Hoe maak je een werkstuk?

 

Wat is een werkstuk?

 

-                     Een werkstuk heeft een onderwerp.

-                     In een werkstuk staan een inleiding, een middenstuk en een slot.

-                     Een werkstuk heeft een apart titelblad. (voorblad)

-                     Een werkstuk bevat plaatjes en/of tekeningen.

-                     In een werkstuk staat ook een bronvermelding. (welke informatie heb je gebruikt voor het werkstuk en waar komt die informatie vandaan?)

 

Hoe ga je aan het werk?

 

-           Vraag aan je docent of je het werkstuk alleen moet maken of met een groepje.

-           Voor welk vak ga je het werkstuk maken?

-           Bedenk een onderwerp voor het werkstuk.

-           Bedenk een hoofdvraag bij het onderwerp. Dit is het allerbelangrijkste wat je te weten wilt komen over het onderwerp.

-           Bedenk deelvragen. Dit zijn vragen die je helpen bij het beantwoorden van de hoofdvraag. Van de deelvragen kun je hoofdstukken maken.

-           Weet je er al iets vanaf of moet je alle informatie opzoeken?

-           Welke bronnen ga je gebruiken om de informatie op te zoeken?

-           Ga de informatie opzoeken.

-           Ga de informatie ordenen. Bedenk wat je wel nodig hebt en wat niet.

-           Schrijf je werkstuk in het klad en doe dat volgens de volgende stappen:

-           Titelblad: Bedenk een pakkende titel voor je werkstuk en zet er ook op door wie het werkstuk is gemaakt, voor welk vak, de datum, je klas en je docent.

-           Inhoudsopgave: Wat staat er allemaal in het werkstuk en op welke bladzijde?

-           Inleiding: Wat is het onderwerp? Waarom schrijf je dit werkstuk? Welke vragen ga je beantwoorden? Geef in het kort aan wat de lezer kan verwachten.

-           Midden (kern): Beantwoord in 1 of meer hoofdstukken de vragen uit je inleiding. En zet deze in een logische volgorde!

-           Slot: Maak een samenvatting (in het kort nog even herhalen wat je allemaal hebt geschreven) of geef in het slot je eigen mening (conclusie).

-           Nawoord: Beschrijf hoe je alle stappen uitgevoerd hebt en wat je er van vond. Wat was het moeilijkste, het leukste? Als je hebt samengewerkt, hoe ging dat dan?

-           Bronnenlijst: Noem alle bronnen die je gebruikt hebt. Probeer dit alfabetisch te ordenen.

-           Extra: plaatjes, tekeningen, grafieken en tabellen.

-           Als je het werkstuk in het klad helemaal hebt uitgewerkt, kun je aan de nette versie beginnen.

-           Denk eraan dat je alles in je eigen woorden opschrijft!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

 

Tips voor een extra mooi werkstuk:

 

-                     Gebruik een mapje

-                     Nummer de pagina’s (dat is ook makkelijker als je een inhoudsopgave moet maken!)

-                     Maak een opvallende voorkant, door bijvoorbeeld een mooi of leuk plaatje toe te voegen!

 

Evaluatie/reflectie:

 

-                     Vul in:

 

Het onderwerp van mijn werkstuk is….

De informatie die ik heb gebruikt heb ik gevonden…....

Mijn werkstuk heeft ……. hoofdstukken.

Ik heb …. tijd aan de werkstuk gewerkt

Dit vond ik moeilijk…..

Dit vond ik makkelijk

Dit heb ik geleerd…….

Heb ik het werkstuk op tijd ingeleverd?

( De samenwerking ging wel/niet goed, omdat…..)