DIACONAAT VANUIT GODS BELOFTE

 

De verkondiging op de Eerste Zondag na Trinitatis

Lucas 16:19-13, Handelingen 2:44

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 10 juni 2007


Wie zijn de zwakken in de samenleving? Er zijn mensen die dat precies weten, vooral als ze vinden dat zijzelf dat zijn. Anderen, zelf niet zwak of arm, slaan handig munt uit het bespelen van hen die voor zwakken doorgaan. O ja, en dan zijn er ook nog die zwakken zelf. Hun stem wordt niet altijd gehoord. Denk aan Lazarus in de gelijkenis in de Evangelielezing vandaag. Die man hóór je niet...

Hoe staat de Kerk jegens de zwakken?
Wat moet de Kerk bovenal doen? Zij moet eerst het Woord verkondigen en de h. Schriften uitleggen.
Het is nuttig om te weten, dat de eerste diakenen werden gekozen en geroepen opdat de eerste predikanten zich volledig aan hun verkondigende taak konen wijden. Maar omdat het werk voor de zwakken zo belangrijk was, werden er diakenen gekozen.
De h. Schriften spreken meermalen over de zwakken. Ook van de eerste Christen-gemeente hebben vele armen en zwakken deel uitgemaakt.
Leerzaam is het Evangelie-verhaal van deze Zondag. De arme Lazarus en de rijke vrek.
Het is een lang verhaal dat voor de rijke vrek slecht afloopt. Voor hem geen nieuwe kans; hij heeft zijn leven gehad en verkeerd doorgebracht.
We zouden ons kunnen afvragen: waar is in dit verhaal het Evangelie?
Toch is er een Evangelie-verkondiging in dit verhaal. Die verkondiging zit in de naam van de arme. Hij heet Lazarus, een vergrieksing van de Joodse naam Eleazar. Deze naam betekent: God helpt.

Dit is een belofte, dit is het Evangelie hier. Van hieruit kunnen we het verhaal volgen.
Nog iets over het hebben van een naam: de rijke vrek krijgt in het verhaal geen naam.
Geen naam, dat is: geen bestaan. De rijke vrek heeft eigenlijk geen bestaan. De rijke vrek heeft eigenlijk geen bestaansrecht. Hij dénkt zijn leven in eigen hand te hebben.
Maar al heeft hij geen naam, het is opmerkelijk, hoeveel aandacht die rijkaard krijgt in het verhaal.
Ga maar na, die man komt herhaaldelijk aan het woord, hij wil in discussie gaan, wil antwoord. De arme Lazarus hoor je niet.
Het probleem zit blijkbaar niet eens zozeer bij de arme en zwakke. De problemen ontstaan bij de rijke en de rijkdom. Jezus spreekt duidelijke taal: "Hoe moeilijk krijgt een rijke deel aan Gods koningsregering", zegt Jezus. "Je kunt God én de geldgod Mammon, tegelijk niet dienen".
De rijke in het verhaal is een vrek. Hij wil niets delen. Angstig is hij, bang zelf tekort te komen.
Waarom laten mensen zich in slavernij van het bezit brengen? Niet zij bezitten het geld, het is andersom: het geld bezit hen. De drijfveer? Angst.
Men denkt dat het geld de macht is die rustig maakt, de bestaanszekerheid waarborgt. Mensen menen, door veel geld onafhankelijkheid te verwerven. In plaats daarvan raken zij afhankelijk van dat dooie geld.
Van levende mensen willen zij niet afhankelijk zijn; wel afhankelijk zijn van levenloos geld, krankzinnig is dat toch!

Bezit en geld drijven levende mensen uit elkaar. We zien het in het Evangelie-verhaal vanochtend.
Als we van onze buurman te weten zouden komen, dat hij liggende gelden heeft, honderdduizenden euro's, dan bekijken we die man ánders. We gaan minder spontaan met buurman om. Rijkdom die niet bekend is, schept in ieder geval geen afstandelijkheid. De echte rijke, met het oude geld, zwijgt over de rijkdom.
In de eerste christengemeente werd veel privé bezit gemeenschappelijk. Dáár kon je eerlijk zijn over wat van jou kwam, en het schiep geen afstand meer.
Geen afstand, geen twee levensstijlen meer.
Maar, in het Evangelieverhaal vínden we die twee levensstijlen. De rijke vrek leeft van zijn bezit, dus, van wat hij hééft. Maar Lazarus kan leven uitsluitend op basis van wie hij is. Zijn naam is zijn belijdenis en zijn levensprogram. Lazarus, God helpt.
Lazarus hoeft zich niet te beschermen met behulp van bezit. Hij hoeft zijn bestaan niet te waarborgen door geld. Hij heeft, zoals Christus elders zegt, een schat in de hemel. Hij heeft een zekerheid die is vervat in zijn naam, zijn wezen, wie hij echt is.
Iedereen die dat verstaat, kan echt arm zijn. Het zijn er maar weinigen, die het verstaan. Jezus noemt het: "Het geheim van Gods koningsregering". Dat geheimenis is slechts te vatten door hen aan wie het gegeven is. Maar voor hen die buiten staan, komt het als een raadsel voor.
Christus spreekt op andere momenten over deze bijzondere armoede: "Wie om mijnentwille verliest huizen, kinderen, vader of moeder, of akkers, zal vele malen terugontvangen in deze tijd, en in de toekomende wereldeeuw het eeuwige leven."
Hier gaat het over rijkdom die mensen niet maakt tot concurrenten, vijanden of medeplichtigen. Zij maakt hen tot een nieuwe samenleving. De eerste christengemeente heeft aan deze belofte beantwoord.

Hoe mooi het ook is, dit is geen handleiding voor diaconaal werk. Gelijk hebt u als u zegt: ik kan in de praktijk niets beginnen met zo'n verhaal.
Inderdaad is het geen programma om armoede te bestrijden, of om rijke mensen te gaan bewegen, hun rijkdom te gaan delen. Hier is iets heel anders aan de orde: de verkondiging van Gods belofte. De belofte dat God helpt, en, dat wat bij mensen onmogelijk is, mogelijk is bij God. Jezus zegt: "Gemakkelijker gaat een kameel door het oog van de naald, dan een rijke binnengaat waar God regeert".
Wanneer de discipelen verzuchten: "Wie kan dan behouden worden", antwoordt Jezus: "Bij de mensen is dat niet mogelijk, maar bij God zijn alle dingen – en ‘alles' betekent hier: alles van dit soort – al dit soort dingen zijn bij God wel mogelijk".
Rijken kunnen tot ware vrijheid komen, zodat zij niet meer bestaansrecht, onafhankelijkheid grondvesten op geld en bezit. Zij leren wat het zeggen wil, arm om Christus' wil te zijn.
Opnieuw stellen wij de vraag: Wie zijn de echte armen? Vanuit de h. Schriften is het antwoord: echte armen zijn zij die met recht de naam Lazarus zouden mogen dragen; omdat ze uitsluitend op God zijn aangewezen, op God die helpt. Zijn er zulke armen?

Ik hoor in onze samenleving mensen die zich tekort gedaan voelen; maar ze hebben grote monden en gebruiken zelfverzekerde taal. Ze spreken van rechten en eisen die op.
Dit zijn de Lazarussen niet, want zij hebben wel wat meer en anders dan een beroep op Gods hulp.
De armen en de kleinen zijn er wel, maar zij vallen niet op. Ze hebben zich al teruggetrokken van de rijken; van hen verwachten zij geen hulp.
Voor oprechte eenheid onder rijken en armen zien wij naar de eerste christengemeente. Hier waren mensen, rijk, en arm, eendrachtig bijeen, en daar gaat het tenslotte om.
Niemand werd gedwóngen om alle geld en bezit weg te schenken. Wie het schonk, deed het uit kracht van Christus' opstanding. De gemeente is Christus' opstandingslichaam; alle lidmaten zijn broeders. Het zijn eerst deze armen, waarnaar zorg moet uitgaan.
De arme broeder, het medelid van Christus' lichaam, die moet de Gemeente het eerst ter harte gaan. Het mooiste zou zijn, dat de Lazarussen hun naam waargemaakt zien via de Kerk.

God helpt – hoe dan ook, het is een belofte.
Het is ook een waarschuwing én een troost, dat deze hulp niet enkel menselijke inspanning is. Er is ook het verrassende, het onze beperkte krachten overstijgende, kortom, het goddelijke van deze hulp.
Als het niet via ons gaat, zal de Heere-God andere middelen vinden om armen en zwakken te bevrijden.
Deze belofte is het Evangelie dat ook de rijken wil bevrijden in de beklemming van hun bezit. Ook hier is het de Heer die komt om te bevrijden –
Van dit Evangelie zingen wij;
Gezang 127 : 4, 5 en 7

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE