ZICH ONDERSCHIKKEND AAN ELKAAR

 

De verkondiging op de Twintigste zondag na Trinitatis

Tekst: Efese 5:21

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 9 oktober 2005


                     Weest elkaar onderdanig in de vreze van Christus

Hoe zou ik u aanspreken, in de Liturgie, in de Verkondiging? Aan het begin van de Liturgieviering zeg ik afwisselend ‘zusters en broeders' en ‘Gemeente.'
Op de kansel gebruik ik meestal de aanspreekterm Gemeente. Moet dat dan, en waarom?
In de tijd dat ikzelf een geregelde kerkganger was tussen 1970 en 1980 – hoorde ik dat de predikanten de kerkgangers aanspraken met: ‘Gemeente van onze Heer Jezus Christus' of ‘Gemeente van de Heer.'
Het leed geen twijfel dat zij dit bewust deden. Het heeft alles te maken met hun kerkvisie – , dat wil zeggen: hoe zij aankeken tegen de Gemeente als gedoopte mensen die Avondmaal vieren. Mensen die Christus belijden als Hoofd van de Gemeente.
Hoofd niet in de zin van ‘hoofd der school' of van een andere leidinggevende functie.
Christus is het hoofd, wij zijn de ledematen; dat is te nemen in lichamelijke zin. Je zou de Gemeente ‘t beste als levend organisme kunnen zien.
Om die reden spreken vele predikanten in ons land de kerkgangers aan met: ‘Gemeente van onze Heer Jezus Christus.'

De aanspraak ‘Gemeente van onze Heer Jezus Christus' is belangrijk omdat u dan bepaald wordt bij wat en wie u hier gezamenlijk bent.

De slotzin van de Epistel vandaag kunnen we hierbij heel goed gebruiken. Zij zegt iets over onze houding jegens elkaar: ‘Weest elkaar onderdanig in de vreze van Christus,' zo luidt de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Hier zet menig kerkganger grote vraagtekens bij. ‘Onderdanig' roept weerstand op, en inderdaad is dat woord ‘onderdanig' geen goede weergave van wat er staat. Wat moet het dan zijn? De Nieuwe Bijbel-Vertaling heeft: ‘Aanvaardt elkaars gezag uit eerbied voor Christus.' Daarbij stel ik de vraag: ‘Dus iedereen heeft gezag en dat moeten we dan aanvaarden...?' Of moet ik het laten slaan op het volgende, namelijk het gezag van de man over de vrouw? De apostel Paulus gaat daarmee door in dit epistelhoofdstuk. Het gezag van de man over de vrouw.
Maar waar blijft dan het gezag van de vrouw over de man? Dan gebruikt de apostel Paulus dat woord ineens niet meer...
We moeten gewoon blijven bij onze kanseltekst, en die laten staan waar hij staat: aan het einde van het Epistel van deze zondag.
‘Weest elkaar onderdanig in de vreze van Christus.'

Letterlijk zegt het oorspronkelijke Grieks: ‘Aan elkaar zich onderschikkend...' Denk dan aan rangorden, in de zin van mensen die elkaar ten dienste staan. Het gaat in de Gemeente om liefdedienst. De één dan wel de ander, staat in de liefdedienst op verschillend niveau. Het heeft met gaven te maken, niet met commanderen en onderdanigheid.
Het gebeurt allemaal in de vreze van Christus, zoals het er letterlijk staat.
Ook hier verzet en weerzin bij menig hoorder, want wat is toch ‘de vreze van Christus ?' Het kan toch niet zo zijn dat in die onderschikking angst en vrees liggen? En dan nog wel voor Christus zelf?

Nee, terecht, want bang voor Christus hóeft, mág niemand zijn. Toch staat er letterlijk een woord waarvan de gevoelswaarde wel degelijk huiver en ontzag inhoudt.
De vreze van Christus is niet direct en eenduidig te vertalen. Het is tweezinnig: huiver en eerbied zitten er beide in. Misschien is het woord ‘ontzag' wel mooi. Is het dan ‘ontzag van Christus' of ‘ontzag voor Christus' ? Dat zit er ook alletwee in.
Het is het ontzag dat Christus zelf koesterde voor zijn hemelse Vader, en ook het ontzag dat wij koesteren voor Christus. Beide zitten in die uitdrukking.
Zo past het wonderwel in Paulus' beschrijving, hoe de hemelse Vader en Christus en de Gemeente zich tot elkaar verhouden.
God is de Vader van onze Heer Jezus Christus, en op zijn beurt is Christus het Hoofd van zijn Gemeente.
Nergens horen we dat Jezus in een angstige vrees jegens zijn hemelse Vader heeft geleefd. Zo ook hoeven wij niet onderdanig - onzelfstandig te zijn. Niet ten opzichte van Christus, en ook niet ten opzichte van elkaar.
Maar hoe dan wel? Wat is die onderschikking aan elkaar?

Hoor het hele Epistel, dat is zo belangrijk, Gemeente!
Het eindigt met die woorden: ‘Aan elkaar zich onderschikkend in de eerbied van Christus.'
Die woorden zijn het sluitstuk van een oproep om een dankbare, zingende Gemeente te zijn!
Eerst zegt de apostel Paulus in zijn vermaan:
‘Wordt vervuld met de Geest.'
Daarbij komen vier zinsdelen – deze zinsdelen zeggen hoe die vervulling met de Geest toegaat:
‘sprekende onder elkaar...'
‘zingende en psalmen aanheffende...'
‘dankende...'
‘zich aan elkaar onderschikkend...'

Gemeente, pas dit toe op uzelf, want dit bent u !
Een zingende en dankende Gemeente! Dáárbij hoort: ‘zich aan elkaar onderschikkend in de eerbied van Christus.'
Wij onderschikken onszelf aan elkaar niet omdat de één hoger of knapper of beter is dan de andere, maar omdat wij elkaar ten dienste staan als ledematen van Christus' lichaam.

Deze broeder
wordt het meest gediend
wanneer hem ook de mond
gewassen wordt...
( Efeze 5:4 )

Het begint met het onderlinge samenzijn als Gemeente, en het samen lofprijzen en psalmzingen. Hier namelijk is het startpunt van de verkondiging dat Christus Heer is. Dat mag en moet worden bezongen.
Wij onderschikken ons aan elkaar in de eerbied van Christus. De eerbied, het ontzag voor hem, en ook de eerbied van hem. De eerbied van Christus is hetzelfde als de liefde die in hem volmaakt is, de liefde tot de Vader én tot allen voor wie hij gekomen is.

Christus zegt: ‘Leert van mij dat ik ben dat Ik zachtmoedig ben en laaggezind van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen.' Hier hebt u de onderschikking tot dienst, het is de liefde van Christus voor allen die vermoeid en belast zijn, de verdrukten, de doden en de armen.
Omwille van de openbaring van Gods liefde door Christus zijn wij hier dankbaar en blij. Liturgisch samenzijn is een elkaar helpen om die blijheid en vreugde gaande te houden. Dat helpen is het zich aan elkaar onderschikken !
Ons liturgisch zingen is geen verheven vrije-tijds besteding, maar het is een onderdeel van wat Paulus ons met klem vraagt: ‘Let nauwgezet op hoe uw levenswandel is, en gebruik uw tijd goed; weest geen dwazen maar wijzen !'
Het uitkopen van de tijd en het verstaan van de wil van de Heer gaat via het zingen!
Het zingen is uit dankbaarheid. Maar dankbaarheid is geen stemming van welbehagen. Het is gedenken; ook in de situaties waarin wij lijden – want wij kénnen Hem en ervaren dan hoezeer onze toestand verschilt van Gods beloften.
Dankbaar zijn en lofprijzen gedijen uitsluitend als wij ons aan elkaar onderschikken. Zijn wij in de Gemeente ondergeschikt aan een ander, dan is dat omdat wij samen ondergeschikt zijn aan Christus. Zijn lichaam zijn wij. Dat moeten wij hymnisch, liturgisch zien, niet formalistisch.

Wie zich onderschikt aan elkaar in Christus' lichaam, leert zichzelf zien vanuit een nieuw levensbeginsel:
‘Ik leef nu niet meer voor eigen rekening, ik zeg nu niet meer vol zelfvertrouwen: ‘Ik ben helemaal mezelf.'
Ik ben anders geworden, omdat ik van een ander eigendom geworden ben.
Christus het Hoofd, wij de leden van zijn Lichaam.
Bij hem zijn wij in vrede,

Zo zingen wij, ook ter voorbereiding op ons Heilig Avondmaal, gezang 232

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE