FARIZEEëR EN TOLLENAAR

Lukas 18:9-14 // I Kor 15:10

De verkondiging op de 11de zondag na Trinitatis 2003

     

... Door de genade Gods ben ik wat ik ben,
en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest ... I Kor 15:10

U bent een uitleg gewend van het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar.
De Farizeeër: een zelfingenomen huichelaar; de tollenaar: een boetvaardige oprechte. - Uitleg die beide personen tegenover elkaar zet. Dat is niet verkeerd, dat doet Jezus zelf ook. Maar er zijn ook overeenkomsten en die zijn minstens zo belangrijk.
Vandaag zetten we eerst de Farizeeër en de tollenaar naast elkaar.

 

We moeten beginnen vóóraf, voordat het verhaal uit het Evangelie begint. Dan spreken we over het leven van de Farizeeër en over het leven van tollenaar. Nee, wat ik u niet ga vertellen is, hoe serieus de Farizeeër de Joodse Torah, de Wet, onderhield. Evenmin krijgt u te horen hoezeer de tollenaar de belastingbetalers het vel over neus haalde. Want dat weet u inmiddels wel.
We vinden een overeenkomst bij deze twee in de manier waarop zij tegen zichzelf aankeken.
De tollenaar raakte steeds meer met zichzelf in conflict, hij kwam hoe langer hoe meer vast te zitten. De Farizeeër daarentegen was zeer met zichzelf ingenomen, had het best getroffen met zichzelf.
Ja, zegt u, maar dat is toch een groot verschil?
Zeker, maar de overeenkomst is, dat deze twee eenzijdig met zichzelf bezig waren. Hun zelfbeoordeling gaf de doorslag. Hoe zij tegen zichzelf aankeken, besliste over hun levensgeluk.

 

de huichelaar

R. Löffler

© uitg. Narratio, Gorinchem

 

Het is funest, die overmatige zelfbeoordeling. Het speelt ons allemaal parten, als we er niet waakzaam tegen zijn.
Mensen die van zichzelf denken dat ze toch eigenlijk maar knoeiers zijn, voortdurend in de fout gaan, of, slecht en halfhartig. En dan ook mensen die reuze tevreden over zichzelf zijn, die vinden dat ze prima hun werk doen en dat iedereen dat ook maar moet vinden.
Hier hebben we de overeenkomst tussen de Farizeeër en de tollenaar. Ze kijken alletwee teveel naar zichzelf. Dit kan niet goed gaan.
Het moet tot een crisis komen, en wel wanneer zij tweeën in de tempel komen.
De Farizeeër en de tollenaar zijn beide in het verhaal gelovige Joden. Ze komen in de tempel om de
Heer te ontmoeten. Waar het komt tot een ontmoeting met de Heere-God, mogen mensen zich niet op de been houden met hun gevoel van eigenwaarde, maar ook zich niet verschuilen achter hun onmacht en mislukkingen.
Op dit moment gaan de Farizeeër en tollenaar uiteen.
De Farizeeër maakt het wel heel bont. Vanuit zijn zelfingenomen zelfbeoordeling gaat hij zich vergelijken met de tollenaar.

Het is één van de gevaarlijkste manieren van omgang: jezelf vergelijken met de ander. Hoeveel mensen zitten er niet in de put omdat zij zichzelf minder achten dan hun buurman of buurvrouw, een naaste familielid of een collega op het werk.
Anderen isoleren zichzelf, worden eenzaam omdat zij zich vervreemden van de mensen om hen heen - want zij voelen zich ver verheven boven die anderen.
Als dit dan zelfs in de kerk gebeurt, wat is dat erg...

De Farizeeër en de tollenaar, alletwee gelovige Joden, alletwee naar de tempel gegaan om de Heere-God te ontmoeten. Hoor nou eens hoe die Farizeeër zijn medegelovige de maat neemt

Het is een goede keus van de klassieke Kerk om bij het evangelie vandaag, dat van de Farizeeër en de tollenaar, te lezen uit I Korinthe 15. Daar gaat het namelijk ook over vergelijken en zelfbeoordelen. Maar dan wel anders.
Op de apostel Paulus wordt neergekeken; hij wordt niet voor vol aangezien door gemeenteleden in Korinthe.
Hij zegt als reactie hierop: ‘Ja, ik ben de minste der apostelen. Maar! door de genade Gods ben ik wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest. Niet vergeefs, want via mij heeft de genadige God velen tot geloof gebracht.’
Hier spreekt een mens die geen genoegen neemt met vergelijkingen met andere apostelen. Paulus is daarbij niet zelfingenomen, want hij zegt duidelijk: ‘Het is de genade Gods waardoor ik heb kunnen arbeiden.’ Maar hij is ook niet al te bescheiden, hij weet wat zijn zendingswerk waard is.
Zo zijn de Farizeeër en de tollenaar niet. Voor hen zal de beslissing vallen wanneer zij de
Heere-God ontmoeten.

De Farizeeër kan het niet laten. Die zelfbeoordeling, zo funest, die vergelijking met anderen, zo gevaarlijk, en dat in de tempel, in de kerk... hij blijft er mee doorgaan.
De tollenaar kan het niet meer. Hij heeft ontdekt dat hij met zelfbeoordeling, zelfbeklag, zichzelf verwerpen, geen stap verder meer komt.
Er rest hem nog maar één mogelijkheid: ophouden met die zelfbeoordeling en het oordeel geheel aan de Heere-God overlaten.

Een heel belangrijke en heel heilzame ontdekking.
Uitkijken met het idee dat u van uzelf hebt, en zeker niet afhankelijk zijn van het oordeel van andere mensen.
Nee, dan is het beter, te luisteren naar het Woord Gods dat oordeelt en vrijspreekt.
Dat is het grote verschil met de houding van de Farizeeër; de tollenaar ziet af van elke vorm van zelfrechtvaardiging. Hij noemt zichzelf ‘zondaar;’ en, wat het belangrijkste is, hij verlaat zich helemaal op de Heere-God.

Hoor zijn smeekbede: ‘O God, wees mij zondaar, genadig!’
Zondaar - wat zeggen wil: een mens die aan de bestemming van zijn/haar leven voorbijschiet
Genadig! Het woord ‘genade’ wil zeggen: Gods welwillende houding jegens mensen. Genade is niet een ding dat ke hebben kunt, maar Gods welwillendheid in het geven van een nieuwe levenskans. Welwillende houding, dat heeft dus alles te maken met Góds beoordeling. Hij zet ons niet klem, pint ons niet vast op het kwaad waarin wij weggezonken zijn. Op Gods welwillendheid, daar valt de tollenaar uiteindelijk op terug.

Van Gods genade moeten wij allen willen leven. In ménsen kunnen we enorm teleurgesteld raken.

Moeten we dan mensen-haters worden die zich van iedereen isoleren? Zeker niet; de Heere-God maakt meestal gebruik van mensen om ons heen, om ons in maatschappelijk opzicht te laten groeien. Maar telkens moeten wij zelfstandig omgaan met alles wat ons aangereikt wordt door mensen om ons heen. Beoordelingen hoeven ons niet de grond in te boren, daar zijn we zelf bij. Altijd moeten we ons afvragen: ‘Wat wil de Heere-God ons duidelijk maken met hetgeen dat ons nu overkomt.’

De apostel Paulus werd in zijn apostel-werk niet voor vol aangezien. Maar, zoals we hoorden, hij kon zeggen: ‘Door de genade Gods ben ik wat ik ben.’ Eerder in zijn brief had hij al gezegd: ‘Het raakt mij niet, of ik door wat voor menselijk gericht ook wordt beoordeeld. Ja, ook mijzelf beoordeel ik niet. Ik ben mij van niets bewust, maar, dáárdoor ben ik niet gerechtvaardigd. Hij die mij beoordeelt, is de Heer.

Velt daarom geen oordeel vóór de tijd dat Hij komt, want dan pas zal Hij alle verborgen goed en kwaad aan het licht brengen.’

Zo spreken, dát is zich toevertrouwen aan de genade Gods, aan zijn beoordeling. Die beoordeling is welwillend, Hij heeft het goed met ons voor. ‘Ook aan mij is de opgestane Heer verschenen,’ zegt Paulus. De opgestane Heer - dus het gaat hier om opstandingsleven, nieuw leven. Zelfbeoordeling, jezelf vergelijken met anderen, mismoedig zijn over jezelf, of juist ingenomen, dat alles hoort bij het oude leven, bij de oude mens die mét Christus gestorven mag zijn.

Opstandingsleven houdt allereerst rekening met de
Heere-God! Hij rechtvaardigt ons. Weten we dat we falen (en dat is zonde) dan leggen we dat voor aan Hem en belijden: ‘U alleen vergeeft. Door uw genade mogen we ontkomen aan de enge kring van ons zelfbeeld, en mogen we nieuwe mensen zijn, wat er ook aan hindernissen, verdrietigheden en kwaad is.’

Van die zekerheid zingen wij nu Gezang 466

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE