Uilen
Uilen zijn nachtroofvogels. De meeste van hen jagen na het vallen van de
duisternis. Hun gehoor is zo goed ontwikkeld dat ze ieder geluid kunnen
opvangen. Hun ogen zijn ook zeer scherp en geschikt voor het jagen in het
donker.
Uilen jagen vooral op kleine zoogdieren, zoals muizen en ratten, maar ze eten
ook insecten en vogels. Ze grijpen de prooi met hun poten en doden hem dan met
hun scherpe klauwen. Dan verslinden ze de prooi met huid en haar.
Door het scherpe maagsap wordt het voedsel verteerd. De haren, veren en botten
van het slachtoffer worden in een kluwen, de uilenbal, weer uitgebraakt.
Het verenkleed van de uil is onopvallend, ze zijn bruinachtig of grijs. De
snavel is gebogen. Ze hebben opvallende, grote, sterk gewelfde ogen. De ogen
worden omringd door een verenkrans.
Uilen leggen hun eieren in boomholten, rotsspleten of in scheuren in muren. Het
legsel bestaat uit 2 tot 7 eieren. De eieren hebben een ruwe schaal. De jonge
vogels worden door beide ouders verzorgd en tegen alle vijanden verdedigd. Ze
blijven lang in het nest voordat ze zelfstandig zijn.
Uilen leven alleen en het zijn geen sociale dieren. Ze worden door de mens zeer
gewaardeerd, omdat ze zeer veel schadelijke knaagdieren eten. De uil heeft het
imago een wijs dier te zijn. Ze worden door de roofvogels, die overdag jagen,
genadeloos gejaagd.
De orde van de uilen wordt in twee families onderverdeeld: de kerkuilen en de
echte uilen. In totaal bestaan er 134 soorten.