Hoe onze overledenen leven ...

 

De verkondiging op Eeuwigheidszondag

Tekst: Kol. 3:3

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 25 november 2007


Kol. 3 : 3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is verborgen met Christus in God.

Wáár zijn onze overleden dierbaren?
Waarom is onze moeder, onze vader, onze man, onze vrouw – waarom zijn ze zo ineens gestorven?
Onder kerkmensen zijn er die het antwoord precies weten. Ja, dan moet je bij God zijn...

Hierachter zit de zeer oude overtuiging, dat God achter de natuurlijke dood en het natuurlijke leven zit, de gever van vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid is, de grote regelaar, die het ene land een aardbeving stuurt en het andere land een mooie suikerbietenoogst.
Op de zelfde manier kun je redeneren over leven en dood van mensen. God zou dan aan de lopende band zitten te beslissen, wie er geboren wordt en wie er dood gaat.
Er is een heel groot aantal gelovigen die zijn God dankbaar wanneer er een kind in hun familie geboren wordt, maar bij het onverwachte overlijden van een familielid zijn ze helemaal van de kaart. Eigenlijk is dat raar: om ‘t ene wel graag te willen hebben en het andere niet… terwijl u God voor allebei verantwoordelijk houdt.

Het blijft een merkwaardige houding jegens de Heere-God: vooral wanneer een echtgenoot, kind of nauwe bloedverwant onverhoeds door de dood ons ontvalt, dan kunnen we dat nauwelijks van God aanvaarden.
Máár! Zou het niet zo zijn, dat we het sterven van mensen lós moeten zien van het werk van God? Anders gezegd: dat de Heere-God niet verantwoordelijk te houden is voor de dood van alle mensen? Kunnen we niet beter zeggen: dood en leven worden geregeld door de natuur.
De dood hoort immers bij de natuur, want, als mensen aldoor bleven leven, dan wordt het een onverantwoord overvolle aarde… ?
Luisteren wij misschien verkeerd naar bijbelteksten die zeggen dat de Heere-God mensen wegneemt uit dit leven?
Nu zal er iemand zeggen: ja maar wat heeft het dan voor zin om onze overledenen te gedenken in de kerk. Is het dan alleen maar een zaak van de natuur?
Het heeft wel degelijk zin, want wij denken op een gelovige manier over onze doden, wij bezien hen van Gods kant uit.
Wij gedenken als Gemeente vandaag onze overledenen. De overledenen hier samen gedenken, dat hóórt bij de Kerk.
Kerk-zijn is geen natuurlijk voortbrengsel van ons zelf. Het is de H. Geest die Schepper van de Kerk is. Dat gaat verder en dieper dan de gemeente zoals wij haar voor ogen hebben.
De overleden gelovigen horen er bij. De band tussen levenden en doden wordt gelegd door Gods Geest.
Het is een uitvloeisel van de nieuwe geboorte die elke christengelovige kent. Een geestelijke geboorte, een ander leven; dáárom anders, omdat het niet zoals het natuurlijk leven is. Het is een leven van verwachting, van gerichtheid op voltooiing, een arbeidzaam leven omdat het gespitst is op de komst van de Heere-God en de onthulling van zijn koningschap.
Bij het sterven van onze gelovigen is er al soort voltooiing. Een voleindiging van hun sterfelijke leven, een voleindiging in God.

Van onze doden die in het geloof en in Christus gestorven zijn, mag ik zeggen: toen zij stierven, was hun geestelijke geboorte voleindigd.
Wanneer christenen in de eerste eeuwen van onze jaartelling moesten sterven voor hun geloof, werd hun martelaarsdood genoemd: de geboortedag. Dus: op hun sterfdag was het nieuwe leven voldragen en werd het geboren. Een geestelijke geboorte.

Christus heeft de dood overwonnen door de kracht van de H. Geest. Door diezelfde kracht zijn ook onze gelovige overledenen in God voleindigd. Opnieuw diezelfde kracht is het, die ons en onze gelovige gestorven bijeenhoudt in een levensverband.
Voor God leven zij allen, zegt Jezus. Doden en levenden.

Dat leven, is dat hetzelfde als wanneer de wereld om u heen zegt: ‘Het leven gaat door' ?
Nee, zulk leven, dat is het niet.
De gemeente van Christus heeft iets beters te zeggen; zij kent een ander leven. Een verborgenheid, waarvan de apostel Paulus zegt: ‘Gij zijt gestorven, en uw leven is verborgen met Christus in God.'
Dit is een leven dat gestorven gelovigen en wij samen hebben. Het is een verborgenheid, want pas in de toekomst zal het openbaar komen.
God zelf zal onthullen, welke zin ons bestaan gehad heeft; welk nut ons geloof en onze hoop en onze liefde hebben gehad.

Zou hetgeen onze overlenen gedaan hebben, en al wat zij betekend hebben, zou dat duurzaam zijn?
Van nieuw leven, uit de Geest, en van vruchten van dat nieuwe leven, moeten wij zeggen: het is verborgen met Christus in God. Alle geloofsdaden en heel de geloofskracht van onze overledenen, hun hele gelovige persoonlijkheid, die gaan niet teloor; zij blijven !

Wanneer de Heere-God uw dierbare man of vrouw wegneemt, dan is niet de grote levensbeschikker bezig geweest, iemand die volstrekt willekeurig hier en daar mensen het leven beneemt.
Geloven wij dat de Heer werkzaam is, zijn Koningsregering te vestigen op aarde, dan mogen wij ook geloven dat Hij levenden en overledenen inschakelt in dit heilswerk. Allen leven zij voor Hem. Hij is de God van de heilsgeschiedenis, ook onze overleden gelovigen werken mee in de totstandkoming van Gods Rijksregering.
De Heere-God is geen natuurgod, maar een God van de geschiedenis. Hij is Bevrijder die geschiedenis met zijn volk ( Israël én de christelijke Kerk) maakt, en die geschiedenis bereidt de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde voor.
Ga eens na – en dit zeg ik vooral tot hen die een huwelijkspartner of vader of moeder aan de dood hebben moeten afstaan – ga eens na, wat uw overleden dierbare heeft bijgedragen aan geloof, hoop en liefde! Dat zijn allemaal heilzame daden die de Heere-God gebruikt. Heilzame bijdragen tot de komst van Gods Koningsregering. Dit is niet afgelopen bij de dood van uw partner, uw vader of moeder of andere dierbare. Die bevrijdingsgeschiedenis eindigt niet bij de dood! In die geschiedenis werken ook onze gelovige overleden mee.

Gedachtenis van de overledenen is een werkelijk tegenwoordig stellen van alles wat zij hebben gedaan, en betekend.
Dit is niet alleen nodig voor onze persoonlijke troost. Ook voor het heil van deze aarde is hun gedachtenis onmisbaar.
Op deze slotzondag van het kerkelijk jaar staan wij stil bij de voleinding. Hierop is onze hoop gericht, de voleinding, de volheid van de Schepping, de definitieve verlossing.
We weten niet precies het hoe, maar dit mogen we geloven: onze overledenen hebben een actief aandeel in de verlossing en vernieuwing.
Ja, nu al staan zij op verborgen manier ons terzijde in onze verwachting.

Sommigen van hen hebben maar weinig geluk in hun leven gekend. Maar zij hoopten en geloofden.
Anderen hebben een prachtig leven gehad, maar dat was, ik zeg het met respect, toch vaak naar eigen inschatting.
In de Kerk wordt ons verkondigd: het leven dat echt telt voor God, is een schepping van zijn Geest.
Hoe uw leven ook verloopt, als u luistert naar de h. Schriften, dan hoort u, dat de aarde nog onverlost is. Onze onvoltooidheid en de onverlostheid van de aarde hangen samen. Het nieuwe leven is nog een verborgenheid; verborgen met Christus, in God.

Om ons heen is een reusachtige onzichtbare menigte van overledenen. Zij vergezellen ons op weg naar Gods toekomst.
Het is een grote wolk van getuigen, zoals de Hebreeën-brief zegt. Mensen die de uiteindelijke bevrijding zelf niet meegemaakt hebben. Toch zijn zij in het geloof gestorven. Hun leven is met Christus verborgen in God. Daarom noemen wij hen heiligen.
Deze heiligen gedenken wij. Hen, die hier alles moesten loslaten, maar nu geborgen zijn in God met het oog op zijn toekomst...
Over die heiligen zingen wij: gezang 103

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE