HET LEVEN IS IN CHRISTUS

 

De verkondiging op de 16de zondag na Trinitatis

Lukas 7 : 15b

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 26 sept 2004


Het Evangelie van deze Zondag is een aangrijpend verhaal. Aangrijpend is vooral het begin, als we ons daarin proberen in te leven. Een begrafenis is altijd al een nare aangelegenheid, maar deze keer is het wel bijzonder treurig. Een weduwe die haar enige zoon verloren heeft. Het is een verhaal dat afgrijzen en medelijden opwekt. Je zal maar in de schoenen van die weduwe staan. Zij heeft geen toekomst meer. Haar enige zoon is dood!
Haar man was al gestorven. Denk maar niet dat de familie van haar overleden man zich nu nog iets aan haar gelegen laten liggen... Waarom zouden ze? Hun eigen verwanten zijn nu toch dood; en die vrouw hoort oorspronkelijk bij een andere familie. Dat die andere familie haar geen plaats meer te bieden heeft, nou ja, dat is haar probleem. Haar probleem... nee, het leven zal nooit meer zijn zoals het vroeger was. Een verleden is definitief afgesloten. Een toekomst? Wie zal het zeggen.
Nu loopt de weduwe achter de baar, en weent.
Hoe aangrijpend dit ook is, het was natuurlijk niet de bedoeling van de evangelist Lukas om zijn hoorders tot tranen toe te bewegen. De evangelist heeft dit verhaal geschreven om de Messias te verkondigen. De Messias Jezus komt de rouwstoet tegen. Hij wordt met ontferming bewogen om de weduwe. Maar hoor wat Hij zegt: 'Ween niet!'

Is dat wel zo goed van Jezus? Predikanten in opleiding leren bij het studieonderdeel pastoraat, dat het fout is om tegen bedroefde nabestaanden te zeggen: 'u moet niet huilen!' Hoogstens mag je tot een peuter die op zijn neus gevallen is, zeggen: 'niet huilen!'
Weet u bij welke persoon er wel volop gehuild mocht worden? Een bekende persoon, pas overleden... .
Bij André Hazes! De zanger van het levenslied.
Volgens zijn fans was hij een man die hen raakte, hen raakte in het hart. Daarbij kun je, moet je, je emoties de vrije loop geven.
Die begaafdheid vinden we ook bij dominees. Ja, ik krijg dat wel te horen bij sommigen. 'De dominee die er vorige week was, die is zo goed, die preekt uit het leven, en het gáát ook over het gewone leven.'

Het gewone leven... Is dat hetzelfde als wat Christus bedoelt wanneer hij in het Johannes-evangelie zegt: 'Ik ben het brood des levens' – ?
Maar hij zet regelmatig een heel groot vraagteken achter datgene wat wij leven noemen. Is hij wel zo pastoraal, omdat hij zegt: 'Ween niet!' – ?
Maar Jezus is geen beroepspastor die met een puike training achter zich, op het mensdom kan worden losgelaten. Jezus spreekt met gezag; hij zegt gebiedend: 'huil niet!'

Natuurlijk is het Jezus er niet om te doen, de ellende van deze vrouw te bagatelliseren. Hij weet wel, dat voor haar het verleden is afgesloten, en de toekomst onzeker. Maar er is iets anders aan de hand, en daarom spreekt Jezus dit gebiedend woord 'huil niet!'
Misschien zegt u: de weduwe mag niet meer huilen, want Jezus is er, die haar zoon weer levend maakt.
Achter deze gedachtegang zit een aanvechtbare uitleg van dit Evangelie. Jezus zou de dood als biologisch verschijnsel ongedaan maken. In veel kerken gaan de mensen met die zogenaamde verkondiging naar huis. Ze zijn er tevreden mee, gerustgesteld, kunnen we wel zeggen. Wat ze hebben gehoord, wordt achter de hand gehouden, als een verzekering voor het hiernamaals. Mocht het – onverhoopt – op een catastrofe uitlopen, dan hebben ze altijd nog hun opstandingsleer achter de hand, om zich een plaatsje in de eeuwige zaligheid te verzekeren.
Dit is een heilloze scheiding tussen dagelijks leven en wat ze 'geloofsleven' noemen.
Daarentegen wordt de weduwe op een heel ander spoor gezet. Jezus zet haar en de hele stoet stil. Hij raakt de draagbaar aan, en de stoet houdt halt. De noodlottige gang naar het graf wordt gestuit. Het gaat niet meer zoals het altijd gaat – vanzelfsprekendheden zijn er niet meer bij. Die grenzen aan noodlottigheden, onvermijdelijkheden. Daarmee is het afgelopen, als de Christus in ons leven komt.
Jezus zegt tot de jongen: 'Jongen, jou zeg ik, sta op!' Het verhaal laat de jongen rechtop-zitten en beginnen te spreken. Zou het verhaal nu eindigen met: – 'en hij leefde nog lang en gelukkig', dat zou de suggestie worden gewekt, dat het leven gewoon verder ging. Dan was dit verhaal een sprookje. Maar het is geen sprookje, het is verkondiging.

Je leest in moderne Amerikanse vertalingen, in 'Groot nieuws voor u' – en in de Nieuwe Bijbel-Vertaling : 'Jezus gaf de jongen terug aan zijn moeder.'
Dat staat er niet. We hoorden: 'Jezus gaf hem aan zijn moeder.' Van teruggeven is geen sprake! Het is alsof de moeder de jongen nu pas krijgt. U denkt dat u hem kwijt bent. Maar hebt u hem ooit gehad? Een verbijsterende vraag. Dat zet je toch aan het denken.

Dit verhaal brengt ons tot zelfonderzoek. Wij denken dat we leven, maar wat stelt het voor... wat heeft het omhanden? Voor het aangezicht van God zal er weinig kunnen bestaan. Er zijn momenten waarop wij als die weduwe zijn, treurend achter de baar van haar laatste hoop.
Die weduwe was niet alleen. Het persoonlijk - individuele mag niet op de voorgrond staan. Ik kan het niet precies bewijzen maar ik meen, dat de uitdrukking: 'veel volk' meer is dan een bijkomstig stukje informatie. 'Veel volk', voor het woord 'veel' staat er het Griekse woord hikanos – letterlijk: voldoende. Dat geeft in dit verhaal aan, dat de groep dorpelingen rond de weduwe aanzienlijk is, én –, dat woord wekt bij mij de indruk dat die groep nodig is. De schare is nodig om de rol van de weduwe met haar zoon goed te doen uitkomen. Wanneer de weduwe haar zoon uit de handen van de Messias krijgt, dan gaat dit heel de schare uit Naïn aan.
Wij konden al weten dat de weduwe de treurende jonkvrouwe Israëls is. Maar nu zien wij ook dat volk om haar heen, dat de rol van weduwe en zoon onderstreept. Ze zijn mét elkaar het volk van God. Samen zullen zij zich moeten afvragen: ontvangen wij ons leven van de Heere-God? Dat zal dan te te zien zijn in ons maatschappelijk leven.
Zo heeft dat ook alles te maken met onze samenleving. Want anders blijven we steken in een zeer kwalijke uitleg van dit doden-opwekkingsverhaal.
Een uitleg die ons doet voorbijgaan aan het hier en nu en ons afleidt naar een soort hiernamaals.
Maar het gaat juist om het leven hier en nu zoals wij het uit Gods hand ontvangen.
Want hoe leven wij? Kunnen wij het zeggen: ik heb mijn bestaan gekregen van God?

Wat is het eigenlijk opmerkelijk, dat het pas na een levensschok of een mentale dreun zo ver komt, dat wij zo tegen ons leven aankijken. Wij hebben het als Gemeente hier tenminste eenmaal meegemaakt:
een gemeentelid had een zeer zware operatie te doorstaan, met weinig kans van slagen. Zij kwám door de operatie heen, en zei: 'De levensdagen die me nu nog resten, zijn eigenlijk niet van mezelf.'
Zij zou het hebben beaamd: nee, vóór dat ik door die operatie heen moest, heb ik in wezen niet geleefd. Pas nú leef ik...

Zouden veel meer mensen zo aankijken tegen het leven, dan zou onze maatschappij er heel anders uitzien. Want nu denken de meeste mensen dat ze leven — en wie doet hun wat, zij hebben alles onder controle. Maar dan heb ik een vraag... :
Handel, bestuur, verdediging – in wier belang is deze maatschappij, en wie lijden er aan? Er is zoveel noodlottige vanzelfsprekendheid. Jonge mensen gaan er aan kapot. En als ze dan kapot zijn, dan is er grote droefheid, jawel. We komen er niet uit, en we vragen: waarom? We komen er niet uit. Geen wonder. Want we weigeren, het ploertige, het machtswellustige van deze samenleving onder ogen te zien. Zelf hebben we vast ook wel vuile handen, en dat mocht eens boven tafel komen... . De wereld draait door; de begrafenisstoet moet ook doorlopen – tót de Messias komt. Hij komt de stoet tégen, in de meest letterlijke zin. Hij zegt: 'stop!'; en dan 'ween niet!'. En op die manier maakt hij de weduwe duidelijk: 'U hebt uw zoon nog nooit gehad.'
En jullie, volk, weet niet wat het is, het leven te ontvangen van de Heere-God.


‘t Zal u maar gezegd worden: 'U hebt nog nooit geleefd'. Het zal een volk gezegd worden: 'Dat is geen leven, die maatschappij van jullie!'
Goddank is dit allemaal evangelische kritiek. In het verhaal doet Jezus een wonderteken: een opwekking. Een wonder is hier een teken dat wijst op het herstel van het volk van God. Het volk beseft dit; het zegt: 'God heeft naar zijn volk omgezien!'
Zo is het mogelijk om evangelische kritiek op onze samenleving uit te oefenen. Maar ze is opbouwende, evangelische kritiek, want het wonderteken der opstanding ligt daaraan ten grondslag. Spreken wij over opstanding, dan gaat het over het leven hier en nu; een leven ontvangen uit Gods hand, zoals Jezus de jongen geeft aan zijn moeder.
Wij zijn dan geen heer en meester over ons leven, maar erkennen en beleven het als ontvangen uit Gods hand. Zo krijgen wij ook oog voor de toekomst! Wij krijgen oog voor Gods beloften.
Wat zal er dan veranderen in en met ons leven? We kunnen het ons nauwelijks voorstellen, tenzij dan in onze diepste dromen. Je moet er een dromer, een ziener, een profeet voor zijn. Of, je schrijft een verhaal, zoals Lucas dat geschreven heeft. In de orde van grootte en kwaliteit van een lichaam dat de dood voorbij is en mag leven, zo zal de nieuwe aarde onder de nieuwe hemel zijn.

Zingen wij over de opdracht om uit Gods kracht te mogen leven en uit te zien naar zijn toekomst de dichterlijke woorden van gezang 94

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE