Watervlo
|
|
Kenmerken | Dit zoetwaterkreeftje heeft één oog, dat in feite bestaat uit twee samengevoegde ogen, en twee paar naar voren gerichte sprieten, een ovaal lichaam, omsloten door twee schalen. Het pantser spitst zich aan de achterkant toe tot een stekel. Deze diertjes zijn doorzichtig. Verder hebben ze 5 paren gelede poten. |
Biotoop |
Leven in allerlei typen zoetwater. |
Verspreidingsgebied |
Hele wereld. |
Maten | Tot 0,5 cm. |
Paartijd |
Ze
hebben een geslachtelijke voortplanting die de seizoenen volgt,
veel
nakomelingen. |
Leefgewoonte |
Bewegen op en neer door het water: met een slag van hun tweede antenne bewegen ze omhoog, daarna zakken ze omlaag, terwijl ze voedsel vergaren. |
Voedsel | Voeden zich met organisch afval, bacteriën en nog kleiner plankton, vooral algen. |
Kreeftjes of vlooien?
Watervlooien
hebben net als bladluizen de eigenschap om in heel korte tijd tot
onwaarschijnlijk grote aantallen toe te kunnen nemen. Voor de duidelijkheid,
watervlooien hebben niks uit te staan met 'echte' vlooien. Dat geldt ook voor
bladluizen en 'echte' luizen. Wel kunnen ze zich allemaal heel snel voortplanten
wat soms knap lastig kan zijn.
De
grootste watervlooien kunnen zo'n halve centimeter groot worden. Ze eten bacteriën
en algen die ze uit het water filteren. Dat doen ze door met hun poten water
onder hun pantser te pompen. Op de poten zitten een soort borstels die als
filter dienen.
De
mannetjes van de watervlooien zijn veel kleiner dan de wijfjes. Dat komt omdat
mannetjes geen broedruimte in hun lichaam hebben en wijfjes wel.
Het mannetje heeft beter ontwikkelde antennen (voelsprieten) dan het wijfje
Watervlooien bezitten twee paar van deze nuttige instrumenten. Het tweede paar
wordt gebruikt om te zwemmen en met het veel kleinere eerste paar kunnen ze
ruiken en proeven. De betere ontwikkeling van deze eerste antennen bij de
mannetjes zal dus wel te maken hebben met het vinden van de wijfjes.
Baas in eigen buik
Watervlooien
en bladluizen kunnen eieren ontwikkelen, zonder dat er een mannetje aan te pas
komt. Zij zijn met recht 'baas in eigen buik'. Bij de gewone watervlo is het
aantal vrouwtjes dan ook veel groter dan het aantal mannetjes. In de eierstokken
van de wijfjes ontstaan uit de zogenaamde moedercellen telkens vier eicellen.
Slechts één daarvan krijgt een dooiermassa; bovendien zuigt hij de drie andere
eieren uit, die dus slechts als voeding dienst doen. Dat ene ei komt door een
nauw kanaal terecht in een holte aan de rugzijde van de watervlo, de broedholte.
In die holte vinden we vaak eieren van verschillende ouderdom. Uit zo'n ei
ontwikkelt zich in de zomer een volledige jonge watervlo, die de broedholte aan
de achterzijde verlaat.
Zolang
de milieuomstandigheden gunstig zijn gaat de ontwikkeling op deze wijze door
(dus zonder dat er bevruchting van de eieren plaatsvindt). Worden de
omstandigheden slechter, zoals dat in het najaar meestal het geval is, dan
ontwikkelen zich veel grotere eieren waaraan wel een mannetje te pas gekomen is.
Uit een deel van het rugschild van het wijfje ontwikkelt zich nu een verdikking,
die de eieren omgeeft. Bij de eerstvolgende vervelling scheurt dat omhulsel los
van de oude huid. De vorm lijkt een beetje op een zadel.
Dank zij dit zadel kunnen de wintereieren van verschillende soorten vlooien
drijven. Zij raken daardoor gemakkelijk tussen de veren van watervogels of van
vogels die zich komen baden of komen drinken. Ongewild worden zij de
transporteurs voor de eieren, die nu de kans krijgen in ander water terecht te
komen. Zelfs bij uitdrogen van de sloot, zal de wind de eieren naar andere
(gunstiger) plaatsen brengen en de soort tegen uitsterven behoeden. De weg via
de watervogels is wel zekerder dan door de wind.
Bij slechte omstandigheden in de zomer (voedseltekort, uitdroging) ontstaan er
ook 'wintereieren', die evenals in de winter, een ruststadium moeten doormaken vóór
zij zich gaan ontwikkelen. In de zomer varieert die rustpauze van enkele dagen
tot enkele weken, en soms zelfs nog langer.
Als
de kou eenmaal doorzet zijn er bijna geen watervlooien meer te vinden.
|
|
Voedsel voor veel andere waterdieren, vooral vissen |
De 'zwarte stippen' die in het lijfje te zien zijn, zijn de eitjes. |
Broedzak, ogen, spijsvertering en bloedsomloop
Aan de rugzijde van watervlovrouwtjes bevindt zich de broedzak. In deze broedzak ontwikkelen zich enkele eieren. Als zich uit deze eitjes vrouwtjes ontwikkelen zijn de eitjes doorzichtig. In de herfst zijn de eieren donker van kleur. Hierin ontwikkelen zich doorgaans mannetjes. Deze eieren worden wintereieren genoemd
Als watervlolarven zich nog in de eieren in de broedzak van het watervlovrouwtje bevinden hebben deze larven twee ogen. Als de larven groeien vergroeien deze twee ogen tot één oog. Dit oog bestaat uit meerdere kleine oogbolletjes (facetogen). Bij sommige watervlosoorten zijn ook bijogen te zien.
Het spijsverteringskanaal van watervlooien wordt door algen groenbruin gekleurd. Het spijsverteringskanaal bestaat uit een monddeel, darm, leveruitbochting, endeldarm en anus.
Aan de rugzijde bevindt zich het hart. Het hart pompt het bloed in de lichaamsholte van de watervlo.Watervlooien hebben geen gesloten bloedvatenstelsel.