Hoenders

Hoenders komen overal voor. Men vindt ze in bosgebieden maar ook op de steppen. Hoenders leven bijna uitsluitend op de grond. Hun poten zijn sterk en lang, hierdoor kunnen ze snel lopen.

Enkele hoenders kunnen nog vliegen maar ze gebruiken hun vleugels zelden. Hoenders voeden zich met larven, wormen en wortels, die ze al scharrelend in de aarde vinden. Ze eten echter ook knoppen, grassen en bladeren, die ze zonder problemen met hun sterke snavel kunnen afbijten.

De mannetjes van de hoenders hebben vaak een mooi gekleurd verenkleed, de vrouwtjes zijn meestal heel gewoontjes, ze zijn normaal gesproken bruinachtig. Hierdoor zijn ze tijdens het broeden op de grond goed gecamoufleerd.

De mannetjes zijn polygaam, de sterkste haan heeft vaak meerdere hennen. De mannetjes helpen niet bij het broeden en het verzorgen van de jongen. Wanneer de jongen uit het ei gekomen zijn, kunnen ze direct lopen en zich ook zelfstandig voeden. Door vijanden of ongunstige weersomstandigheden sterven er veel jonge dieren.

Enkele hoenders zijn belangrijke voedselbronnen van de mens, zoals bijvoorbeeld de kalkoen, de parelhoender en andere gekweekte "huishoenders".

Tot de inheemse soorten behoren ook nog de auerhoen, korhoen, sneeuwhoen, fazant en de pauw.