregatie -  komen hier in hun zuiverste vorm voor. Hun pure verschijnen en hun ongestoorde samengaan veroorzaken in São Paulo een type ruimtelijke dynamiek, dat in de wereld zijn weerga niet heeft (Luiz Recamán) en vinden in de bifurcatie van de tijd hun uiterste consequentie. Het ideaal van de transparante, homogene en progressieve stad, dat de westerse stedenbouw en architectuur vanaf de Verlichting gekoesterd hebben, vindt in de structurele ambivalentie van São Paulo zijn duistere verdwijnpunt.

 

Als de verzorgingsstaat er niet meer is

In São Paulo kunnen we dus onderzoeken wat er van de Europese stad terecht zal komen wanneer de verzorgingsstaat afgebroken zal zijn. De autonome marktgestuurde ontwikkeling van de stad en de machteloosheid van de stedenbouw in São Paulo leren ons, dat de verzorgingsstaat de conditio sine qua non is van de humanistische ontwerptheorieën. Theorieën die erop aandringen om vorm te geven aan sociale samenhangen die dienen om de stedenbouw te voorzien van een politieke legitimatie en die dienen om de politiek te voorzien van een volk dat haar bestaan legitimeert. 

De doctrine van de individuele vrijheid en een communicatievorm waarin informatie een wereldwijd verspreidde en ogenblikkelijk beschikbare koopwaar is geworden, zetten deze waarden onder druk. De zorgzame bescherming van de burgers door de territoriale staat wordt opengebroken, waarna deze functie wordt overgenomen door een veelheid van private en gedeterritorialiseerde ondernemingen. De representatie, de vormgeving en de reproductie van sociale samenhangen wordt een problematische, zo niet een frustrerende aangelegenheid. In São Paulo komen ze in het zog van de veiligheidsindustrie alleen nog voor als simulaties, of ze manifesteren zich als het wanhopige symbool van wat eens een toekomstige mogelijkheid was.

São Paulo toont ons dat de vooruitgang zelf aan de stad ontrekt wat van oudsher haar gemeenschapsstichtende functie uitmaakte: de stad als vluchtplek, als garant van de veiligheid en in het voetspoor daarvan de samenhang tussen ruimte, gemeenschap en politiek. Deze kwaliteiten van het zekerheid biedende territorium verdwijnen als sneeuw voor de zon terwijl haar synthetiserende en gemeenschapsstichtende functie wordt overgenomen door de markt met haar mediale netwerken en beveiligde territoria, haar 'gated communities'. São Paulo toont ons zowel de utopie van een zinderende vrijheid, als de dystopie van de beschermende en zorgzame socialiteit. Ze belichaamt de gespleten vorm, waarop de afbraak van de verzorgingsstaat uit- en stuk zal lopen.

 

De status van het stedenbouwkundige plan

Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben de meeste Nederlandse steden hun ruimtelijke politiek gewijzigd. Voorbij de toelatingsplanologie, die met juridische middelen een constante vraag naar gebouwde ruimte reguleerde, werd het idee gelanceerd de stad te presenteren als een verleidelijk object en zo de in principe plaatsloos geworden institutionele beleggers en investeerders uit te dagen. Het lokaas werd de ‘identiteit van de stad’. Identiteit is het metaforische scharnier dat het mogelijk maakt om enerzijds sociaal psychologische strategieën van plekbinding en identificatie te continueren en om anderzijds een geconcentreerd beeld van commerciële potenties te kunnen presenteren aan mogelijke investeerders.

Recentelijk is hier de angst voor het verdwijnen van de groene buffers tussen de steden nog bijgekomen, wat aanleiding gaf tot een beleid van verdere verdichting van de bestaande bebouwing en vergroting van de capaciteit van de steden bij gelijkblijvend oppervlak van het verstedelijkte gebied.

Het stedenbouwkundige plan blijft in al deze strategieën primair een instrument dat gericht is op de regulatie van de bouwactiviteit, zij het dat de juridische status ervan verzwakt is door de talloze uitzonderingen die steeds weer gemaakt (moeten) worden om tegemoet te komen aan de eisen van de markt. Het stedenbouwkundige plan wordt geregeerd door een strategische rationaliteit die gericht is op consensus tussen de deelnemende partijen aan het planproces. Het proces staat centraal en het plan wordt toegesneden op een succes, dat afgemeten wordt aan zijn realisatie. Het hoeft geen nadere toelichting dat het weten van de stedenbouw op deze manier dienstbaar wordt gemaakt aan de operationalisering.

Is dit de manier waarop ingespeeld wordt op de logica van de markt, in theoretisch opzicht wordt het stedenbouwkundige plan gelegitimeerd door de notie van een stad in verval die gered moet worden. Het operationele plan dient een stedelijke cultuur, die permanent ‘in  de maak is’, maar die zich tegelijkertijd geplaatst weet in het zog van de verdwijnende stad.

 

Cultuur in de Tijd van de Catastrofe

De archeologie van de toekomst vertrekt ook vanuit de notie van cultuur -cultuur is zelfs haar grootste zorg -, maar ze koestert niet het idee van een ‘redding’, of een ‘revitalisering’. De archeologische methode en de notie van de valplek zijn immers geheel gewijd aan de Tijd van de Catastrofe, die niets anders is dan de geperverteerde consequentie van de inventies van de mensen; ze is er het ongeluk van.

‘Vooruitgang en catastrofe zijn twee kanten van dezelfde munt,’ memoreerde Hannah Arendt in The Human Condition (1968). Is de hedendaagse metropool dan wat anders dan het product van de technieken, die ingezet zijn om de stad te redden? In dat geval is het de paniek van de moderne tijd zelf met haar voorkeur voor de bevrijding van wat dan ook en haar adoratie van de uitvinding van wat dan ook maar vooral op het terrein van de logistiek, die in het kielzog van haar productieve ijlen en haar fijngeslepen proceslogica de urbane catastrofe produceert, waarvan de omvang jaar na jaar groeit in exponentiele zin.

São Paulo leert ons wat in zo'n situatie de kenmerken van het dagelijks leven zullen worden: het zal getekend zijn door een caleidoscoop van incidenten en accidenten, catastrofes en cataclysmen. Steeds weer lopen de initiatieven van opbouw en vooruitgang stuk op het onverwachte, dat verschijnt als een donderslag bij heldere hemel. Theorie en prognose zullen zijn als het turen in een verbrijzelde spiegel, waar men probeert te ontwaren wat steeds meer, maar vooral ook steeds sneller bedreigt. Zo ziet het dramatische bestaan eruit in de Tijd van de Catastrofe, een bestaan dat getroffen wordt door gebeurtenissen, die steeds weer ongelegen komen.

In 1935 merkte Paul Valéry al op: “Vernieuwing was in het verleden altijd een kwestie van antwoorden en oplossingen voor erg oude - ja zelfs eeuwenoude - problemen. … Het nieuwe van onze huidige situatie bestaat eruit, dat bij het formuleren van de problemen voor het eerst de vragen zelf en niet de antwoorden van belang zijn. Daarom wekt ons geestelijk leven de indruk van machteloosheid en incoherentie.”

Dit gevoel van machteloosheid tegenover het onverwacht opdoemen van catastrofale gebeurtenissen, zoals de grote brand van 1976 die niet geblust kon worden, de urbane invasie met 500.000 immigranten per jaar die niet gestopt kon worden, of de bouw van ontelbare favela’s die niet verhinderd kon worden, geeft aanleiding om de normale gang van zaken om te keren: de toekomstanticipatie stelt zich in op het allerergste en de toekomstvisie wijdt zich aan het etaleren van de urbane catastrofe met al haar tragiek, maar heeft daarbij vooral een open, een wagenwijd open oog voor het geluk in het ongeluk: de mazzel.

Van de bewoners van São Paulo kunnen we leren hoe we de lessen van de jeitinho (de kortste weg, de kunst om iets voor elkaar te krijgen in schijnbaar onoplosbare situaties, de kunst om obstakels te vermijden etc.,) en het syncretismo (de dubbele, meestal subversieve duiding van de symbolen van de macht, dikwijls van religieuze aard) in het spel moeten brengen. Zij zijn de twee belangrijkste pijlers van een vitale cultuur, die gedurende eeuwen van slavernij ervaring heeft opgedaan met een veelvoud aan inventieve en kunstzinnige strategieën die een overleven in onberekenbare omgevingen mogelijk maken. Zij vormen de strategische component van de laatmoderne mazzel, het geluk in het ongeluk, dat de wereldstad São Paulo haar bijzondere charme en aantrekkingskracht geeft. 

Ter illustratie citeer ik enkele fragmenten uit het boek Eating Brazil (010 Publishers, Rotterdam, 1999):

'30. Jogo do Bicho is een loterij, waarbij er gewed wordt op de voetbaluitslagen. Op een onnoemelijk aantal plaatsen in de stad zijn er winkeltjes gekomen waarvoor eindeloze rijen mensen staan te wachten om te kunnen wedden. Opvallend is het aantal armen onder hen. We maken echter een vergissing als we denken, dat deze mensen hier alleen maar een offer staan te brengen in de hoop op een fikse geldprijs. Winnen komt voor hen pas op de tweede plaats, want ze zien de loterij vooral als een aanleiding tot avontuur en als een uitdaging van het onverwachte. Het offer wordt gebracht aan het wedden zelf, want het spel geeft het leven van de speler voor enige tijd een zin, minimaal een ritme. Hij leeft van trekking tot trekking en opent daarmee een tijdruimte van wachten en hoop wat de geschiedenis en de vooruitgang hem nooit hebben kunnen geven.'

'32. Tegenover de onzekerheid van de omgeving staat in Brazilië de heiligheid van het gebaar. De beste middelen om van een zinloze situatie wat te maken zijn de muziek, de dans en de beweging. Ritme heeft namelijk een geheime macht. Het zet onzinnige tijd om in zinnige tijd. Ritme heeft het vermogen om de bewegingen van het dagelijkse leven te structureren en er een esthetische, rituele en sacrale dimensie aan toe te voegen. De dansende loop van de jongen, de in zichzelf gekeerde glimlach, het tikken van de schrijfmachine alsof het een tamtam is, een brief dicht likken achter het loket, een videorecorder aanzetten, de deur opendoen. Alle gebaren, zelfs die van het gevecht, hebben hier een bepaalde gecultiveerdheid. In een zee van zinloosheid staat zo de heiligheid van het gebaar en in het gebaar wordt de suprematie van het lichaam met zijn zwaaiingen, zijn zinnelijkheid en zijn expressiviteit gevierd.' 

'22. De nieuwe mens leeft van de mode. Zo bevrijdt hij zich van de dwang tot authenticiteit. Het is zijn grote passie om informatie, modellen, strategieën en überhaupt voorbeelden van elders toe te passen in zijn dagelijkse leven en in werkelijkheid om te zetten. Zo kan hij nog een keer het mooiste beleven van wat iemand anders voor hem of haar al een keer beleefd heeft. In de filosofie en de literatuur leidt dit tot de lichtheid van het dilettantisme, het intellectuele genot van het nieuwe, waardoor er zulke verrukkelijke stromingen als het magisch positivisme, spiritistische logische analyse, marxistische kabbala en zen-katholicisme kunnen ontstaan. De grondslag van de mode en het dilettantisme is overigens altijd de afgrondelijke wijze waarop de nieuwe mens open staat voor de verleiding. Wat namelijk aan het eind van alle menging samen met het genie van het vrouwelijke boven komt drijven, is de bevrijding van het vooroordeel.’

Catastrofe en inventie

De cultuurstrategische overwegingen van de archeologie van de toekomst leiden tot een andere methode van ontwerp en onderzoek dan gangbaar is. Ze veronderstellen een andere blik op de stad. Voorbij de pragmatische optiek, voorbij de drang tot operationaliteit en voorbij een op voortijlen gerichte proceskunde, verlangt de nieuwe methode dat het ontwerponderzoek een kwestie wordt van het opwerpen van conceptuele waagstukken die functioneren als inzetten in een kansspel van het weten. Maar het te ontwikkelen concept kan ook functioneren als een hypothese die dient om de kortzichtige blik te verlengen.

Hiermee raken we aan de manier waarop de archeologie van de toekomst aankijkt tegen het idee van de inventie. Inventie verschilt van creatie. Creativiteit schept uit het niets, terwijl inventiviteit niets anders is dan een manier om zichtbaar te maken, wat al bestaat. Het Latijnse woord inventio, of invenio, betekent dat men bij het zoeken, toevallig op iets stoot. Vaak is dit iets waarnaar men eigenlijk niet op zoek was. Inventio  kan echter ook betekenen: een vondst doen, een vindingrijke ontdekking doen in mentale zin: iets bedenken. Het is zaak deze beide betekenissen van het woord inventie in het oog te houden en zijn woordstam van het vinden en de vondst serieus te nemen. Om deze reden is de archeologie altijd al verbonden geweest met het koppel van de vondst en de uitvinding. Voor de archeologische praktijk is de gevonden vondst een hint, een fragment met een hint, die door de uitvinderige activiteit van de archeologische fantasie in een geheel wordt ingevoegd.

Volgens Aristoteles kent de verhouding tussen accident en substantie een soortgelijke dubbele betekenis. De inventie van een substantie impliceert de inventie van het bijbehorende ongeluk (accident). Het scheepswrak is de ‘in de toekomst gelegde’ co-inventie van het schip en de urbane catastrofe is de ‘in de toekomst gelegde’ co-inventie van de technieken van de hedendaagse stedenbouw.

Hoe is dat mogelijk? We herhalen de stelling van de postfenomenologie: de negatie van de intrinsieke potenties van een instrumentarium, dat alleen gezien wordt in het licht van de ‘problemen die het op moet lossen’ en de voortgaande perfectionering en verfijning van zijn werking, bevordert op den duur het automatische hanteren ervan. Het instrumentarium wordt geïncorporeerd. Wat lukt en goed functioneert verdwijnt uit de aandacht, … om er des te harder in terug te keren, wanneer de zaken mis gaan.

Het is goed om voor ogen te houden, dat een ongeluk in de Tijd van de Catastrofe zowel Val als Schepping is. In de val komt altijd een werk tot stand, zij het achteloos en met onbewuste intenties. Daarin ligt de band met de inventie, want die brengt aan het daglicht, wat tot dan toe verborgen was in de duisternis van de vanzelfsprekendheid en de onbeduidendheid. In die zin is de archeologie van de toekomst gericht op de bevrijding van een welbepaald soort licht. De bevindingen van São Paulo zijn dan voor ons in Europa als een licht dat straalt vanuit de Tijd van de Catastrofe, een licht dat te zien geeft en dat het mogelijk maakt om elementen in de naaste omgeving te herkennen, die anders verborgen gebleven zouden zijn. Dankzij het ‘licht van São Paulo’ kunnen we zien hoe het er voor staat met de brasilianisering van Nederland.

Wat wij als archeologen van de toekomst ‘inventief’ hebben ‘opgegraven’ in São Paulo is niet zozeer de catastrofe als natuurramp geweest, maar de catastrofe als het resultaat van een keten van man-made incidenten, die zich voordeden in de schaduw van steeds weer nieuwe uitvindingen en vondsten: van de koffieplantage naar de fabriek, van de slavernij naar de immigratie, van de neger naar de machine, van de boodschapper naar de telefoon en het internet, van de Conquista naar de globalisering en van kapitalisme naar het neoliberalisme. Natuurlijk is de catastrofe van São Paulo niet uniek, maar de fatale verhouding tussen uitvinding en accident is hier wel wat harder aangekomen en heeft schrijnende gevolgen gehad voor de vorm van de metropool en de bijzondere wijze waarop hier stedenbouw wordt bedreven.

Een voorbeeld: toen Howard Carter in 1922 de sarcofaag ontdekte van Toetankamon in de Koningenvallei, was dit een vondst van de eerste orde met betrekking tot de archeologie, maar toen de planners van São Paulo de autosnelweg door de Vale de Anhangabaú in het centrum van de stad bedekten met een betonnen sarcofaag, was dat een vondst van de tweede orde met betrekking tot de urbane catastrofe. 

 

Intrinsieke naïviteit

‘Inventief’ zijn betekende in het atelier Charme en Dichtheid van de TU Eindhoven dat São Paulo heeft onderzocht en dat de archeologie van de toekomst heeft ontwikkeld, dat er afgestapt moest worden van werkwijzen en denkmodellen, die gelieerd zijn aan een samenspel tussen creativiteit enerzijds en pragmatische strategieën en operationaliseringen anderzijds. De varianten van het ‘zien’ en het ‘vinden’, zoals waarnemen, opnemen, poëtisch interpreteren en uitkristalliseren, stonden op de voorgrond; scheppen, bedenken, ontwerpen en realiseren bleven op de achtergrond.

Vanuit deze grondhouding werden elementen, processen, fenomenen en beelden uit São Paulo gemonteerd in ruimtelijke situaties in de Nederlandse stad Eindhoven. De voorstellen voor interventies in de ruimte van de Europese stad kwamen nu niet meer voort uit de innerlijke en private wereld van de herinneringen en de ervaringen van de ontwerper, maar waren de geconcentreerde en inventief geïnterpreteerde afspiegelingen van een concrete ruimtelijke en sociale werkelijkheid, waarmee ervaring was opgedaan door sociale groepen in hun dagelijkse bestaan. 

Een dergelijk experiment met de methode van vinden en interpreteren is niet wetenschappelijk in de zin van de afstandelijke en objectieve vergelijking. Eerder moet het aangeduid worden met termen als ‘poëtische verwondering’, of ‘intrinsieke naïviteit’. Het is belangrijk, dat er halt gehouden wordt bij het oppervlak van de dingen. Toch impliceert de ‘intrinsieke naïviteit’ in dit geval de afstand van een blik die geconditioneerd is door de media, d.w.z. een blik die ontvankelijk en onverschillig is, die verborgen blijft achter de camera, of zich anoniem opstelt voor het scherm. De term ‘intrinsieke naïviteit’ duidt er vervolgens op, dat dit ‘cameraoog’ niet gevrijwaard is geweest van de bindende krachten die uitgaan van de mediamieke fascinatie. Fascinatie door, acceptatie van, absorptie in en identificatie met het vreemde, zoals zich dat alleen maar voor kan doen wanneer de eerste indruk serieus genomen wordt, daar ging het om. Gefascineerd zijn tot en met het extreem van het radicale exotisme: Braziliaan worden en dan omzien naar Europa. Intrinsieke naïviteit, d.w.z. je mee laten slepen door je object, is niet onschuldig. Ze betrekt het subject in haar werkingen, veroorzaakt verplaatsingen tot voorbij een point of no return, dat altijd een distantie van het vorige ik en zijn worteling in de Europese traditie betekent (voor enige tijd).

De vondsten, uitvindingen, bedenksels en interpretaties zijn vervolgens gemonteerd op strategische locaties in Eindhoven, waar ze niet bleken te functioneren als ‘oplossingen’, maar als prisma’s, die de (tot nu toe vertrouwde) stad reflecteren in het gebroken licht van een vreemde toekomst en zo een nieuwe kijk erop uitlokken.

 

 

Waarom een archeologie van de toekomst?

Als de laatste logistieke inventies, (denk aan internet!) de verzorgingsstaat ten val zullen hebben gebracht, zal de positie van stedenbouwkundige en architect ingrijpend veranderd zijn. De huidige beroepsethiek met haar oriëntatie op de polis en de politiek komt dan in een vacuüm te hangen. De kritische positie, die door het humanistische project aan de ontwerpprofessies werd toebedeeld, vervalt, omdat het gangbare adressaat daarvan, ‘de politiek als bestuurlijke kracht’ (Derrida), aan betekenis zal hebben ingeboet. Alleen een nieuwe ‘politiek’, die buitenbestuurlijk van aard zal zijn, opent de mogelijkheid, dat er iets plaats kan vinden in een cultuur, die er in zijn geheel op uit is, de plaats op te heffen. Vormgeven aan de politiek als buitenbestuurlijke kracht is overigens nooit hetzelfde als het redden van de stad als uitverkoren plek van de politiek.

De archeologie van de toekomst is zo’n politiek, die hier de vorm heeft aangenomen van een methode. Gedreven door de 'intrinsieke naïviteit van het cameraoog' voegt de archeologe incidenten toe aan de bestaande stad die ze heeft ontleend aan de valplek. Daarbij wordt de archeologe en ontwerpster gedreven door de met respect beladen wetenschap, dat wie ons daar voorgingen, zoals de inwoners van São Paulo, niet zomaar ingezetenen zijn, maar onze profeten.



1Jonas, Hans, ‘Heideggers Gnostizismus, Gnosis, Existentialismus und Nihilismus’, in: Sloterdijk, P en T.H. Macho, Weltrevolution der Seele, ein Lese- und Arbeitsbuch der Gnosis von der Spätantike bis zur Gegenwart, Zürich; Artemis und Winkler 1993 p. 347

© 2010/06/01