Schrijvertje
|
|
Kenmerken | Staalblauw kevertje, dat rondjes draait op vijvers en sloten. Gebruikt daarvoor het tweede en derde paar poten, die afgeplat zijn en bedekt met haren. De antennen zijn kort en knotsvormig. Aan weerszijden van de kop bevinden zich twee paar ogen. Ze kunnen goed vliegen. |
Biotoop |
Plassen, sloten en vijvers, bij voorkeur stilstaand of zachtstromend water. |
Verspreidingsgebied |
In Europa komen tien soorten voor. Sommige soorten hebben een haast wereldwijde verspreiding. Er komt van de schrijvertjes nog een tweede geslacht bij ons voor, vertegenwoordigd door één soort:Orectochilus villosus. Dit dier leeft in snelstromende beken en "schrijft" alleen `s nachts. O. villosus is de enige Europese vertegenwoordiger van dit geslacht; een tweede soort is bekend uit Afrika, en verder komen er in Azië nog enkele soorten voor. De Gyrinidae zijn een betrekkelijk kleine keverfamilie van ongeveer 400 soorten. |
Maten | Ongeveer 7 mm |
Paartijd |
In het voorjaar worden eitjes afgezet op ondergedoken planten. In juli komen de larven het water uit en spinnen zich in. In augustus komen de kevers uit de poppen |
Leefgewoonte |
Schrijvertjes maken cirkelvormige bewegingen op het water. |
Voedsel | Kleine insekten, die in het water vallen. |
`Head of the river`
De meest opvallende eigenschap van schrijvertje is hun vermogen om als kleine speedbootjes razendsnelle rondjes te draaien, zonder dat de dieren met elkaar in botsing komen, terwijl ze toch in groepjes van 10 tot 30 dieren bijeen zwemmen. Ze drijven niet op de oppervlaktefilm van het water, als bijvoorbeeld een schaatsenrijder. Slechts de glanzende bovenzijde van het lichaam is waterafstotend en blijft droog; de onderzijde van het lichaam en de poten worden daarentegen wél nat. De antennen worden precies in de oppervlaktefilm van het water gehouden; men neemt aan dat de kevers hiermee veranderingen in de kromming van de waterspiegel kunnen registreren. Dit zou de kevers in staat stellen om elkaar bij het zwemmen te ontwijken. Rondom elk dier is er namelijk een klein kuiltje in de waterfilm, terwijl de dieren bij het zwemmen een miniatuur boeggolfje voor zich uit stuwen. De twee paar poten die voor de voortbeweging dienen, zijn hiertoe wel uitstekend uitgerust. Bij de slag naar achteren staan de stijve haren wijduit, zodat het dier met kracht vooruit wordt gestuwd. Bij de slag naar voren worden de haren als een waaier samengevouwen, om geen onnodige weerstand te geven.
Beweeglijk maar honkvast
Op een vijver of zelfs op een langzaam stromende rivier, blijft een groep schrijvertjes steeds op dezelfde plek. Dit is nogal verbazingwekkend, omdat men gezien de ogenschijnlijk ordeloze wirwar van hun bewegingen zou verwachten dat een groep al snel uiteen zou vallen. Alle insekten hebben normaliter één paar ogen. Bij de de schrijvertjes is elk oog in tweeén gedeeld, en wel zo dat een oog boven de waterspiegel uitkijkt en het tweede eronder. De kromming van deze twee ogen is verschillend, en vrijwel zeker zijn beide ooghelften aangepast aan het zien onder en boven water! Dit schijnt de enige mogelijke verklaring te zijn voor het feit dat de kevertjes al zwemmend hun positie kunnen behouden. Hiertoe moeten ze aantal oriëntatiepunten op de oever in de gaten houden. Het feit dat ze hierin slagen, terwijl ze in een constante beweging zijn, betekent dat ze over een bijzonder goede coördinatie beschikken van bewegingen en visuele indrukken. Schrijvertjes kunnen heel goed onder water zwemmen en duiken bij onraad snel onder. Onder water nemen ze altijd een luchtbelletje mee aan de achterlijfspunt. Dit dient als luchtvoorraad wanneer de kever langere tijd onder water blijft. Deze diertjes zijn opvallend genoeg, en men zou denken dat ze, ondanks hun snelle bewegingen, een gemakkelijke prooi zouden zijn voor vissen en vogels. Maar als ze worden lastiggevallen kunnen ze een melkachtige vloeistof produceren, die waarschijnlijk een beschermende functie heeft. De vloeistof heeft volgens sommigen een onaangename geur. Voorzover bekend leven schrijvertjes van kleine insekten die in het water vallen, en die met de lange beweeglijke voorpoten worden vastgegrepen.
|
|
Uitzicht op twee werelden: de ogen van schrijvertjes zijn in tweeën gedeeld, zodat een ooghelft boven water uitkijkt, en de andere onder water. |
Waterbewonende larven
Schrijvertjes overwinteren als volwassen dieren. De eieren worden door de wijfjes in het voorjaar op ondergedoken waterplanten afgezet. Al spoedig komen de larven tevoorschijn, die snel groeien,en dan ruim een cm groot kunnen worden. Het zijn slanke diertjes, die zich met slangachtige bewegingen voortbewegen, of over de bodem voortkruipen, op zoek naar kleine insekten en plantaardig voedsel. Met hun holle puntige kaken zuigen ze de lichaamssappen uit hun slachtoffers. De larven zijn gemakkelijk te herkennen aan het feit dat hun lichaam tussen de segmentringen diep is ingesnoerd, en aan weerszijden een rij geveerde kieuwen draagt. Elk lichaamssegment heeft één stel kieuwen, behalve het laatste dat twee paar heeft. Dit laatste segment heeft bovendien twee paar haken, die naar men beweert door het dier worden gebruikt bij het klauteren over de waterplanten. tegen eid juli klimmen de larven boven het water uitstekende oeverplanten op en spinnen zich boven water een cocon. Ongeveer een maand later komen de volwassen kevers tevoorschijn.
Te land, te water en in de lucht
Er zijn niet zoveel insekten die zich in alle drie de leefmilieus thuisvoelen. Hoewel hij de meeste tijd doorbrengt op het wateroppervlak, kan een schrijvertje voortreffelijk vliegen om zich naar een nieuw jachtterrein te begeven. En als de nood aan de man komt kan hij het, uitgerust met een perfecte aqualong, geruime tijd onder de waterspiegel uithouden.
HET SCHRIJVERKE
Gedicht van Guido Gezelle (1830-1899) |
|
O Krinklende winklende
waterding met ‘t zwarte kabotseken aan, wat zien ik toch geren uw kopke flink al schrijven op ‘t waterke gaan! Gij leeft en gij roert en gij loopt zo snel, al zie ‘k u noch arrem noch been; gij wendt en gij weet uwen weg zo wel, al zie ‘k u geen ooge, geen één. Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn? Verklaar het en zeg het mij, toe! Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn, dat nimmer van schrijven zijt moe? Gij loopt over ‘t spegelend water klaar, en ‘t water niet meer en verroert dan of het een gladdige windtje waar, dat stille over ‘t waterke voert. o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, - met twintigen zijt gij en meer, en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: - Wat schrijft en wat schrijft gij zo zeer? Gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet, gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg; geen christen en weet er wat dat bediedt: och, schrijverke, zeg het mij, zeg! |
Zijn ‘t visselkes daar ge van
schrijven moet? Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft? Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet, of ‘t water, waarop dat ge drijft? Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep, of is ‘et het blauwe gewelf, dat onder en boven u blinkt, zoo diep, of is het u, schrijverken zelf? En t krinklende winklende waterding, met ‘t zwarte kapoteken aan, het stelde en het rechtte zijne oorkes flink, en ‘t bleef daar een stondeke staan: "Wij schrijven," zoo sprak het, "al krinklen af het gene onze Meester, weleer, ons makend en leerend, te schrijven gaf, één lesse, niet min nochte meer; wij schrijven, en kunt gij die lesse toch niet lezen, en zijt gij zo bot? Wij schrijven, herschrijven en schrijven nog, den heiligen Name van God!" __________________________________ |
|