Sterven in de HEER

 

De verkondiging op Eeuwigheidzondag

Tekst Joh 11:26

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 26 nov 2006


Tijdens een uitvaart kunt u ervaren, hoe moeilijk sommige woorden van Christus zélf voor u zijn. Woorden bedoeld als troost, maar zo moeilijk om ze te nemen zoals ze zijn. Wie weet, dat we, wanneer we eerlijk zijn, zeggen: ‘Ze zijn ongeloofwaardig.....'

Aan het graf van Lazarus zegt Christus: ‘Wie in mij gelooft, zal leven, al was hij ook gestorven...'
Zo luidt onze tekst vandaag, en het is goed om er eens met ‘nieuwe oren' naar te luisteren. Tijdens een uitvaart zijn we meestal niet in staat om ons op een tekst te concentreren. Ons gemoed schiet vol, we moeten alle zeilen bijzetten wanneer we onze overledene uitdragen.
‘Wie in mij gelooft, zal leven, al was hij ook gestorven...' – is het hier zo dat Christus de dood ontkent?

We zouden het wel willen. Iedereen die zijn/haar levenspartner of hartsvriend of een kind verloren heeft, weet dat. Je denkt: het kan niet waar zijn.
Dat is het ontkennen, het komt omdat we het weigeren te aanvaarden.
‘Wie in mij gelooft, zal leven, al was hij ook gestorven...' Dat woord van Christus laat je niet los.
Bedoelt hij: je moet maar net doen alsof de dood schijn is; luister maar naar mij, dan houd je het positief... – ?
Willen we dat woord van Christus op z'n waarde schatten, dan moeten we (zoals altijd) luisteren naar zijn eigen heilige Schriften: wat wij Oude Testament noemen.
Daar horen wij volop over mensen die sterven, en daar is het beslist niet overal hetzelfde.
Er zijn er die sterven ‘oud en der dagen zat,' aldus die archaïsche vertaling die zeggen wil, dat het genoeg was. Dat zijn de ouden van dagen die in volle vrede en overgave sterven, temidden van hun kinderen en kleinkinderen. Daar is niks mis mee, en het is écht niet goed om hier het zondevalverhaal bij te slepen.
Dat zondevalverhaal zegt ons bij monde van de Heere-God, dat de straf op de overtreding de dood is.
Mij lijkt het een foute toepassing van deze waarschuwing, om het vredig sterven onder te brengen bij vloek en straf.
Het sterven in volle overgave, dat is toch een goede beëindiging van het leven? Wel zeker, want mensen zijn eindig, zo zijn ze bedoeld door de scheppende God. Alleen Hij heeft onsterfelijkheid, wij niet.
Er moet een einde zijn, en dat is er altijd geweest van den beginne.

Gelukkig heb ik regelmatig mensen die vlak voor hun sterven stonden, horen zeggen: ‘Ik heb een mooi en goed leven gehad.'
Is dat niet een soort gouden randje om hun leven? Een rand markeert de grens, en die rand is van goud. Dankbaarheid, erkentenis van Gods genade. Want uit Gods hand hebben deze mensen de kracht en de wijsheid ontvangen om een leven te leiden dat veel vruchten heeft gedragen.
Zulk een leven mag ook eindigen, en wie zal beweren dat de dood daar een vloek en een straf is?
Zo bedoelt het zondeval-verhaal het niet.

Het bijbelse Israël heeft op meerdere manieren over de dood gesproken. Ook de negatieve kant, de schaduwzijde van het sterven, is duidelijk beschreven.
Waarom heeft het mensenpaar Adam en Eva moeten horen dat hun dood een vloek en een straf zou zijn? Omdat hun levenstaak waarvan het verhaal spreekt, door henzelf verkwanseld is. Zij hebben die prachtige opdracht in het paradijs ingeruild voor de kennis van goed en van kwaad. Willen zijn als God, maar dát draait uit op een pijnlijke val in het creatuurlijke. Ze komen zichzelf tegen als schepsel...
Deze dood is gevreesd in bijbels Israël. De levenstaak is niet vervuld, want het leven is ontijdig afgebroken.
Zijn wij niet als schepselen Gods medearbeiders? Wat erg is het dan om ontijdig – vroegtijdig een halt toegeroepen te worden door de dood.
Deze kant van de dood is de vloek, ja hij kan zelfs ‘een loon' worden genoemd. De apostel Paulus zegt het keihard: ‘Het loon van de zonde is de dood...'
Paulus en de andere apostelen en evangelisten laten in hun verkondiging duidelijk naar voren komen, dat de Christus zulk een dood vrijwillig op zich genomen heeft. Hij had, menselijkerwijs gesproken, niet hoeven sterven. Maar zelf kiest hij voor het opgeven van mogelijkheden, van kansen om een mooi leven te kunnen leiden. Voor hemzelf geen leven dat vol van dagen was.
Zulk een dood ondergaat de Christus, voor ons en in de plaats van ons. Het is om zijnentwille dat de Heere-God ons en onze doden verlost en verzoent.
Denk aan een zondagslied dat als laatste regel heeft: ‘Gij redt ons van het sterven.' Natuurlijk is dit geen ontkenning van ons levenseinde. Maar de Heer doet ons de toezegging dat wij vrij en verlost mogen zijn, ondanks een strenge, bittere dood.

Ze zijn er onder ons geweest, mensen die veel te vroeg, of te jong, of midden in hun levenswerk, zomaar weggerukt werden.
De Kerk heeft dan maar één troostwoord, en dat is het levende Woord. Het is Christus die een ontijdige, wrede dood verslagen heeft! Zo kan de Kerk mét de apostel Paulus uitroepen: ‘Dood, waar is uw overwinning?'
Alleen door een levende geloofsband met hem komt deze troost tot ons. Daarom horen wij wanneer wij onze overledenen uitdragen, Schriftteksten waar de Christus zegt: (Joh 8:51) ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: als iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal de dood niet zien in der eeuwigheid.'
Verder zegt Hij ook: ‘Wie in Mij gelooft zal leven, al is hij ook gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven' Joh 11:26-27.

‘De dood niet zien,' en ‘in eeuwigheid niet sterven.'
Het komt niet uit de lucht vallen, het is al voorbereid in Israëls heilige Schriften.
Bijvoorbeeld wat de profeet Jesaja uitroept: ‘De dood is verzwolgen in de overwinning' ( 25:8)
Deze en andere evangelische woorden in Profeten en Psalmen bereiden de prediking van Christus en de apostelen en evangelisten voor.
Oud-testamentische woorden klinken nu tot ons door de mond van Christus !
Dit Evangelie predikt ons de overwinning op de zonde en de dood en het verderf.

Vanwege dit Evangelie weigeren wij te geloven, dat ziekten, ja zelfs de dood Gods vaste instrumenten zijn; instrumenten waarmee de Heere-God altijd zijn oordeel voltrekt.
Anders krijgen ziekten ten dode, en de dood zélf, een ondoorgrondelijke, huiveringwekkende uitstraling.
Dan zullen opnieuw kerkmensen angstig en vreesachtig worden, want hoe kunnen zij zich voorbereiden op een ontijdige dood? Het wordt met de mond ontkend, maar inwendig zijn er velen bang om eensklaps met de dood te worden geconfronteerd – door een ongeluk, of door een plotseling sterven.

Het gebeurt ook wel, dat in de Gemeente van de Heer ach en wee geroepen wordt over het sterven van een mede-gelovige. Maar of dát altijd wel zo goed is...
Straks, wanneer wij onze overledenen van het afgelopen jaar gedenken, hoort u een stukje uit het laat geschreven boek Wijsheid. Daar gaat het over dit ach en wee roepen, door onverstandigen. Het sterven van de rechtvaardigen is in hun ogen een ramp en een teloor gaan. Toch zijn deze gestorven rechtvaardigen in vrede. In vrede wil zeggen dat het goed met hen is, zij zijn niet gevallen uit de saamhorigheid met God. Hun hoop is vervuld van onsterfelijkheid, en dat woord is een metafoor voor de Heere-God zelf. Zij willen niet zelf onsterfelijk zijn na hun dood, zij willen niet gelijk aan God zijn. Maar zij waren en zij blijven in de gemeenschap met God, Hij die alleen onsterfelijkheid heeft.

Voor een hernieuwde, evangelische kijk op de dood laten we het Nieuwe Testament tot ons spreken.
Jezus en Paulus, zij ontnemen aan de dood het dreigende, vreeswekkende karakter.
Christus zegt: ‘Als iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal de dood niet zien in der eeuwigheid.'
Deze woorden zijn geen truc om angstige mensen een soort hersenspoeling te geven. Jezus ontként de dood niet! Hij leert ons, dat de dood geen angstaanjagend instrument in Gods straffende hand is.
Wij zouden – en dat is een evangelische opgave – wij zouden de dood moeten zien als in zichzelf krachteloos, hoe wreed soms hij mensen overvalt.
Het is geen huiveringwekkende macht meer – dat kán ook niet, want door opstanding van Christus uit de doden zijn alle machten en krachten onttroond!


Wijsheid 2:23 - 3:5

De Heer heeft de mens geschapen tot onverderfelijkheid,
en een beeld van zijn eigen wezen heeft Hij hem gemaakt.

maar door de afgunst van de duivel is de dood de wereld ingekomen,
en zij die hem toebehoren, smaken deze dood.

Maar de zielen der rechtvaardigen zijn in Gods hand;
in geen geval zal een kwaal hen aanraken.

zij schijnen, in de ogen der onverstandigen, te sterven,
en als een ramp wordt hun uitvaart beschouwd,

en hun heengaan van ons als een tenietmaking;
zij echter zijn in vrede.

Want ook al hebben zij, in het zicht der mensen, veel te lijden,
is hun hoop toch vol onsterfelijkheid.

Eigenlijk moet er een andere, nieuwe preek komen – een preek die de voorlaatste regel van dat zondagslied als motto heeft. Hij gaat vooraf aan die laatste regel ‘Gij redt ons van het sterven.'
Die voorlaatste regel luidt: ‘Het einde is begin!'
Dat is Evangelie! We dachten dat de dood een oordeel is, een afsluiting van een vergankelijk bestaan vol tegenslag en ziekte. Maar nu horen we: ‘Het einde is begin!'
Niemand hier hoeft te vrezen dat zijn/haar leven eigenlijk maar een mislukking is.
Niemand die gelooft hoeft te zeggen: als ik vandaag of morgen ineens kom te sterven, dan is er zoveel niet af en dan heb ik gefaald.
Christus zegt: ‘Wie in mij gelooft, zal leven...!'
Er is een levensgemeenschap in hem en met hem als hoofd. Wij leven niet zomaar voor eigen rekening, maar zijn ‘elkaars leden', en zijn ‘elkaar tot een hand en een voet.' Het is een liefdesgemeenschap die niet alleen geestelijk is maar ook praktisch.
Wie in zo'n liefdesgemeenschap zijn/haar leven voleindigt en aflegt, zo iemand mag dan in de ogen der wereld dood zijn, voor God en voor zijn Kerk leeft hij of zij.
Dit is opstanding in schriftuurlijke zin. Dat is geen voortgezette vitaliteit, geen doodsverachting of stil aanvaarden van het lot.
Het is het vertrouwen in de Heer dat ieder die in de wereld het leven onmogelijk is gemaakt, nu al met Hem en eenmaal openlijk in ere hersteld wordt.
Zij zijn de doden die in de Heer gestorven zijn, en met Christus opstaan tot een nieuw leven
Zingen wij het lied over hen die uit de doden mogen opstaan gez. 300

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE