Regenworm

   


   Stam: Annelida (ringwormen)
   Klasse:  Oligochaeta (borstelarme ringwormen)
   Orde:   Terricola
   Familie: Lumbricidae (regenwormen)
   Geslacht en soort: Lumbricus terrestris (regenworm) en andere

 

           

 

Kenmerken Wormachtig dier, spitse kop, achtereind is dikker en afgeplat, heeft geen oren, ogen, tanden of kaken. Het lichaam is samengesteld uit segmenten met borstels op elk lijfsegment. Rond het lichaam bevindt zich een ringvormige verdikking, het zadel. Het beweegt zich voort door middel van samentrekkende bewegingen. De kleur varieert van bruin naar rood en zelfs geel. Ademhaling vindt plaats via de huid
Biotoop Leeft in de bovenlaag van de grond, tot soms wel 2,5 m diep en komt veel voor in weilanden en grond met niet te hoge zuurgraad.
Verspreidingsgebied Hele aarde, in bijna alle grondsoorten
Maten Tot 25 cm.
Paartijd Hele jaar door, ze zijn hermafrodiet (tweeslachtig).
Leefgewoonte Graven veel, op zoek naar voedsel, ontwikkelt zich in een cocon.
Voedsel Organisch materiaal zoals half vergane blaadjes, zaden, micro-organismen en resten van allerlei dieren

 

Van de regenworm, die zo algemeen bekend is, bestaat een groot aantal variëteiten en de ongeveer 20 Nederlandse en Belgische regenwormsoorten kan men niet zo gemakkelijk met een enkele oogopslag herkennen. De soort Eisenia foetida heeft afwisselende roodbruine en gele banden en wordt door hengelaars beschouwd als een uitstekend aas. Hij leeft in mest en composthopen. De roodachtige tint van veel regenwormen wordt veroorzaakt door de kleurstof hemoglobine in het bloed, die zorgt voor het vervoer van de zuurstof. Hun lichaam is samengesteld uit een aantal ringen en sommige inwendige organen, bijvoorbeeld de uitscheidingsorganen, liggen paarsgewijs in de meeste van deze segmenten. Aan de spits toelopende voorkant bevindt zich de mondopening, met een mondlapje waar het dier mee kan grijpen, maar zonder tanden of kaken. Rondom het lichaam ligt iets als een sigarenbandje, dat soms wordt aangezien voor een lidteken, waar de worm in tweeén is gesneden en weer aaneen gegroeid. In werkelijkheid is dit een speciale klier, het zadel of clitellum, dat de cocon afscheidt.             

Hoe de worm graaft

Een regenworm beweegt zich voort door golvende spiercontracties (samentrekkingen), die van voor naar achter over het lichaam lopen. Ieder segment van het lichaam werkt apart; door samentrekking van de kringspieren wordt het langer en smaller en wanneer de lengtespieren zich samentrekken, wordt het breder en korter. Wanneer een groep segmenten zich tegen de zijkant van de wand van een hol drukt, wordt de worm stevig op deze plaats vastgehouden, dan wordt door verlenging van de voorste segmenten van deze groep het voorste deel van de worm naar voren geduwd. Tegelijkertijd wordt een segment maar naar achteren korter en dikker. Dit gaat door tot de hele worm zich naar voren verplaatst heeft. Vooral tijdens het kruipen over het bodemoppervlak zetten ze zich bovendien vast met korte achterwaarts gerichte borstel, die indien nodig uitgestoken kunnen worden. Er bevinden zich vier paar op elk segment, behalve op het eerste en laatste. Men kan ze aan de onderkant voelen, makkelijker dan zien, wanneer men de worm van achteren naar voren door de vingers laat glijden.

Regenwormen die in bomen klimmen

                 De regenworm graaft door de grond opzij te duwen , maar bovendien eet hij er ook een groot deel van op. Sommige soorten klimmen in bomen en soms vindt men ze onder schors. In India heeft men na hevige regenval regenwormen waargenomen die de heuvels en bomen opklommen, waarschijnlijk om te vermijden dat zij onder water zouden komen. Er bestaat voor hen echter geen gevaar om te verdrinken, aangezien men regenwormen maandenlang onder water kan houden zonder dat zij sterven. De exemplaren die men dood aantreft in modderpoelen, zijn waarschijnlijk door andere oorzaken omgekomen. Uitdrogen is voor een worm erger dan te nat worden. Wanneer het droog weer is en ook in de winter kunnen wormen wel 2,5 m diep de grond in graven. Tijdens zulke perioden verblijven ze geheel inactief in kamers onder de grond, die zij met slijm bekleden.
              Ze zweten het uit; omvoldoende vochtig te blijven in
              een droge periode rolt de regenworm zich in een
              klein holletje op, dat hij bekleedt met zijn eigen slijm.

Vluchten voor mollen

Regenwormen hebben geen oren of ogen, maar hun oppervlakte, vooral aan de bovenkant is zeer gevoelig, zelfs voor licht. Een worm kan de trillingen van een mol die aan het graven is ontdekken, en soms komen grote aantallen regenwormen als in paniek naar de oppervlakte wanneer in de buurt een mol aan het werk is. Wanneer men een stok in de grond steekt en deze heen en weer beweegt, komen er ook wormen aan de oppervlakte. Wanneer een regenworm door een vijand aangevallen wordt is hij in staat een deel van zijn lichaam af te stoten (autotomie). Het overblijvende deel van de worm laat het verloren gegane deel weer aangroeien. Dit regeneratievermogen varieert van soort tot soort, maar meestal beperkt het zich tot een aantal segmenten aan de voorkant en enkele aan de achterkant.

Zij bewerken de bodem

De regenwormen voeden zich in hoofdzaak met rottend plantaardig materiaal, ofschoon zij soms ook kleine dod dieren eten, zoals andere wormen, of ook wel uitwerpselen. Een deel van het voedsel nemen zij op met de grond die zij al gravende opeten, maar planten die op de grond liggen bij de opening van hun hol zijn ook belangrijk. Deze worden het hol binnen getrokken en reeds enigszins voorverteerd door de spijsverteringssappen in de mond, voordat ze gegeten worden

Het kasteel van een worm

We weten dat wormen bladeren hun hol intrekken, maar zij slepen ook kleine stokjes, veertjes en zelfs stukjes wol, die op de grond liggen naar binnen. Men vermoedt daarom dat de worm een deel van het grondoppervlak schoonmaakt om zich te kunnen voeden. Op een stukje grond zonder kiezelstenen is het mogelijk een regenworm te bekijken die bezig is zich te voeden. Dit doet hij door zich uit het hol naar buiten te rekken en met zijn mondopening over het grondoppervlak te gaan als een slang van een stofzuiger, tegelijkertijd ziet men slikkende bewegingen alsof de worm kleine gronddeeltjes of voedseldeeltjes naar binnen zuigt.

Voordelige voortplanting

Wanneer men op een warme, rustige, niet te droge avond een grasveld bekijkt, kan men de wormen twee aan twee bij elkaar zien, ieder met zijn achtereinde in zijn hol. Sommige regenwormen paren onder de grond. Iedere worm is hermafrodiet (tweeslachtig) en de geslachtscellen worden gedurende de drie of vier uur dat de individuen bij elkaar blijven, uitgewisseld. De wormen worden bij elkaar gehouden door slijm, dat afgescheiden wordt door het clitellum en door sommige borstels. Ongeveer een dag na de paring begint het leggen van de eieren en dit kan verschillende maanden doorgaan, zonder dat er nog copulatie plaatsvindt. Wanneer de eieren gelegd zijn worden zij omgeven door een cocon, afgescheiden door het clitellum, en daar worden ze bevrucht door het sperma dat daar bewaard werd en niet zoals men zou verwachten door sperma vanuit het lichaam. De cocon heeft de grootte van een erwt en is donkerbruin van kleur. Ofschoon in iedere cocon meerdere eieren gelegd worden samen met een eiwitachtige stof, overleeft er meestal maar een embryo. De jonge worm komt na 1 - 5 maanden uit en na 6 - 18 maanden is hij in staat zich voort te planten. Hoe lang wormen kunnen blijven leven is niet zeker, maar in gevangschap is 6 tot 10 jaar mogelijk.

Parende wormen: de paring duurt 3 - 4 uur, gedurende deze tijd blijven de dieren met hun achtereinden in hun eigen holen.

Wormhoopjes - aarde ontdaan van humus en voedingsstoffen in het darmkanaal van de worm.

Het omwoelen van grond

Men heeft het aantal regenwormen per halve hectare geschat op 3 miljoen, met een totaal gewicht van 50 kg. Zonder hun voortdurende grondbewerking, doorluchten, draineren, het naar beneden trekken van bladeren en het opwerpen van wormhoopjes zou de aarde en zeker het niet in cultuur gebrachte land spoedig dichtgeslagen en zonder groei van micro-organismen zijn. De grootste aantallen wormen vindt men in weilanden waar een overvloed van voedsel is en waar ze niet gestoord worden, de populatie vermindert sterk wanneer de grond gespit of geploegd wordt. De regenworm verdraagt ook geen sterk zure grond; wanneer een bepaalde zuurgraad wordt overschreden blijven dode planten als een dichte mat liggen en tenslotte ontstaat turf.