Kruisspin
Stam:
Arthropoda (geleedpotigen)
|
|
Kenmerken | Grote spin met
vlekkenpatronen op de rug in de vorm van een kruis. De kleur varieert van
vaalgeel tot donkerbruin. Zijn
lichaam is verdeeld in een kop-borststuk en een achterlijf. Aan het
kop-borststuk zijn vier paar poten bevestigd die uit meerdere geledingen
bestaan. Aan de voorzijde bevinden zich twee paar kaken. De bovenkaken
eindigen in een spitse klauw. Hier loopt een gifkanaal doorheen; de
gifklieren liggen in het kopborststuk. De onderkaken hebben brede
kauwplaten en grote palpen. In het voorste kopborststuk liggen eveneens
acht puntogen waarmee de spin kan zien. |
Biotoop |
Op beschutte plaatsen wordt een wielweb gebouwd. |
Verspreidingsgebied |
Komt bijna overal voor. |
Maten | Vrouwtje tot (zonder poten) 16 mm, mannetje tot 0,8 mm. |
Paartijd |
In de herfst worden de eitjes gelegd in een cocon. In het voorjaar komen de jongen uit. Ze zien er direct spinachtig uit en ze hoeven dus geen metamorfose te ondergaan. Gedurende hun groeiperiode vervellen ze meerdere malen. |
Voedsel | Het voedsel bestaat vooral uit muggen en vliegen. Deze vangt hij in zijn web. Dit web wordt loodrecht tussen twee takken gespannen. |
Hoe het web wordt gebouwd
Alle spinnen voeden zich met andere dieren, meestal insekten. De meeste
bouwen de een of andere valstrik van zijden draden die door een groep
spintepels aan de onderkant van de achterlijfspunt worden afgescheiden. De
kruisspin begint zijn web met de buitenste ophangdraden. De eerste draad
die hij spant staat bekend als de brugdraad; deze is altijd horizontaal en
blijft de bovenste. Dan komen er twee ongeveer verticale draden bij en
vaak nog een vierde horizontale om de rechthoek te complementeren. Wanneer
de spin - wat wel eens gebeurt - een drie- of meerhoekig web bouwt,
ontbreekt de vierde draad. vervolgens worden van dit raamwerk uit draden
aangebracht naar het middelpunt. Dit zijn de spaken van het wiel. In het
centrum bouwt de spin een fijnmazig platform vanwaaruit een spiraalvormige
en tijdelijke ophangdraad wordt gesponnen; deze spiraal loopt van binnen
naar buiten. Alle draden die tot nu toe zijn aangebracht zijn niet
kleverig. op dit raamwerk wordt nu de eigenlijke kleverige vangdraad
aangelegd. Terwijl de spin de niet0klevende draden gebruikt om over te
lopen, brengt hij - nu van buiten naar binnen in een spiraal
teruggaand - de vangdraad aan. Al doende wordt de hulpdraad die
zoëven werd aangelegd, weer opgeruimd. De vangdraad verschilt van de
andere draden, doordat er uit speciale spinklieren miniscule druppeltjes
uiterst kleverige substantie op worden gedeponeerd. De substantie die de
zijden draden vormt, stolt zodra deze uit de spintepels is gespoten en
wordt sterk en rekbaar als de spin er aan trekt. |
Spinneweb als vistuig
Is het web eenmaal gereed, dan trekken sommige soorten spinnen zich terug in een hoek van het web, terwijl andere soorten - waaronder onze kruisspin - in het centrum op hun prooi gaan zitten wachten. Vliegt er een insekt in het web en raakt het erin verward, dan wordt de spin hier opmerkzaam op gemaakt door de trilling die de prooi in het web veroorzaakt. Hij rent erheen om zich van het slachtoffer te verzekeren. In de regel spint hij de prooi in met zijde en spuit tegelijkertijd met zijn cheliceren (gifkaken) een stof in, die de prooi niet alleen verlamt, maar die ook de inhoud van diens lichaam vloeibaar maakt. Later doorboort de spin zijn slachtoffer opnieuw om het vocht op te zuigen.
Jonge spinnen gaan de wereld in
De eitjes worden in de herfst gelegd in zijden omhulsels die een bleke goudgele kleur hebben. Deze cocons zijn bijna 4 cm groot en min of meer ovaalvormig; elk bevat 600-800 eitjes. Ze worden vastgemaakt aan de onderzijde van grote bladeren, aan raamkozijnen, planken, omgekeerde bloempotten ,kortom op ieder beschut plekje. de eitjes komen in de maand juni van het volgend jaar uit. Zodra de jonge spinnen tevoorschijn komen, weven ze een onregelmatige massa van vrijwel onzichtbare dunne zijden draadjes waarin ze als een bal opeengedrongen zitten. Als ze verstoord worden, rennen ze in alle richtingen weg en ballen samen zodra de kust weer veilig is. Ze blijven op deze wijze een paar dagen bijeen en beginnen zich dan te verspreiden. Zodra hij een plekje gevonden heeft, begint elke jonge kruisspin een web te maken van ca. 5 cm middellijn dat op een volwassen "wielnet" lijkt, maar veel onregelmatiger van vorm is. In dit stadium is er nog weinig verschil tussen de seksen, maar na verloop van tijd groeien de wijfjes harder dan de mannetjes. Vooral in de zomer van het tweede jaar, als de wijfjes volwassen worden, groeien ze zeer snel. De wijfjes maken tegen die tijd webben van 60 cm doorsnede. Dit verklaart waarom er tegen het eind van de zomer opeens zoveel spinnewebben schijnen te zijn. De spinnen waren er al de hele tijd, maar zowel spinnen als hun webben zijn plotseling veel groter geworden. Het merendeel van de volwassen spinnen overleeft de eerste nachtvorsten niet en tegen het einde van november is zelfs het meest geharde dier wel bezweken. Enkele komen de winter door in zeer beschutte hoekjes, zoals in huizen, waar 's winters een enkele maal wel eens een kruisspin wordt aangetroffen.
Een mannetjeskruisspin (rechts) nadert voorzichtig de dame van zijn keuze (links) | Een zijden cocon die spinne-eitjes bevat, bevestigt op een beschutte plek. |
Tros jonge spinnen |
Het klimaat doet hen de das om
De grootste vijand voor de spinnen - tenminste in de gematigde streken - is juist het klimaat. Ze hebben vooral te lijden van droogte en zware regenval. Kruisspinnen hebben minder vijanden dan soorten die dichter bij de grond leven, al zijn er veel kleine vogels die spinnen op hun menu hebben. Verder worden ze belaagd door parasitaire wespen en mieren. Ook is er een zekere mate van kannibalisme, waarbij het feit aan ieder bekend is, dat het wijfje soms het mannetje opeet.
Eet zij heus haar echtgenoot op?
Er is een algemeen verbreide mening dat het wijfje van de spin na de paring haar partner opeet. Deze mening heeft zodanig postgevat dat men deze gang van zaken als regel beschouwt. Toch verklaart de ene onderzoeker na de andere dat dit schromelijk overdreven is. De bekende Engelse spinnenspecialist W.S Bristowe schrijft in zijn boek The world of spiders: "Nadat het mannetje aan de hongerdood en zijn vijanden is ontkomen en ook het klimaat heeft overleefd, verlaat hij - als hij tot een webbouwende soort behoort - zijn web en wijdt zich aan het zoeken naar vrouwtjes en de hofmakerij. In die tijd neemt hij nauwelijks de moeite om te eten. Daarna leeft hij meestal nog maar kort. Het onderzoek van dode spinnen heeft aangetoond dat het merendeel van de mannetjes omkomt door uitputting en ondervoeding en niet doordat ze door vrouwtjes worden gedood, zoals algemeen wordt aangenomen. Zulke drama`s komen wel voor, maar zijn toch in verhouding schaars". Alleen al het feit dat een mannetje gewoonlijk met meer dan één vrouwtje paart, toont eigenlijk al voldoende aan dat het populaire idee van de mannenverslindende spinnevrouwtjes onjuist is.