Snoek

   

 

 

   Klasse:   Pisces (vissen)
   Orde:     Salmoniormes (zalmen)
   Familie:  Esocidae (snoeken)
   Geslacht en soort: Esox Lucius (Europese snoek)

 

 

 

Kenmerken Snoeken hebben een langgerekt lichaam dat aan de zijkant ietwat afgeplat is. De eveneens afgeplatte kop heeft een "eendensnavel". De bek is voorzien van veel scherpe tanden. De rug is grijsgroen met soms een roodbruine weerschijn. De zijden zijn groenachtig met gele vlekken, die soms in strepen uitlopen, de buik is vlekkerig grijs en wit.
Biotoop Leven bij voorkeur in ondiepe oevergebieden waar veel planten groeien.
Verspreidingsgebied Snoeken leven in stilstaand en stromend water in bijna heel Europa en in de gematigde zones van het noordelijk halfrond.
Maten, gewicht, leeftijd Lengte tot 140 cm; gewicht tot 30 kg; kunnen ouder dan 10 jaar worden, maar worden meestal maar een paar jaar oud.
Voortplanting In maart tot mei is de paaitijd en worden 40.000 tot 500.000 eitjes gelegd die na 10-15 dagen uitkomen.
Leefgewoonte Blijft tussen de waterplanten wachten tot er een prooi voorbij komt.
Voedsel

Vissen, maar hij eet ook amfibieën en zelfs watervogels en ratten.

Rover

De snoek is een echte roofvis. Hij vangt alle soorten vis, zelfs zijn kleinere soortgenoten zijn niet veilig. maar meestal zijn het toch de zieke of zwakke vissen die hij eet. Deze zwakke vissen zijn makkelijker te vangen. Dit zorgt ervoor dat de visstand in water waar de snoek voldoende in voorkomt gezond blijft. De snoek kan prooien aan tot ca. 75 % van zijn eigen lichaamslengte.

Van maart tot en met april worden de eieren afgezet op dichtbegroeide plaatsen dicht onder het wateroppervlak. Als na ongeveer 13 dagen de eitjes uitkomen teren de jonge snoekjes nog enige tijd op hun dooierzak. De jonge snoekjes groeien zeer snel en eten watervlooien, vislarven en wormen. In het eerste jaar kan hij al 22 cm groot worden. Vanwege hun vroege geboorte en hun snelle groei zijn ze altijd verzekerd van voldoende prooi.
Net als alle andere vissen wordt ook de snoek meestal niet ouder dan één jaar. Vissen zijn in hun eerste jaar het meest kwetsbaar. Een deel van de afgezette snoeken-eitjes komt niet eens uit, maar sterft af of wordt opgevreten door vissen of andere waterdieren. Ook de snoekjes die uit het ei komen hebben last van vraat door allerlei waterorganismen, waarbij ook ziekte en voedselgebrek een rol spelen. Bij een leeftijd van ca. 6 weken gaat kannibalisme onder soort- en leeftijdsgenootjes een grote rol spelen. Aan het eind van het eerste jaar blijft over het algemeen minder dan 1 % over van wat er uit het ei is gekomen.

Vooral veel helder water met waterplanten

Waterplanten zijn vooral belangrijk voor de eieren van de snoek en voor de jonge snoek. De eieren moeten kunnen worden afgezet op plantedelen. Wanneer eitjes niet aan planten hechten en naar de bodem zakken, beschimmelen ze en sterven ze af. Als een jong snoekje uit het ei komt, moet het zich kunnen vasthechten aan plantedelen, om te voorkomen dat het naar de bodem zakt en daar "stikt". Na een aantal weken gaan de jonge snoekjes, zo'n 4 cm groot, vis eten. Waterplanten zijn belangrijk voor de jonge snoek als schuilplaats, van waaruit prooien kunnen worden bejaagd. Diezelfde schuilplaats moet tegelijkertijd voorkomen dat de snoekjes door grotere soortgenoten worden opgegeten. Snoeken kunnen prooien eten tot ca. 75 % van hun eigen lichaamslengte!

Helder water is voor snoek belangrijk, omdat in helder water meer waterplanten groeien en waterplanten zijn belangrijk als schuilgelegenheid voor jonge snoek. De snoek maakt slechts deels gebruik van zijn ogen om prooien te vangen, maar vertrouwt hierbij vooral op zijn zogenaamde zijlijnorgaan. Dit orgaan kan de trillingen waarnemen, die een prooi maakt.
In helder plantenrijk water zwemt over het algemeen minder vis (wel meer soorten) dan in diep, open en troebel water. In wateren waar nauwelijks waterplanten voorkomen vind je dan ook weinig, maar vaak wel grotere snoeken. Grotere snoeken trekken weg naar open water met meer geschikte prooien.

Vlugge bijters

Deze vissen hebben een eigen territorium, dat ze tegen indringers (andere grote snoeken) verdedigen. Deze indringers worden eerst uitgebreid gewaarschuwd dat ze moeten wegwezen. De snoek spert zijn bek open en neemt een dreigende houding aan. Als de desbetreffende indringer dan nog niet maakt dat ie wegkomt, gaat de snoek over tot de aanval. Dit leidt tussen twee snoeken tot een soort bekvechten'. De verliezer van een dergelijk gevecht zal uiteindelijk het gebied moeten verlaten.
Het kan gebeuren dat een territoriale snoek een zwemmer beschouwt als indringer. De snoek constateert een grote zwemmer en een hoop tumult in zijn territorium en betekent meestal dat er een andere grote snoek is gearriveerd. De snoek zal eerst dreigen en als de zwemmer (die dat meestal niet ziet) dan niet wegzwemt, zal de snoek overgaan tot bijten. Zodra echter blijkt dat het hier geen andere snoek betreft, maar een mens, zal de snoek direct loslaten en vluchten. Een foutje, dus. Meestal zal de snoek zich echter realiseren dat een zwemmer geen andere snoek is en komt het niet tot bijten.
Het kan ook gebeuren dat de snoek de zwemmer ziet als prooi. Snoeken staan vaak op scherp' om een langszwemmende prooi te grijpen. Het lijkt in ieder geval aannemelijk dat een snoek de wiebelende tenen van een mens, die met z'n voeten in het water zit, als lekker hapje ziet.