Eland
Klasse: Mammalia
(zoogdieren) |
|
Kenmerken | Zeer groot hert, zo groot als een paard. De kop is lang met een brede overhangende bovenlip en grote oren en een huidzakje bedekt met lange haren hangt van de kin naar beneden. Het gewei is plaatvormig (schoffelgewei) en tot 20 kg zwaar, maar gemiddeld een stuk kleiner dan dat van de Noord-Amerikaanse verwant. Het gewei wordt alleen door de stieren gedragen en heeft een spanwijdte van bijna 2 m. de zomervacht is grijs- of roodbruin tot bijna zwart op de rug. de buikzijde en poten zijn lichter van kleur. |
Biotoop |
Randzonebewoner, met voorkeur voor bossen met ratelpopulier. Verder ook op grasvlakten, moerassen en oevers van rivieren. Kan voorkomen tot boven de boomgrens. In de winter ondervindt hij pas hinder van de sneeuw als die meer dan 60 cm dik is. |
Verspreidingsgebied |
Noord- en Noordoost-Europa, Scandinavié tot Polen, verder tot Noord- en Oost-Azië en Noord-Amerika, Alaska en Canada. Plaatselijk algemeen voorkomend. |
Lengte | tot 2,85 m |
Grootte |
schouderhoogte
tot 230 cm |
Gewicht |
250
- 800 kg |
Paartijd |
Bronsttijd van eind september tot oktober. Het mannetje blijft bij één vrouwtje tot het bevrucht is en gaat dan op zoek naar een ander. De draagtijd is 240-270 dagen. |
Aantal
jongen |
Een wijfje krijgt in mei meestal twee jongen, soms drie. De kalveren blijven bij de moeder gedurende 2 jaar, tot zij seksueel volwassen zijn. |
Leefgewoontes
|
|
Leeftijd | tot 20 jaar |
Voedsel | Waterplanten, bladeren, takken, scheuten en boomschors. Ze kunnen tot 5 meter diep duiken om waterplanten te eten. |
Zomer- en wintervoedsel
Elanden leiden meestal een solitair bestaan, maar in de winter komen een aantal dieren samen en vormen een `yard`, een woongebied waarin ze de sneeuw vertrappen, meestal gelegen op een beschutte plaats omgeven door hoge pijnbomen en met veel struiken voor de voedselvoorziening. Zij blijven daar tot het voedsel op is en trekken dan verder om elders een nieuwe`yard` te zoeken. elanden voelen zich het meest thuis in vochtige bossen met wilgen en struikgewas, poelen, meren of moerassen. In de zomer brengen zij veel tijd wadend in meren en rivieren door, om waterlelies en andere planten te eten. Hierdoor ontsnappen ze ook enegermate aan muskieten en vliegen. Om bij de wortels en stengels van de waterplanten te kunnen komen, moeten zij geheel onderduiken. In de winter hebben ze profijt van hun grote afmetingen om bij de jonge loten, bladeren en takken van jonge bomen te kunnen. Vaak leunt een eland tegen de stam van een jonge boom aan, zodat deze buigt en de takken binnen zijn bereik komen. ook eet hij wel schors, vooral die van populieren. de Amerikaanse eland, de `moose`werd door de Indianen musee genoemd, hetgeen boometer betekent. |
Groei van het gewei
De stieren werpen hun gewei af in december. In april en mei begint het nieuwe gewei op te komen. Tegen augustus is dat volledig uitgegroeid en wordt de bast af geveegd. Aanvankelijk is het ontblote gewei wit, maar nadat de stier het goed tegen struiken en takken heeft gewreven, wordt het glanzend bruin. Een eenjarige stier heeft 15-20 cm lange stangen, het spiesgewei; bij een tweejarige stier zijn de stangen gevorkt en tegen het bereiken van het derde levensjaar heeft hij een schoffelvormig gewei met 3-4 uitstulpingen. |
Paartijd
In de voortplantingstijd van september tot
oktober vinden er veel gevechten plaats tussen de stieren, waarbij ze
elkaar met het gewei te lijf gaan, maar gewoonlijk weinig schade
aanrichten. Zij zijn polygaam: een volwassen stier dekt een aantal koeien.
De stieren brullen naar de wijfjes en als ze antwoord krijgen, stormen ze
luidruchtig door het struikgewas op het geluid af. De stier blijft soms bij de koe van zijn keuze totdat haar kalf 10 dagen oud is. De draagtijd bedraagt 240-270 dagen, waarna 1-3, gewoonlijk 2 jongen worden geboren. De eerste maal dat een koe werpt krijgt zij slechts één kalf, maar daarna schijnen tweelingen regel te zijn, met heel af en toe een drieling. Het kalf is geheel roodbruin gekleurd. na tien dagen trekt hij met zijn moeder mee. De eerste drie dagen is hij niet in staat veel te lopen en de koe blijft dicht in de buurt. Kalveren blijven gedurende 2 jaar bij de moeder, totdat ze seksueel volwassen zijn. Elanden kunnen wel een leeftijd van 20 jaar bereiken. |
Vijanden
De voornaamste vijanden zijn beren en wolven, en in mindere mate ook poema`s, prairiewolven en veelvraten, die vooral de jongen aanvallen. Een volwassen eland kan al deze dieren goed partij geven. Hij verdedigt zich niet met zijn gewei, maar door harde klappen uit te delen met zijn reusachtige hoeven en zijn tegenstander daarna te vertrappen.
In Scandinavië vind je veel waarschuwingsborden, want er komen regelmatig aanrijdingen voor met elanden. |
Gedrag
Een opvallend kenmerk van het leven van een eland is het feit dat hij een deel van het jaar alleen leeft en ook een tijd een groepsleven lijdt. Er vindt dus een grote verandering in zijn gedrag plaats; nu eens schuwt hij zijn soortgenoten en dan weer zoekt hij ze op. Het geheim ligt bij zijn eerste training: de moeder blijft dicht in de buurt van haar kalf in de eerste tijd na de geboorte. Naarmate de weken verstrijken, wordt het gebied waar de moeder in rondzwerft geleidelijk uitgebreid en het kalf volgt zijn moeder nauwgezet. Als hij nijgingen vertoont om er zelf op uit te gaan, haalt zijn moeder hem terug. Moeder en kind zijn als het ware onafscheidelijk en de moeder verjaagt alles uit haar woongebied, niet alleen andere elanden, maar ook andere herten, paarden en soms zelfs mensen. Als het kalf echter aan zijn lot wordt overgelaten volgt hij elk hert, paard of mens, dat bij hem in de buurt komt. Van nature schijnt een elandkalf dus sociaal ingesteld te zijn, maar hij wordt door zijn opvoeding antisociaal. Als echter de bronstijd aanbreekt is de moeder minder geneigd elanden of andere wezens weg te jagen, zodat het kalf spoedig in gezelschap is van zijn moeder, een stier en een of meer koeien, die met de stier meegekomen zijn. het kalf heeft nu gezelschap en speelt zelfs een rol bij het paringsritueel. Als de stier hem ruw behandelt, loopt de moeder weg en neemt haar kalf mee. Is dit niet het geval, dan is alles in orde en het kalf blijft in het kleine groepje. De volgende lente, wanneer een nieuw kalf of kalveren geboren worden, blijft het oude kalf bij zijn moeder, maar zij tolereert hem slechts aan de rand van haar woongebied. In het volgende bronstseizoen, in september of oktober, krijgen het kalf, zijn moeder en zijn broers of zussen, weer gezelschap van een stier met een of meer koeien, mogelijk met kalveren. Als het nu 1,5 jaar oude kalf een mannetje is, dient hij de stier te mijden om niet door hem als rivaal behandeld te worden. Hij zal steeds weer naar zijn moeder terugsluipen, als de stier even weg is om een rivaal weg te drijven, maar hij moet verdwijnen zodra de stier weer terug is. Als het kalf een wijfje is zal haar eigen moeder haar als een rivale behandelen, haar wegjagen en ver van zich houden, zolang de stier bij haar in de buurt is. Zo leert elk kalf op zichzelf te leven, maar hij leert ook, dat hij in bepaalde tijden van het jaar het gezelschap van andere dieren kan genieten; op deze wijze is het hem heel goed mogelijk in de winter in groepsverband te leven en toch voor de rest van het jaar een eenzaam bestaan te leiden, met uitzondering dan van de bronsttijd