‘... een ieder die in toorn
leeft tegen zijn broeder, die zal terecht moeten staan ...'
‘... verzoen u (eerst) met uw broeder, en kom en offer daarna
uw gave.'
Uit deze Bergrede-teksten worden wel conclusies getrokken die er helemaal
niet uit te halen zijn; bijvoorbeeld, dat boos worden slecht is. Ten
tweede dat het boos worden, mensen in het algemeen betreft. Beide conclusies
zijn onjuist.
Laat ik beginnen bij de tweede, over de mensen.
De mensen...? Ik kan er kort over zijn: daarover gaat het niet en het
staat er ook niet.
De Christus Jezus in zijn Bergrede spreekt over broeders. Wat zijn broeders
en wie zijn dat?
Jezus heeft gesproken temidden van zijn volksgenoten, zij die de Heere-God
van Israël als Bevrijder liefhadden.
Precies eender moeten wij de Bergrede-woorden opvatten. Wij moeten ze
plaatsen in de samenhang van de gelovigen, Christus' leerlingen, waartoe
ook wij ons mogen rekenen.
Broeders zijn wij, met elkaar, voor elkaar. Het woord ‘broeder'
is niet sexe-gebonden.
Een broeder is diegene, die in het volk van God naast u staat, schouder
aan schouder. Hij (of zij) draagt mét u het Ambt van Verkondiging.
Deze mensen zijn het, met wie u door de liefde van Christus verbonden
bent. Hoe kunt u deze broeders krenken met kwetsende woorden?
Jezus zegt: ‘Wanneer u weet, dat uw broeder iets tegen u heeft,
moet u naar hem (of haar) toegaan en die broeder verzoenen met u'. Nee,
dat doe je maar niet zomaar met ieder medemens. De broeder, die samen
met u de Verkondiging van het Woord Gods draagt, díe broeder
verzoent u.
Een opdracht uit de liefde.
Een verzoening die past bij de burgers onder Gods koningsregering.
Verzoening met de broeders, stel dat niet te lang uit! Jezus vertelt
een korte gelijkenis, ter opscherping.
‘Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl ge nog
met hem onderweg zijt.'
Dit is iemand die veel geld van u tegoed heeft, want, zegt Jezus, pas
op dat hij u niet in de gevangenis laat gooien. Dan zou u daar moeten
blijven totdat u de laatste cent betaald hebt.
Een wonderlijk verhaal, want zoiets kán helemaal niet in Israël.
Christus heeft dit zelf-bedacht verhaaltje verteld om de schare en zijn
discipelen te laten opkijken: ‘Is het dan zo dringend?' Ja, zo
dringend is het, u mag de verzoening met uw broeder niet uitstellen.
Voor Jezus kon de wereldeeuw van nu snel voorbij zijn. Er zou dan geen
kans tot verzoening meer zijn.
Nu kunnen we met andere oren luisteren naar de kanselteksten:
‘... een ieder die in toorn leeft tegen zijn broeder, die zal
terecht moeten staan ...'
‘... verzoen u (eerst) met uw broeder, en kom en offer daarna
uw gave.'
Wanneer deze woorden nu klinken, moeten ze als het ware worden teruggezet
in het verband. Want anders gaan ze een eigen leven leiden. Er komen
dan rare misverstanden. Bijvoorbeeld dat, wat we in strenge kerken tegenkomen:
heb ik een meningsverschil met mijn broeder, dan mag ik niet deelnemen
aan het Heilig Avondmaal.
Om maar niet te spreken over boos worden op mijn broeder – dat
lijkt helemaal afkeurenswaardig te zijn.
Over dat
laatste eerst dit: nergens in de gewijde geschriften wordt boos
worden afgekeurd. Logisch toch? Hoe zouden bijvoorbeeld ouders
hun kinderen kunnen opvoeden als boos worden geen plaats mag hebben
in de opvoeding?
Vandaag is het zondagsevangelie een stukje uit de Bergrede. De
kanseltekst daaruit gaat over verzoening met de broeder, verzoening
wanneer die broeder iets tegen mij of u heeft. Wat is dat iets,
dat de broeder tegen ons hebben kan?
|
|
Dat iets moeten we altijd in verband met het voorgaande laten staan.
Eigenlijk doet het dán niet meer ter zake wat het is. Maar
wat zwaar weegt, zijn de harde woorden gericht tegen de broeder. Kwetsende
woorden als ‘leeghoofd' (domkop) of ‘dwaas.'
Jezus begint dit korte stukje al met de samenvatting:
‘Iedereen die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal het oordeel
niet ontlopen.'
In toorn leven, of: in woede leven, het is wat anders dan boos worden
of boos zijn. Boos worden, boos zijn, beide kunnen van voorbijgaande
aard zijn.
Soms moeten we boos worden, en dan is het maar goed dat deze boosheid
niet lang duurt.
Het is min of meer een compliment als van u wordt gezegd: hij blijft
niet lang boos.
Anderzijds is het geen compliment voor iemand als wordt gezegd: die
kan niet boos worden.
Waar het in Jezus' Bergrede-woorden vanochtend om gaat, is iets wat
pas echt erg is. Daar gaat het om iemand die in boosheid leeft. Het
lijkt dan alsof boosheid bij iemands dagelijks leven hoort. Zo iemand
leeft in toorn, in boosheid. De boosheid is een leefstijl, een levensinstelling
geworden. Anderen zeggen van zo iemand: het gaat maar door, hij blijft
maar boos.
Van Jezus zijn enkele episoden bekend volgens welke hij boos werd.
Hij werd boos op de vazalkoning Herodes en noemde hem een vos. Ook
ging hij briesen van woede bij het graf van Lazarus. Tenslotte het
verhaal van de tempelreiniging. Jezus werd woedend op de offerdieren-verkopers
en geldwisselaars en hij ranselde hen de tempel uit.
Maar – en hier komt het wezenlijke – Jezus bleef niet
woedend. Hij ging niet door met schelden op koning Herodes. Hij bleef
ook niet weg uit de tempel, toen de handel daar zachtjes aan weer
op gang kwam. Hoe goed sluit hier op aan een vermaan van de apostel
Paulus: ‘Geraakt ge in toorn, zondig dan niet'. Boos worden,
ja, dat moet soms; maar wie boos blijft, die zondigt. Dat kan met
recht door uw broeder u worden verweten.
De apostel Paulus zegt in zijn brief van aan de evangelist Titus,
dat een ouderling der gemeente niet een hang naar toornigheid mag
hebben. Ook hier gaat het om een telkens weerkerende boosheid, zodat
het bijna een karaktertrek is.
Ingewortelde boosheid, woede, het is leven in toorn jegens een broeder.
Wie denkt, daar nooit schuldig aan te zullen staan?
Hier is het Evangelie nodig. Het Evangelie dat niet in de eerste plaats
een eis tot volmaaktheid is, maar een belofte!
Deze woorden kunnen alleen als Gods beloften worden vernomen, als
ze als evangelie klinken uit de mond van Christus.
Het is Christus zelf die de levende gestalte is van hoe mens spreekt
en doet zoals de Heere-God
dat verwacht. Van de Christus Jezus zegt de apostel Petrus: ‘...in
wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd,
niet terugschold, maar het overgaf aan Hem (dat is zijn hemelse Vader)
... aan Hem die rechtvaardig oordeelt'.
Daarom zetten wij de Christus ook in het middelpunt van onze Godsverering.
Wij aanbidden niet een ver boven ons verheven Opperwezen, maar de
Heere-God in een mens
zoals u en ik. Christus is een mens in wie en aan wie wij mogen zien,
hoe de Allerhoogste zélf in ons midden is geweest. En dan niet
om ons te laten zien hoe het moet... want dat zou ons opnieuw een
moedeloos makende eis opleggen...
De oplossing is niet een nog volmaakter gedrag dan ooit gezien werd.
De oplossing is een mens, één mens die het anders heeft
gedaan, omdat Hij een mens van Godswege was én God-met-ons.
Gods eniggeboren Zoon is de mens die gekomen is om Wet en Profeten
te vervullen. De Heere-God
wil ons aanzien enkel via zijn Zoon.
Ons nieuwe leven, onze gehoorzaamheid aan dat wat God belooft en vraagt,
hebben wij niet in onze hand.
Het zijn in de eerste plaats gaven, gaven die wij aldoor opnieuw mogen
ontvangen. Een gave die eerst in de Gemeente van Christus functioneert,
eerst temidden van de broeders. Maar ook in de wereld, onder ándere
mensen. Weest vriendelijk, geeft niemand aanstoot, opdat het Evangelie
niet gelasterd worde.
Dit is mogelijk door Christus en om Christus' wil, want hij heeft
ons zijn Heilige Geest geschonken.
Zo zullen wij door de kracht van zijn Heilige Geest bij Christus blijven
in vertrouwen. Vertrouwen dat zijn leven de bron is waaruit wij kunnen
putten om zo ons te verzoenen met onze broeder of zuster.
‘God roept ons, broeders, tot de daad', broederschap - waarbij
ook de vrouwen worden gerekend. Broederschap naar binnen, én
voor de wereld: Gezang 474
TERUG
NAAR DE INHOUDSOPGAVE
|