Tijdens een uitvaart kunt u ervaren,
hoe moeilijk sommige woorden van Christus zélf voor u zijn. Woorden
bedoeld als troost, maar zo moeilijk om ze te nemen zoals ze zijn. Wie
weet, dat we, wanneer we eerlijk zijn, zeggen: ‘Ze zijn ongeloofwaardig.....'
Aan het graf van Lazarus zegt Christus: ‘Wie in mij gelooft,
zal leven, al was hij ook gestorven...'
Zo luidt onze tekst vandaag, en het is goed om er eens met ‘nieuwe
oren' naar te luisteren. Tijdens een uitvaart zijn we meestal niet
in staat om ons op een tekst te concentreren. Ons gemoed schiet vol,
we moeten alle zeilen bijzetten wanneer we onze overledene uitdragen.
‘Wie in mij gelooft, zal leven, al was hij ook gestorven...'
– is het hier zo dat Christus de dood ontkent?
We zouden het wel willen. Iedereen die zijn/haar levenspartner of
hartsvriend of een kind verloren heeft, weet dat. Je denkt: het kan
niet waar zijn.
Dat is het ontkennen, het komt omdat we het weigeren te aanvaarden.
‘Wie in mij gelooft, zal leven, al was hij ook gestorven...'
Dat woord van Christus laat je niet los.
Bedoelt hij: je moet maar net doen alsof de dood schijn is; luister
maar naar mij, dan houd je het positief... – ?
Willen we dat woord van Christus op z'n waarde schatten, dan moeten
we (zoals altijd) luisteren naar zijn eigen heilige Schriften: wat
wij Oude Testament noemen.
Daar horen wij volop over mensen die sterven, en daar is het beslist
niet overal hetzelfde.
Er zijn er die sterven ‘oud en der dagen zat,' aldus die archaïsche
vertaling die zeggen wil, dat het genoeg was. Dat zijn de ouden van
dagen die in volle vrede en overgave sterven, temidden van hun kinderen
en kleinkinderen. Daar is niks mis mee, en het is écht niet
goed om hier het zondevalverhaal bij te slepen.
Dat zondevalverhaal zegt ons bij monde van de Heere-God,
dat de straf op de overtreding de dood is.
Mij lijkt het een foute toepassing van deze waarschuwing, om het vredig
sterven onder te brengen bij vloek en straf.
Het sterven in volle overgave, dat is toch een goede beëindiging
van het leven? Wel zeker, want mensen zijn eindig, zo zijn ze bedoeld
door de scheppende God. Alleen Hij heeft onsterfelijkheid, wij niet.
Er moet een einde zijn, en dat is er altijd geweest van den beginne.
Gelukkig heb ik regelmatig mensen die vlak voor hun sterven stonden,
horen zeggen: ‘Ik heb een mooi en goed leven gehad.'
Is dat niet een soort gouden randje om hun leven? Een rand markeert
de grens, en die rand is van goud. Dankbaarheid, erkentenis van Gods
genade. Want uit Gods hand hebben deze mensen de kracht en de wijsheid
ontvangen om een leven te leiden dat veel vruchten heeft gedragen.
Zulk een leven mag ook eindigen, en wie zal beweren dat de dood daar
een vloek en een straf is?
Zo bedoelt het zondeval-verhaal het niet.
Het bijbelse Israël heeft op meerdere manieren over de dood
gesproken. Ook de negatieve kant, de schaduwzijde van het sterven,
is duidelijk beschreven.
Waarom heeft het mensenpaar Adam en Eva moeten horen dat hun dood
een vloek en een straf zou zijn? Omdat hun levenstaak waarvan het
verhaal spreekt, door henzelf verkwanseld is. Zij hebben die prachtige
opdracht in het paradijs ingeruild voor de kennis van goed en van
kwaad. Willen zijn als God, maar dát draait uit op een pijnlijke
val in het creatuurlijke. Ze komen zichzelf tegen als schepsel...
Deze dood is gevreesd in bijbels Israël. De levenstaak is niet
vervuld, want het leven is ontijdig afgebroken.
Zijn wij niet als schepselen Gods medearbeiders? Wat erg is het dan
om ontijdig – vroegtijdig een halt toegeroepen te worden door
de dood.
Deze kant van de dood is de vloek, ja hij kan zelfs ‘een loon'
worden genoemd. De apostel Paulus zegt het keihard: ‘Het loon
van de zonde is de dood...'
Paulus en de andere apostelen en evangelisten laten in hun verkondiging
duidelijk naar voren komen, dat de Christus zulk een dood vrijwillig
op zich genomen heeft. Hij had, menselijkerwijs gesproken, niet hoeven
sterven. Maar zelf kiest hij voor het opgeven van mogelijkheden, van
kansen om een mooi leven te kunnen leiden. Voor hemzelf geen leven
dat vol van dagen was.
Zulk een dood ondergaat de Christus, voor ons en in de plaats van
ons. Het is om zijnentwille dat de Heere-God ons en onze doden verlost
en verzoent.
Denk aan een zondagslied dat als laatste regel heeft: ‘Gij redt
ons van het sterven.' Natuurlijk is dit geen ontkenning van ons levenseinde.
Maar de Heer doet ons
de toezegging dat wij vrij en verlost mogen zijn, ondanks een strenge,
bittere dood.
Ze zijn er onder ons geweest, mensen die veel te vroeg, of te jong,
of midden in hun levenswerk, zomaar weggerukt werden.
De Kerk heeft dan maar één troostwoord, en dat is het
levende Woord. Het is Christus die een ontijdige, wrede dood verslagen
heeft! Zo kan de Kerk mét de apostel Paulus uitroepen: ‘Dood,
waar is uw overwinning?'
Alleen door een levende geloofsband met hem komt deze troost tot ons.
Daarom horen wij wanneer wij onze overledenen uitdragen, Schriftteksten
waar de Christus zegt: (Joh 8:51) ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik
u: als iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal de dood niet
zien in der eeuwigheid.'
Verder zegt Hij ook: ‘Wie in Mij gelooft zal leven, al is hij
ook gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid
niet sterven' Joh 11:26-27.
‘De dood niet zien,' en ‘in eeuwigheid niet sterven.'
Het komt niet uit de lucht vallen, het is al voorbereid in Israëls
heilige Schriften.
Bijvoorbeeld wat de profeet Jesaja uitroept: ‘De dood is verzwolgen
in de overwinning' ( 25:8)
Deze en andere evangelische woorden in Profeten en Psalmen bereiden
de prediking van Christus en de apostelen en evangelisten voor.
Oud-testamentische woorden klinken nu tot ons door de mond van Christus
!
Dit Evangelie predikt ons de overwinning op de zonde en de dood en
het verderf.
Vanwege dit Evangelie weigeren wij te geloven, dat ziekten, ja zelfs
de dood Gods vaste instrumenten zijn; instrumenten waarmee de Heere-God
altijd zijn oordeel voltrekt.
Anders krijgen ziekten ten dode, en de dood zélf, een ondoorgrondelijke,
huiveringwekkende uitstraling.
Dan zullen opnieuw kerkmensen angstig en vreesachtig worden, want
hoe kunnen zij zich voorbereiden op een ontijdige dood? Het wordt
met de mond ontkend, maar inwendig zijn er velen bang om eensklaps
met de dood te worden geconfronteerd – door een ongeluk, of
door een plotseling sterven.