Vissers van mensen

 

De verkondiging op de Vijfde zondag na Trinitatis

Tekst: Lukas 5:1-11

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 26 juni 2005


Dat vissen en dat gevangen worden, dat zou, op het eerste gehoor, iets afstotends kunnen zijn. We denken dan aan opdringerige evangelisten uit de christelijke hoek. Zieltjes winnen voor de kerk. Het schip der Kerk, een heel oud beeld. Daarin zijn evangelisten die netten uitwerpen om mensen te vangen.
Mensen kunnen dus aan hun lurven er bij gesleept worden. Om bij het beeld te blijven: ze worden aan hun kieuwen opgehaald, verstrikt in het net. Is het binnenhalen van mensen over de rand van het schip der Kerk – is dit binnenhalen de hoofdopdracht die Petrus krijgt van Jezus?
Simon Petrus staat hier exemplarisch, dat wil zeggen: hij is een model, voorbeeld hoe Jezus zijn toekomstige Gemeente aan het werk wil zien.
Een zieltjeswinner is Petrus niet. Misschien was hij dat geworden, als hij zijn roeping veronachtzaamd had. Dat had kunnen gebeuren wanneer hij zijn eigen, o zo menselijke voorkeur de vrije loop gegeven had. Zulke kerkleiders heb je nog wel, die willen bouwen aan sterke, grote kerkverbanden. ‘Hoe was de Dienst, afgelopen zondag?' ... en dan komt er dit antwoord: ‘O, geweldig, er waren bijna 500 kerkgangers!' Dat is toch niet te geloven, die reactie... Alsof de waarde van een Eredienst afhangt van het aantal kerkgangers...!

Daarom heeft Jezus Petrus niet geroepen... . Bedenkt u dat Jezus nooit een groepering heeft willen stichten.

Het ging Jezus altijd om mensen in te winnen, zodat zij zich schaarden onder Gods koningsregering. Want zo heeft hij zijn prediking ingezet, met de woorden: ‘Gods koningsregering komt steeds meer dichterbij, staat op het punt zich te ontplooien.'
Dat geloofde Jezus, en dat geloof wilde hij delen met zijn volksgenoten. Niet op de manier van een zoveelste nieuwe sekte, maar door het praktiseren van een levensstijl die paste bij Gods koningsregering.
Dit is wel wat anders dan een Kerk stichten. Dat die Kerk er later gekomen is, hoeven we niet gering te schatten. Wij hebben de Kerk lief. Maar dat alleen, omdat de Kerk bestaat uit mensen die door de Christusprediking gevangen zijn.

Het gaat dus om mensen. Mensen worden gevangen, gevangen als vissen die uit het water worden gehaald. Dat vissen uit het water als werk, dat blijft. Daarom kunnen we iets doen met dat water. Het is een herhaaldelijk terugkomend beeld. Het water heeft een negatieve kant, die is hier aan de orde. Het is een element van chaos, van anti-schepping.
Het kan terugkeren, ook al heeft de Heere-God in zijn scheppend werk het droge te voorschijn doen komen en het water achter grenzen en perken gezet.

Mensen kunnen toch in dat anti-scheppings-water terechtkomen. Vandaag gaat het om mensen zoals u en ik die ‘kopje onder' zijn.
Let eens op de Nederlandse spreekwijzen over pech, ongeluk en verlorenheid. Daar wordt vaak het element ‘water' bij betrokken.
Mensen raken van de regen in de drup. Zij gaan kopje onder. Ze ‘verdrinken er in.' Verder heb je uitdrukkingen als ‘ronddobberen', of ‘in het diepe gegooid worden, en, ‘er tot aan je nek toe in zitten.'
Allemaal uitdrukkingen die ontleend zijn aan het bedreigende water.

De zee is helemaal geen positief beeld. In het laatste boek van het Nieuwe Testament, de Apocalyps,
komen gedrochten omhoog uit de zee. Beesten rijzen op als symbolen van de volkerenmachten die zich verzetten tegen Gods koningsregering.
Aan die voorstelling van zee denken wij nu wanneer wij Jezus horen zeggen: ‘... vissers van mensen.'
Gedrochten in de zee, chaos, anti-schepping... daar zouden wij midden in zitten, ware het niet dat de goddelijke visser ons gevangen heeft... .

Wie zou willen blijven als een vis? Zo schat de Heere-God u niet in. Hij is op zoek naar mensen die zijn geschapen in zijn beeld en overeenkomstig zijn gelijkenis.
Wij waren allen als vissen die helemaal omvangen waren door het water van chaos en anti-schepping. Een vis is daar in zijn element, maar wat doet hij daar anders dan opgaan in de massa. Deelnemen aan de instandhouding van de soort of in het ongunstigste geval voedsel zijn voor sterkere levensvormen?

Wanneer Christus u vangt, via de verkondiging, dan ziet hij u aan als mens, en brengt u tot steeds gaver en zuiverder mens-zijn.
Hierbij moet ik denken aan de woorden van de evangelist Timotheüs, in zijn eerste brief in het Nieuwe Testament: ‘God wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen.'
Dit is een prachtige tekst waaruit we kunnen opmaken dat de Heere-God niet wil dat mensen terugvallen in de chaos en de anti-schepping.
Zij moeten ook tot kennis van de waarheid komen.
Christus zegt: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.' De waarheid is Christus, niet een stelsel van leer of een bewijsbare theorie. Wel is het kennis, maar geen knappe-koppen kennis. Wie Christus kent, kent God en zichzelf.

Jezelf kennen, dat is onmisbaar voor echt mens-zijn. Bent u als mens gevangen door de Christusprediking, dan weet u ook wie u bent. Dit is het begin van het heil, van het behoud, dat God voor ons heeft bestemd.

Ik mag niet oordelen, maar ik heb wel de neiging om, bij de persoonlijkheid van sommige mensen in mijn omgeving, een vraagteken te zetten. Dat gaat dan over hun gedrag en woorden. Ik denk dan bij mezelf: hebben ze zich nou nooit eens afgevraagd hoe ze óverkomen op anderen om hen heen? Helemaal ik-gericht, totaal geen inlevingsvermogen in een ander, ja erger nog, niet de bereidheid om zich in een ander te verplaatsen.
Wat Christus met ons doet wanneer hij ons vangt, dat is ons brengen tot onszelf; dat wij eindelijk eens eerlijk worden ten opzichte van onszelf. Hoor Petrus wanneer Jezus hem inwint voor zijn dienst. Dan zegt Petrus: "Ga bij mij vandaan, Heer, want ik ben een zondig mens."
Wat Petrus hier overkomt, is een ontmoeting met de Christus Jezus, van wie de Kerk belijdt dat hij waarachtig God en waarachtig mens is. God is mens geworden, dat is een hoofdpunt in het geloof van de Kerk. Nu hoort u in het Evangelie van deze zondag hoe Petrus een mens ontmoet waarin de Heere-God zelf tot hem komt. Petrus spreekt hem aan met de hoogheidstitel ‘Heer', dat is de vertaling van de (eigenlijk) onvertaalbare Naam van de Allerhoogste.

In deze ontmoeting komt Petrus tot zichzelf, ziet in en leert wie hijzelf is. Zegt hij: ‘Ik ben een zondig mens,' dan gaat het over zijn verhouding tot God. In Gods licht kan hij inzien wie hijzelf is. Zo begint geestelijke groei, en dat is wezenlijk voor het mens-zijn.
Daarom zijn wij ook hier, om tot onszelf te komen.
Je zou denken: we komen hier toch voor God...? Maar het hoeft geen tegenstelling te zijn.
Luthers belangrijkste leerling, Calvijn, heeft heel duidelijk geschreven over Godskennis en zelfkennis. Op de vraag waar geloven mee begint, kan hij tussen die twee begrippen niet goed kiezen. Godskennis en zelfkennis horen bij elkaar en veronderstellen elkaar.
Hier schrijft niet iemand die ons eens zal uitleggen hoe God precies in elkaar zit.
Ook is hij geen psycholoog die een mensbeschouwing ten beste geeft.
Het gaat hier om God en mens samen, samen in een verbond van genade. Het is begonnen in het Israël van vele eeuwen voor Christus, en via Christus is dit verbond uitgebreid over alle wereldvolkeren.
Om dit te gedenken zijn wij bij elkaar, om daarover de lofzang aan te heffen, om met die verkondiging in de wereld te staan.
Komt u in de Liturgie om de Allerhoogste met lofliederen te prijzen en zich te stellen onder Woord en Sacrament, dan zult u ervaren dat het heilzaam is voor u. Door Hem te loven komen wij tot bevrijding.
Een groot geheimenis. Het is een moment van zielsverheffing, loskomen uit het chaotische van ons eigengeschapen wereldje, en tegelijkertijd het laten voeden van de levende relatie die God met ons gesmeed heeft.
Zo kunnen wij vrije en verantwoordelijke mensen zijn, leden van Christus' lichaam.
Christus, de goddelijke visser, brengt mensen van alle windstreken bijeen, samen een nieuwe broederschap,
daarvan zingen wij Gezang 308

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE