VOORBEDE TOT VERGEVING |
||||||||||
De verkondiging op Goede Vrijdag |
||||||||||
Tekst
Lucas 23:34 |
preek
in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 6 april 2007 |
|||||||||
‘Vader vergeef het hun want
zij weten niet wat zij doen...'
Deze woorden maken indruk op ons, en terecht; want zij zijn indrukwekkend. Heel merkwaardig is het dan, dat ze alleen door Lukas zijn opgeschreven. Het zou kunnen dat kritische bijbeluitleggers gelijk hebben die zeggen: er waren heel veel woorden van Jezus in omloop, en de evangelisten maakten eigen keuzes. Waarom heeft Lukas deze keuze gemaakt, voor deze uitspraak van Christus tijdens zijn kruisiging? Ik vermoed dat in de gemeenten waar de evangelist Lukas werkzaam was, met ontzetting en verbijstering op de kruisigingsdood van Christus gereageerd is. Hoe kon dit gebeuren, een dood zo afschuwelijk en zo onverdiend... Hier hebben we een eerlijke emotie, gevoelens die niet gekunsteld zijn. De eerste christenen waren nog niet vastgezet in een systeem. Met dat systeem bedoel ik de gedachtegang dat het om een vooropgezet plan van God was. God was vertoornd op ons, had groot ongenoegen vanwege onze zonden. Eigenlijk wilde Hij ons allemaal doodmaken... Maar nee, Hij vatte het plan op, om in plaats van ons zijn eigen, mensgeworden zoon te laten sterven. Natuurlijk is de Christus Jezus aan kruis gestorven vóór ons en in onze plaats. Maar wie dat vastlegt in een vooropgezet plan van God, gaat geloven in een schema, een systeem, een afgeronde leer. Waar is hier de verrassing, de echte bewogenheid, het leven? De eerste christengemeenten rond de evangelist Lukas konden nog in verslagenheid en verwondering luisteren naar het kruisigingsverhaal. Zij waren ook ontvankelijker voor de achtergrond van dit kruiswoord: ‘Vader vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen...' De zuivere achtergrond horen we bij Lukas een paar teksten eerder. Daar spreekt de Christus woorden van een kaliber dat een oud-testamentische profeet past. Woorden die klip en klaar zijn. De schare en vooral de vrouwen die weeklagende langs de weg staan, krijgen te horen dat zij beter over zichzelf kunnen wenen dan over Jezus. Dit is gesproken met het oog op het heil van de omstanders. Het past in de vele oproepen tot omkeer tot de Heere-God van Israël. Jezus weende zelf over de schare, bij zijn intocht in Jeruzalem, en hij zegt: ‘Jeruzalem, Jeruzalem ! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe vaak heb ik uw kinderen willen bijeenbrengen, zoals een hen haar kuikens onder de vleugels; maar u hebt niet gewild...' Deze woorden horen bij de kruiswoorden vanavond: ‘Vader vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen...' Op het eerste gehoor zou je denken dat Jezus dit zegt tegen de Romeinse soldaten die hem aan het kruis sloegen. Maar wat konden die het helpen, wat wisten zij er van? Tot hen zijn die woorden niet gericht. Dat past ook niet in de rest van het Evangelie. In Joodse martelaarsgeschriften horen we beschimpingen aan het adres van de beulen; of de geëxecuteerden staan mijlenver boven de beulen. Jezus doet dat niet. In dat opzicht is hij een lam dat stemmeloos is voor zijn scheerders. Het zijn z'n eigen mensen, zijn volksgenoten, zij, die in het verbondsvolk van de Heere-God thuishoren. Voor hen doet hij deze voorbede. Een voorbede. Dat is liturgie en liturgie betekent dienst. Hier zien wij de bron, de oorsprong van de Liturgie der Kerk. Het is de gekruisigde Christus die voorbede doet voor zijn volksgenoten, voor mensen die met open ogen toch blind zijn. Voor mensen die niet meer zien want hun is zand in de ogen gestrooid. Voorbede tot vergeving. Vergeving is een woord dat ook buiten de Kerk gebruikt wordt, en daar een eigen leven is gaan leiden. Soms wordt het paarsgewijs uitgesproken: vergeven en vergeten. Maar horen deze twee zo wel bij elkaar? Vergeven en vergeten? Wat heeft de Christus bedoeld? Soms dat zijn hemelse Vader deze kruisigingsmoord liefst maar vergeten moest? Dat is uitgesloten, het zou strijdig zijn met het héle Evangelie. Nooit en nergens wordt de dood van de Christus verdoezeld, weggemoffeld of ontkend.
De stad had geen kennis, geen vertrouwen, geen hoop op God. Vandaar
al die tegenslag en vijandschap van de kant van de bezetters. Zelf
had ze dat alles over zich afgeroepen. |