Toepassen van DINAMO op de modelbaan

Als je DINAMO wilt toepassen op je spoorbaan moet je met enkele relatief eenvoudige zaken rekening houden. Dit gaat het gemakkelijkst als je nog moet gaan bouwen of als je de rails kunt loshalen, maar ook als de zaak vastgelijmd zit zijn de ingrepen niet zeer moeilijk te realiseren. Het belangrijkste is dat de baan zich op een logische manier laat indelen in blokken zoals uitgelegd in de introductie blokbesturing. Als dit niet mogelijk is, is het verstandig toch eens te kijken naar het sporenplan. Voldoet dit dan wel aan de beginselen van logica en veiligheid zoals die ook in het grote voorbeeld zouden gelden?

Een belangrijke keuze is die van de besturingssoftware. DINAMO is feitelijk ‘slechts’ een (redelijk geavanceerde) interface (koppeling) tussen een besturingscomputer en de modelspoorbaan. Uiteindelijk is het echter wel de besturingssoftware die bepaalt welke terugmeldingen van treinen op welke punten van de baan het verwacht en daarmee ook waar en hoe je die terugmeldpunten moet aanbrengen. Daar waar in het resterende gedeelte van dit document wordt gesproken over plaats van bezetmelders is er van uitgegaan dat de hoofdbesturing plaatsvindt door het programma Koploper (Informatie over het zeer uitgebreide en gratis programma Koploper is te vinden op www.pahasoft.nl. Voor de duidelijkheid: Koploper en DINAMO zijn twee totaal onafhankelijke producten van twee even totaal onafhankelijke bedenkers, maar werken wel naadloos samen.

Als je de keuze voor de blokindeling en het besturingssysteem gemaakt hebt dien je de blokken ook op de baan zelf te realiseren. Blokken dienen bij het DINAMO systeem onderling volledig geïsoleerd te zijn (beide railstaven). Als je gebruikt maakt van bezetmelding als detectie moet je binnen elk blok ook nog isolaties aanbrengen om meerdere secties te maken. Als je werkt met het besturingsprogramma Koploper moet je in principe in elk blok een “binnenmelder” maken en een “stopmelder”, maar zoals eerder gezegd: raadpleeg in eerste instantie de Koploper documentatie en eventueel discussiegroepen om hier volledige duidelijkheid over te krijgen. Normaliter kan de “stopmelder” voor de ene richting de “binnenmelder” voor de andere richting zijn, maar als je sporen slechts in 1 richting berijdt hoef je niet eens een aparte “binnenmelder” te maken en kun je het hele railstuk vanaf binnenkomst tot stopmelder hiervoor gebruiken. Anderzijds wil je misschien in bepaalde blokken juist meerdere secties maken, bijvoorbeeld om treinen van verschillende lengte ook op verschillende plaatsen langs een perron te laten stoppen.

Isolaties voor het scheiden van secties hoeven slechts in 1 railstaaf te geschieden. Voor een “simpel 2-richtingen blok” krijgt je hiermee ongeveer het volgende plaatje:

Komend vanuit blok 1 is voor blok 2 sectie 2a de binnenkomst melder en sectie 2c de stopmelder. Komend vanuit blok 3 is sectie 2c de binnenkomstmelder en sectie 2a de stopmelder. Let op: Een melder is alleen maar bedoeld om de aanwezigheid van een trein op dat railstuk te melden. Een stopmelder is dus geen stopsectie die stroomloos gemaakt wordt, zoals bij de ‘oude analoge’ systemen. Tijdens het afremmen (geïnitieerd door de besturingssoftware) tussen de binnenkomstmelder en de stopmelder wordt de aan het gehele blok toegevoerde rijspanning langzaam verminderd totdat de trein uiteindelijk op de stopmelder aankomt en het gehele blok stroomloos wordt. Dit principe werkt dus ook als de lok achteraan rijdt, mits de kop van de trein maar in staat is een melding te genereren (=een wielstel heeft dat stroom afneemt of bij reed-schakelaars: een magneet draagt).

Zou er tussen 2 blokken een wisselstraat zitten, dan hoort deze wisselstraat qua besturing niet tot een van de aangrenzende blokken. Vaak is het echter wel zo dat zo’n wisselstraat geheel of gedeeltelijk elektrisch bij een van de aangrenzende blokken wordt getrokken (dus geen elektrische scheiding heeft tussen wisselstraat en blok). Dit is het geval indien de betreffende wissel(s) alleen bereden kunnen worden komend uit dat betreffende blok of met dat blok als bestemming.

Soms moet ook een (gedeelte van een) wisselstraat volledig van de aangrenzende gedeeltes worden geïsoleerd en voorzien worden van een aparte aansturing. Neem nog eens het voorbeeld uit de introductie blokbesturing:

We zien hier dat de elektrische scheidingen niet noodzakelijkerwijs gelijk liggen met de scheiding tussen blokken en de wisselstraat. Wissel 1 is elektrisch verbonden met blok 1 omdat wissel 1 toch alleen kan worden bereden van en naar blok 1. Wissel 2 daarentegen is volledig geisoleerd. Dit is nodig, want wissel 2 kan zowel bereden worden van blok 4 naar blok 2 als van blok 1 naar blok 5. Wissel 2 behoeft daarom een aparte aansturing. Vaak kan dit opgelost worden met een goedkoop relais. Vaak kunnen ook hele blokken met relais-overbrugging worden aangestuurd zonder aan functionaliteit in te boeten. Het gaat in deze introductie te ver om alle mogelijkheden in detail uit te werken. Nadere informatie over deze materie tref je aan in de Koploper documentatie en enkele uitgewerkte voorbeelden vind je in het document “Spoorsecties overbruggen met relais” dat te vinden is in de Dinamo gebruikersgroep. Als je dit document wilt hebben en geen toegang hebt tot de gebruikersgroep kun je het best even een e-mail sturen.

(sluit dit venster om terug te gaan)