Inktvis

 

   Stam:   Mollusca (weekdieren)
   Klasse: Cephalopoda (inktvissen, koppotigen)
   Orde:  Decapoda (tienarmigen)
   Familie: Sepiidae
   Geslacht en soort: Sepia officinalis (Gewone sepia of zeekat)

 

Kenmerken De sepia is een inktvissoort met een breed lichaam. Op de ovale romp zit een duidelijk herkenbare kop met twee grote lensogen. De mondopening wordt omgeven door tien vangarmen. Twee vangarmen zijn langer dan de andere. Alle armen hebben aan de binnenkant een groot aantal zuignappen. De romp van de inktvis is omgeven door een mantel. De rug bevat een kalkplaat die ook wel de rugplaat of de schelp wordt genoemd. Deze schelp is van been of van kalk. Aan der onderkant van de schelp ligt de mantelholte. Hier bevinden zich twee grote kieuwen (ademholten) en verder naar voren steekt de voet uit de mantelholte naar buiten. De voet van de inktvis heeft zich ontwikkeld tot een trechter. Aan de rechter- en linkerkant van de romp bevinden zich twee vinnen. De in onze wateren voorkomende soort heeft bruinwitte strepen over zijn lichaam lopen. Deze kleuren veranderen voortdurend, afhankelijk van de stemming.
Biotoop In baaien en riviermondingen, op vlakke zandbodems en bodems met rolsteentjes, soms in zeegrasvelden en tussen zeewier. In ondiep water.
Verspreidingsgebied Atlantische Oceaan,  Het Kanaal, Oosterschelde, Noordzee, Middellandse Zee.
Maten en leeftijd Tot 30 cm groot, leeftijd mannetjes tot 3 jaar
Voortplanting In het voorjaar trekken ze vanuit het Kanaal naar het kustwater om zich daar voort te planten. De ingekapselde mannelijke zaadcellen worden met behulp van een vangarm in de mantelholte van het vrouwtje ingebracht. Daar barst het kapsel open. De blauwzwarte, bevruchte eitjes (ongeveer 300) worden in trosjes van 20 - 30 op stenen, koraalstokken of zeeplanten afgezet. Na 2 maanden komen er jonge sepia`s uit. Na het afzetten van de eieren sterven de vrouwtjes.
Leefgewoonte Zwemmen in groepen en zoeken, tot op een diepte van 150 m, op de bodem naar voedsel.
Voedsel Bewegend dierlijk voedsel, vooral kleine vissen, krabben en garnalen.

Straalaandrijving

Als we zeekatten tegenkomen, zwemmen ze langzaam of liggen stil op de bodem. Het zijn echter snelle zwemmers. Om snel vooruit te komen, gebruikt het dier een soort straalaandrijving. Het in de mantelholte verzamelde water wordt krachtig naar buiten gedrukt via de trechter. Hierdoor verplaatst de sepia zich snel met stoten.
Bij het zoeken naar voedsel zwemt hij langzaam over de zeebodem, terwijl hij waterstraaltjes blaast over het zand in de hoop garnaaltjes te doen opschrikken. Om ze dan vervolgens, voor ze de kans hebben gekregen zich weer in te graven, met zijn twee vangarmen met een bliksemsnelle beweging te grijpen. Ze worden dan vervolgens naar zijn snavelachtige bek gebracht.

 

Na de dans een omstrengeling

De sepia's overwinteren in dieper water. Pas als het water 12 graden warm wordt komen ze naar ondiepere wateren, zoals de Oosterschelde, om te paaien. Om te paaien komen zeekatten terug naar hun geboorteplaats. Tijdens de paaitijd kleurt het mannetje prachtig zwart-wit. Het mannetje volgt het vrouwtje overal, betast en streelt haar met de mondtentakels en jaagt mededingers weg.
Voor de paring is er een baltsspel van dikwijls vele uren lang, die in een wilde omstrengeling eindigt. Op dit moment begint de bevruchting. Het mannetje schuift met één van zijn mondtentakels een zaadpakje in de mantelholte van het vrouwtje. Uit dit pakje komen de zaadjes in de geslachtsopening terecht. Beide dieren veranderen sterk van kleur, daarna is de paring voorbij. Onmiddellijk daarna begint het vrouwtje met het leggen van de zwarte, druifvormige eieren. De eieren worden vastgemaakt aan planten of stenen.
Na het leggen van de eieren sterven de vrouwtjes.
De jonge sepia`s komen rechtstreeks uit het ei, na ongeveer twee maanden. Ze verstoppen zich onmiddellijk tussen oester- en mosselbanken of zoals platvissen, half in het zand ondergedoken. Een jaar na hun geboorte, wanneer de halfwas inktvissen ruim vijftien centimeter groot zijn, verlaten ze hun geboorteplaats.

eitjes

   rugschild (sepia)

In vogelkooitjes

De schelp, die de meeste weekdieren hebben, zit bij de zeekat aan de binnenkant. Onder de huid zit de schelp aan de bovenzijde van het lichaam. Regelmatig spoelt dit inwendig skelet (zeeschuim) van dode zeekatten op de stranden aan. Het zeeschuim zie je vaak tussen de tralies van vogelkooien.

Verkleuren en meekleuren

Sepia`s kunnen verschollende kleuren aannemen. Een sepia die over een rots zwemt, die bedekt is met wier en vastzittende dieren van verschillende kleuren, kan van grijs in roodbruin veranderen, dan weer in lichtbruin of groen, al naar gelang de kleurpatronen waar hij overheen zwemt. In de huid liggen blaasjes, gevuld met pigment. Deze blaasjes zijn zeer elastisch en kunnen met behulp van spiertjes worden samengetrokken of uitgespreid. Het pigment is in hoofdzaak geel, oranje, bruin, rood en zwart. Kleurveranderingen ontstaan in minder dan 1 seconde. Sepia`s zwemmen in scholen. Zij zwemmen tegelijk en veranderen ook tegelijk van kleur.

Inktspuiter

Ter verdediging graven de dieren zich, net als platvissen, in het zand in. In geval van gevaar spuiten ze uit hun inktzak een donkere vloeistof (sepiabruin) naar buiten. Het sepiabruin komt uit de inktklier, die zich in de buurt van de anus bevindt. Door die inktkleurige vloeistof noemt men deze weekdierensoort inktvissen, alhoewel het helemaal geen vissen zijn.
Om het pigment sepia te winnen wordt deze inktzak uit de inktvis losgesneden en gedroogd. Daarna kan de ingedroogde inkt zonder verdere behandeling tot pigmentpoeder vermalen worden.  Sepia wordt gebruikt in de aquarelschilderkunst en om inkt te maken.