Kruisspinnen
De kruisspin is gemakkelijk te herkennen. Hij heeft een wit kruis op zijn bruine
rug.
Zijn lichaam is verdeeld in een kop-borststuk en een achterlijf. Aan het
kop-borststuk zijn vier paar poten bevestigd die uit meerdere geledingen
bestaan. Aan de voorzijde bevinden zich twee paar kaken. De bovenkaken eindigen
in een spitse klauw. Hier loopt een gifkanaal doorheen; de gifklieren liggen in
het kopborststuk. De onderkaken hebben brede kauwplaten en grote palpen. In het
voorste kopborststuk liggen eveneens acht puntogen waarmee de spin kan zien.
Aan de achterzijde van het lichaam bevinden zich zes spintepels en twee
ademhalingsgaten die naar de zogenaamde tracheeënlongen leiden.
Het voedsel van de kruisspin bestaat vooral uit muggen en vliegen. Deze vangt
hij in zijn web. Dit web wordt loodrecht tussen twee takken gespannen. Om dit te
kunnen doen, produceren de spinklieren een taaie vloeistof. Deze wordt via de
spintepels van de spinklieren naar buiten geperst. Wanneer de spintepels tegen
een tak aan worden geduwd blijft daar wat spinstof hangen.
Wanneer de spin zich nu verplaatst trekt de spinstof nog dunnere draden. Deze
drogen direct op in de buitenlucht en ze krijgen een zekere hardheid. Als ze de
afzonderlijke draden met elkaar te verbinden kan het weefsel zelfs het gewicht
van de spin dragen. Als ze een web maken worden eerst op drie punten draden
gespannen, deze draden vormen een raamwerk. Vervolgens wordt dit raamwerk
opgevuld met "spaken".
Deze spaken worden vanuit het centrum in cirkels gespannen. Hierdoor ontstaat
een reeks naar buiten toe groter wordende concentrische cirkels. Ze worden
bedekt met een kleverige vloeistof. De spin gaat nu midden in het web of in een
ander web zitten. Via zogenaamde signaaldraden zijn ze met het centrum van het
web verbonden.
Wanneer er een prooi in het web komt merkt de spin dit direct doordat de
signaaldraden beginnen te trillen. De spin stort zich dan direct op zijn prooi.
Hij stoot het zijn giftige klauwen in het lichaam van het dier. De prooi wordt
meestal door het gif gedood.
Grotere vangsten of voorraden worden in een dicht spinsel gewikkeld dat uit een
groot aantal draden bestaat. Wanneer de kruisspin de buit op wil eten spuit hij
een verteringssap in de prooi. Hierdoor wordt de prooi opgelost en kan de spin
hem als vloeibaar voedsel opzuigen. Dit proces wordt uitwendige vertering
genoemd.
De spin moet zijn web elke dag opnieuw spinnen want de draden van het web drogen
zeer snel uit.
In de herfst worden door het kruisspinvrouwtje tot zo'n 60 geelachtige eitjes in
een dichte cocon gewikkeld. In het voorjaar komen de jongen uit. Ze zien er
direct spinachtig uit en ze hoeven dus geen metamorfose te ondergaan. Gedurende
hun groeiperiode vervellen ze meerdere malen.