DE BEVRIJDER TERUG NAAR EGYPTE

 

De verkondiging op de Tweede zondag in de Kersttijd

Hosea 11:1 en Matth. 2:15b

... opdat vervuld zou worden hetgeen de
Heer door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide :
Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.


preek in de Evangelisch-Lutherse Gemeente Dordrecht
op 4 januari 2004

We hebben zo-even opmerkelijke liedstrofen (gezang 405 : 1-4) gezongen. Ze zijn gemaakt door Menno Simons, uit het begin van de zestiende eeuw. Aanvankelijk was hij pastoor in Friesland. Omdat hij ging twijfelen aan de Rooms-katholieke leer, nam hij zelfstandig het Nieuwe Testament ter hand. Kort daarna kocht hij van een marskramer een paar boekjes waaronder één van Luther.
Hij raakte de nieuwe Evangelische richting toegedaan, en, eerlijk en consequent, legde zijn priesterlijke ambtsbediening neer.
Menno Simons werd een rondreizend prediker. Spot, onbegrip en vervolging waren zijn deel. Maar van zelfverdediging zag hij af. Hij wilde geen gebruik maken van handige taal of van goedgebekte repliek.
Werd hij gelasterd, dan trok hij zich onopvallend terug.
Menno Simons beriep zich voor deze lijdzame geweldloosheid ondermeer op wat wij vanochtend in de Epistel hebben gehoord. Het lijden dat wij doorstaan moet een lijden om Christus' wil zijn.
Ja, Menno Simons wist wel waarom hij met verdedigen van zichzelf moest uitkijken. Want waar ligt de grens tussen het opkomen voor het Evangelie en de zelfverdediging?
Wanneer deze grens moeilijk te trekken viel, maakte Menno Simons zich liever bescheiden uit de voeten.
Dit is trouwens ook wat Jezus indirect zegt. Hij prijst mensen gelukzalig als ze gesmaad en vervolgd worden omwille van Hem. Nooit zegt Hij: 'Je moet eens flink van je afbijten.'
Nu valt ons vandaag in zijn lied het gebruik van het woord 'Egypte' op. Daarmee komen wij in de sfeer van het evangelie van deze zondag: De vlucht van het kind Jezus en Jozef en Maria naar Egypte!
Egypte was voor Menno Simons een zinnebeeldig gebruikte titel van deze wereldeeuw in zijn vijandschap jegens de Allerhoogste God. Dat is voor hem persoonlijk zijn leven dat hij eerst in eigen hand hield. Een levensstijl die in de smaak viel bij allen die gespitst waren op genot, bezit en macht.
Nu kunnen wij de vraag stellen: maar waarom zegt de evangelielezing van deze dag, dat de vlucht van het Christuskind en zijn ouders juist naar Egypte was?
Zoveel is u nu wel duidelijk, dat de keuze van de evangelist Mattheüs voor Egypte als plaats van goed heenkomen, niet willekeurig was.

 

De vlucht van het kind Jezus en Jozef en Maria naar Egypte! Het is wat met dit verhaal...
Mensen die kritisch met de Bijbel omgaan, die roepen al gauw: ‘Nee, dat kan natuurlijk nooit! Hoe kunnen een pasgeboren kind met zijn moeder die net bevallen is, zo'n lange en gevaarlijke tocht ondernemen...! Helemaal naar Egypte, en dat door stukken onherbergzaam land, en op een ezeltje zeker...?!'
We moeten deze kritiek rechtdoen, tenzij u gelooft in een buitengewone bescherming die God zelf heeft verleend. Dan kunt u die kritiek gewoon naast u neer leggen. Het is aan u.
Laten we ons vanochtend niet bezig houden met historische vraagstukken. De fundamentalisten, zij de Bijbel letterlijk nemen, die moeten dat maar doen.

Ik daarentegen hoop u de echt schriftuurlijke zeggingskracht van dit verhaal laten voelen.
Dit kan door het doen meespelen van de achtergrond: in de laatst gehouden preek heb ik u daarover al iets gezegd.
Met achtergrond bedoel ik de elementen, de bouwstenen. Daarmee heeft de evangelist Mattheüs het verhaal van de vlucht opgebouwd. Net als de kindermoord te Bethlehem komt dit ook uit de achtergrond van het tweede bijbelboek Exodus.
Waarom zou u dat moeten weten? Omdat het uw kennis van de Bijbel verdiept. Verdiept, dus niet vermeerdert, want daar hebben we niet altijd zo veel aan. Ik heb mensen ontmoet die meer bijbelteksten kennen dan ik, maar in de gesprekken werd ik voortdurend teleurgesteld. Want niet dat je veel uit de Bijbel weet, is belangrijk, maar hoe je omgaat met die gewijde teksten, dát telt.
Ze moeten u en mij bepalen bij de kern van het evangelie, bij waar het werkelijk in het christelijke geloof om gaat. Dat is belangrijk voor u zelf én voor uw opdracht in de wereld.

Vorige week hoorden wij, hoe het geboren Christuskind als een tweede Mozes werd gespaard. Ook Mozes bleef behouden toen een moordzuchtige koning pasgeboren jongetjes wilde doden.
Dat Mozes gespaard bleef, had een bedoeling die uitsteeg boven zijn eigen persoon. Hij moest bevrijder zijn van volk. Hij zou de Hebreeuwse slaven voorgaan in de uittocht uit Egypte.
Merkwaardigerwijs zie je in het evangelie van deze zondag het tegengestelde: nu gaat de pasgeboren Christus juist terug naar Egypte!
Toch is het opnieuw om dezelfde reden: om zijn volk te verlossen. Want zo heeft de engel Gabriël de naam Jezus verklaard, toen hij de geboorte aankondigde aan Jozef: 'Ge zult zijn naam noemen 'Jezus,' want Hij is het die zijn volk redden zal van hun zonden.' Opnieuw dus uittocht, een uittocht uit de zonden.
Egypte, dat wordt nu gelijkgesteld aan de zonden. Zo heeft het ook Menno Simons bedoeld, toen hij in zijn lied dat we voor de preek hebben gezongen, het land Egypte vergeleek met zijn wereldse levensstijl.

Ik zei u, dat het belangrijk is om dit te weten.
Zo krijgen wij meer inzicht in hetgeen waar het werkelijk om gaat in het christelijke geloof. Ook in de basisovertuiging van gelovige Joden.
Het gaat om bevrijding. Bevrijding uit de macht van alles dat ons als slaven in een benauwende greep houdt. Wist u dat het Hebreeuwse woord voor Egypte letterlijk luidt: 'Benauwend land...?' Een letterlijke vertaling zou ook kunnen zijn: angstland.
Zonden zijn allerlei verschijnselen, gedragingen en toestanden die ons in hun greep houden, ons angstig maken.
Gelovige Joden en christenen belijden een verlossingsgodsdienst. Zij geloven in een Allerhoogste God die hen vrijmaakt uit de klemmende greep van het kwaad, uit de angst die hun het leven moeilijk maakt.

Maar waarom gaat het geboren Christuskind dan terug naar Egypte? Zijn roepnaam is Jezus, bevrijder. Hij moet de gang van de Exodus bij wijze van spreke weer opnieuw meemaken.
Maar wat valt er dan te bevrijden, daar in Egypte?
Nee, geen mensen van zijn volk, maar er moet wel verzoening plaatsvinden. Verzoening van allerhande lafheid en onvrijheid die zijn volk bevangen heeft.
Het begon al kort na de Uittocht uit Egypte, onder leiding van Mozes. Het volk was bang voor de vrijheid. Het verlangde naar de vleespotten van Egypte, want, slaven kregen wel te eten van de Farao.
'Waren wij maar in Egypte gebleven,' – die bittere verzuchting horen we gedurende de hele woestijntocht.
De Heere-God was daardoor gekwetst in zijn liefde, zoals Hij dat enkele malen door Mozes laat doorgeven aan het volk.
Het is die gekwetstheid die ligt achter het profetenwoord uit Hosea dat in de evangelielezing wordt geciteerd: 'Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.'
Dit profetenwoord is vervuld, zoals de evangelist Mattheüs zegt. Vervulling wil niet zeggen: een voorspelling die is uitgekomen. Dat kán hier ook niet, want de profeet Hosea sprak deze woorden in een negatief verband, namelijk van Gods verwijt en gekwetste liefde. Toch ligt het evangelie er in verscholen. Gekwetst liefde, of hoe je het maar noemt, maar wél liefde. De liefde van de Heere-God van Israël die trouw blijft aan dat volk en aan de verlossing daarvan.
Vervulling van het profetenwoord wil zeggen, dat de diepste betekenis van dit schriftgedeelte aan den dag gebracht wordt. Het evangelie spreekt er uit!

H
et Hebreeuwse volk van de Uittocht wilde terug naar Egypte. Het verwerpen van de vrijheid was een groot kwaad. Om dit kwaad te verzoenen moest het geboren Christuskind terug naar Egypte. Een vlucht ook, en dan in tegengestelde richting.
Daarna kon de Heere-God opnieuw zeggen: 'Mijn Zoon heb Ik uit Egypte geroepen.' Eerst was die Zoon heel Israël, want zo bedoelt de profeet Hosea het in zijn woorden. Maar de evangelist Mattheüs bedoelt met 'mijn Zoon' de Christus Jezus. Het Christuskind is hier de concentratie – de samenballing in één punt – van het hele Godsvolk.

Uiteindelijk mag, door Gods roeping, het Christuskind terugkeren naar het land waar het in vrijheid mag opgroeien. Jezus verzet zich niet tegen zijn vrijheid, zijn roeping, zijn verantwoordelijkheid. Hij nam toe, zegt de evangelist Lukas, – hij nam toe in wijsheid, grootte en genade bij God en de mensen.

Dat zijn vlucht juist naar Egypte was, en dat hij weer terug mocht keren, dat was omwille van zijn volk. De engel Gabriël had de naam Jezus verklaard aan Jozef: 'Ge zult zijn naam noemen 'Jezus,' want Hij is het die zijn volk redden zal van hun zonden.' Opnieuw dus uittocht, een uittocht uit de zonden.
Egypte, dat wordt nu gelijkgesteld aan de zonden.
Hij deed de Uittocht als het ware over, en ruilde met ons.
Het is opnieuw een voorbeeld van de wonderbare ruil. Dit hoort ook bij de strekking van de Christusgeboorte. De ruil dat hij, de Heer, een knecht werd, opdat wij, knechten, heren mogen worden. Heren niet in de zin van machthebbers, maar vrije mensen die niet slaafse dienst bewijzen aan eer, bezit en geweld.
Daarom verkondigen wij de geboren Christus, Hij een knecht geworden, ons aller dienaar, om ons te bevrijden.
Zingen wij van die wonderlijke ruil het kerstlied gezang 147


TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE