GEEN PARADIJS, MAAR EEN BLIJVENDE OPDRACHT

 

De verkondiging op de Op twee na laatste Zondag van het Kerkjaar

Tekst: Genesis 3

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 12 november 2006
(eerste van twee preken)

Weinig bijbelverhalen hebben zoveel geestelijke schade aangericht als het zogenaamde zondeval-verhaal.
Talloze kerkgangers zijn daardoor kleingehouden, met een aangepraat zondebesef opgezadeld.
Wat mij hoog zit is de volstrekte veralgemenisering van dit verhaal. Het wordt volledig uit het verband van de gewijde Joodse boeken gelicht. Het wordt misbruikt als een verklaring waarom u en ik zondig zijn.
Er zijn natuurlijk in het algemeen wel oud-oosterse paradijs-verhalen, en het bijbelverhaal deelt daarmee diverse trekjes en motieven. Maar deze vertelling hoort bij de Joodse bijbel. Hier spreekt het bijbelse Israël dat in ballingschap gezeten is, weg van het beloofde land. Niet een algemene verklaring van het zondig zijn der mensheid biedt dit verhaal, maar iets dat heel in ‘t bijzonder gaat over de problematische verhouding tussen de Heere-God van Israël en zijn volk, Israël dat zo vaak afkerig is geweest.
Deze afkerigheid, opstand, en eigenwijsheid, worden bij wijze van een verhaal teruggeplaatst tot een soort oerverhouding die al in den beginne kapot gaat.

In zijn scheppende werk voorkomt God niet, dat het uitloopt op een breuk. Hij heeft nu eenmaal kinderen die zich van Hem kunnen afkeren...
Raar? Onaanvaardbaar? Ja maar hoe had Hij zijn volk dan moeten scheppen?

Hij roept een volk tot aanzijn uit de natiën, doet het uitgaan uit het slavenhuis Egypte – en hoe gedraagt het zich? Als rebellen, ondankbaar en afkerig.
Neemt Hij het er bij op de koop toe... of moet Hij dit machteloos aanzien...? Nee nee, dit gaat veel dieper, hier zit het geheimenis van zijn liefde achter.
De Heere-God heeft een volk tot vrijheid geroepen, maar in dit vrijheid ligt groot risico besloten. De risico van teleurstelling, afkerigheid, bekoeling van de liefde... Dit is zondeval.
Het lijkt tragisch, iets onvermijdelijks, maar het is meer en het is anders. Bij de oude cultuurvolkeren vóór - en ten tijde van het bijbelse Israël, ja, daar was tragiek. Lees hun mythen en sagen, vol van draken, reuzen, monsters, rampen en dreigingen. Oorsprongsverhalen waar goden kosmische oorlogen onder elkaar voerden. Het bijbelse Israël kent ze niet.
Ook is er een wel zeer groot verschil met Israëls scheppingsverhaal, namelijk de gespannen verhouding tussen goden en mensen. Vertrouwen is er niet, wel sterke argwaan en wedijver. Zo wordt verhaald hoe één der eerste mensen aan de goden het vuur wist te ontfutselen. Hij stal het uit hun hemel, om zijn medemensen vooruitgang te laten boeken.
Maar de goden waren woedend en legden hem een eeuwigdurende straf op.
Het gevaarlijke in dit verhaal vind ik de concurrentie tussen goden en mensen. Het is ook binnengeslopen in de strenge varianten van het christendom. Daar is God een strenge rechter die de mensen in de gaten houdt, eisen stelt en straf uitdeelt, zelfs het eeuwige verderf.
Deze akelige soort godsdienst is helemaal niet oud, het is door mensen ontwikkeld. Dat is gebeurd toen de ons bekende bijbelboeken reeds geschreven waren.
Over ‘laat' gesproken... Neem nu eens dat paradijsverhaal met de zondeval. Als dat echt zou behoren tot de belangrijkste gedeelten van de Joodse gewijde boeken, dan zou het toch zijn aangehaald, geciteerd op talloze plaatsen... . Maar dat is niet zo. De aanhalingen door profeten en geschriften zijn op de vingers van één hand te tellen. De aartsvaders hadden dit verhaal helemaal niet... .
Laten we luisteren naar het verhaal van paradijs en zondeval vanuit dat wat wél in talloze teksten beschreven staat: de afkerigheid en de opstandigheid van het bijbelse Israël tegen zijn Bevrijder.
In de traditie van aanklagen en verwijten staat ook Jezus. Het zondagsevangelie is daarvan een duidelijk voorbeeld. Christus bedoelt met al die ijselijke voorbeelden te zeggen: ‘Als u zich niet bekeert tot de God van uw vaderen, dan zal het chaos zijn, de chaos van vóór de schepping. Woestheid en vormeloosheid, warboel en duisternis.'
Christus wijst ons op onze verantwoordelijkheid. Een zelfde verantwoordelijkheid zoals in het paradijsverhaal de mensen gekregen hebben. Zorg goed voor deze mooie tuin, met zijn dieren en zijn planten. Meer hoeft niet. Ze hoeven niet God te zijn.
De slang had dat valselijk voorgespiegeld:
jullie kunnen aan God gelijk zijn, kennende het goede en het kwade.
Maar... Het is funest om ‘goed en kwaad' te kennen. ‘Kennen' is hier veel meer dan weet hebben van. Kennen, als Hebreeuws woord, wil zeggen dat je er door en door vertrouwd mee bent.
Door en door vertrouwd met het goede en het kwade? Dat kan geen mens aan, laat die kennis maar aan God over.
Ze hoeven alleen maar te accepteren dat de Heere-God de hoogste macht heeft over het paradijs.
In wezen zegt dat niets anders dan: Laat Hem Schepper zijn.

Helaas, het blijkt dat ze het niet willen. Dat is van alle tijden, wij wensen alles in eigen hand te houden.
Gods voornemen met al wat is slaan wij in de wind. Wij zijn allen medeplichtig aan de dreigende terugkeer van de chaos. Medeplichtig, omdat we allen als vanzelfsprekend profiteren van het delven naar grondstoffen en van industrie die de aarde vervuilen.
Als Kerk herleiden wij dat tot het gebrek aan respect voor de scheppende God.

Het bijbelse Israël is smartelijk aan de weet gekomen, wat het was, het beloofde land te moeten verlaten. Het land waarop zij in vrijheid gelukkig mochten zijn.
Het is tegen deze achtergrond dat het verhaal van paradijs en zondeval geschreven is. Méér zouden we er op dit moment niet moeten uithalen.

De kerkelijke traditie heeft een complete leer over de eerste zonde en de overerving daarvan gebaseerd op het verhaal van paradijs en zonde. Maar we moeten ook het slot van dat verhaal laten meeklinken....
Het leven, in al zijn zwaarte, wordt hier sober aan de mens voorgesteld. Het voorbrengen van kinderen onder veel pijn, het ploeteren op de bouwgrond, in het zweet zijns aanschijns, en de slang als vertegenwoordiger van gevaarlijk gedierte op de akkerland.
Elk mens heeft zijn/haar droom, over een leven vol storeloos geluk, zonder mislukking, verval en ontijdige dood. Maar! Het paradijs- en zondeval-verhaal drukt ons met de neus op de feiten. De feiten dat wij al wat mooi en rein is, kapotmaken, en, dat het geluk achter ons ligt, ver weg, in onze allervroegste kindertijd, en ook altijd weer voor ons ligt, want wij jagen en streven er naar...

Het paradijs voor Adam en Eva ontoegankelijk

Het bijbelse Israël mag vooruit kijken, is toekomstgericht, staat in een geschiedenis van heil, heil van de toekomende wereldeeuw. Dat heil is concreet, aards.
Het is het beloofde land waarnaar het Joodse volk aldoor uitkijkt. Ieder op zijn eigen stukje grond, met een olijfboom en wat wijnstokken, en enkele dieren voor melk en vlees. Het is een idylle, dat simpele landleven, die kapot gaat, telkens weer.
Want het volk van God moet zo nodig het goede en het kwade kennen. Zo gaat het op de stoel van God zitten en oordeelt, oordeelt en veroordeelt elkaar, en vecht elkaar de tent uit. Mensen denken dat ze de wijsheid in pacht hebben en gaan elkaar met normen en waarden de maat nemen...

De eerste opdracht in het boek Genesis aan de mens is: het bebouwen en beschermen van de paradijstuin. Helaas, talloze christelijke bijbellezers bijten zich vast in die zondeval, en dan komt het paradijsverhaal er heel anders uit te zien. Dan is het zoetig weemoedig geworden: ach hoe heerlijk zouden wij het hebben gehad als Adam en Eva niet van die boom gegeten hadden... Maar dat is terugkijken, en dan komt de positieve strekking van dit paradijsverhaal er niet meer uit...
Geen dromerijen, maar om beloften gaat het. Geen bespiegeling, maar Evangelie mag het zijn!
Het volk van God heeft laten zien dat het niet in een paradijs kan leven. Het is dan ontvankelijk voor machtsbegeerte, willen zijn als God. Maar zo eindigt het gelukkig niet.
De Heere-God blijft hoe dan ook de opperwerker en zijn volk medearbeider. Hij schrijft zijn mensen niet af... Dat is de inzet van het Evangelie: vergeving, verzoening, hoe zwaar en pijnlijk de arbeid ook drukt op zijn volk.
De Heere-God blijft bij hen betrokken, wanneer zij de akkergrond bebouwen en wanneer er kinderen geboren worden.
Geen concurrentie, maar een leven samen met de Heer. Gods kinderen zijn aards en sterfelijk, maar dat is wat anders dan de dood; de dood is het die scheiding brengt tussen de Heer en zijn mensen... Maar die dood is overwonnen door diezelfde God die in Christus in ons vlees en bloed gekomen is.
Hij is gekomen en hij komt ! Ons lied dat dit belijdt is gezang 296

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE