Weekdieren

koppotigen
mosselen
slakken

Tot de weekdieren, die men ook mollusca noemt, behoren meer dan 100.000 soorten. Ze worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:  mosselen, de slakken en de koppotigen.

Hoewel ze qua uiterlijk kunnen verschillen hebben ze toch allemaal dezelfde bouw: kop, romp en mantel. Hun weke lichaam bevat geen skelet.

Aan de onderkant van de romp bevindt zich een voet, die gewoonlijk ter voortbeweging dient. Bij de koppotigen (inktvissen) heeft deze voet zich ontwikkeld tot een trechter en armen. De mantel, die meestal begint bij de overgang tussen ingewandszak en voet, is in alle drie groepen verschillend gevormd. Bij de meeste soorten bevindt zich hier vaste behuizing van kalk, de schelp.

Tussen de romp en de mantel ligt de mantelholte, die bij de in het water levende soorten kieuwen bevat, en bij de landslakken longen. Stoffen worden uitgewisseld via een open bloedvatenstelsel. Het zenuwstelsel bestaat uit drie paar zenuwknopen. Deze bevinden zich in de kop, in de voet en in de ingewanden. Ze zijn onderling met elkaar verbonden. Vanuit deze zenuwknopen lopen de zenuwen door het lichaam.

Weekdieren planten zich voort door middel van eieren. Uit deze eieren komen zwemmende larven komen.

Tot de slakken behoren de longslakken en de kieuwslakken, tot de koppotigen behoren de inktvis en de nautilus.

Uitgestorven soorten, zoals de belemnieten, zijn als fossielen in de aardlagen bewaard gebleven. Ze hebben vooral in het Jura-tijdperk en het Krijt geleefd. De ammonieten, die dezelfde bouw hebben als de nautilus, leefden ook zo’n 200 miljoen jaar geleden in het Jura-tijdperk. Ze bevolkten destijds in  grote getalen de zeeën. Ook zij zijn uitgestorven.