KONINKLIJK OFFER

 

De verkondiging op Goede Vrijdag


preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 21 maart 2008


Zelfs mensen die volstrekt buiten de kerk en los van het christelijk geloof zijn opgegroeid, kennen het kruis. Voor hen is het meestal een herkenningsteken. Daaraan kunnen ze een kerkgebouw herkennen. Voor ons is het goed om er opnieuw uitdrukkelijk bij stil te staan. Anders wordt het iets gewoons, het valt ons niet eens meer op.
Op een dag als deze moeten we ons realiseren dat die twee stukken hout, tot een kruis met elkaar verbonden, als een executiepaal zijn gebruikt. Denkt u het zich in: het teken op veel kerken, en ook hier op het altaar is een executiepaal.
Het sluit uit, dat wij van ons geloven en van ons kerk-zijn iets romantisch maken. Vooral vandaag kunnen we er niet bij zwijmelen. Het is hard, het is bitter, het is schrikbarend. Het is geen mooi geloof.

Begrijpelijk dat hieraan wel wat werd bijgesteld. Wat ons nog steeds aanspreekt is de lijdende mens die Jezus is. Sinds de Middeleeuwen is er in de Kerk veel aandacht voor de lijdende knecht van de Heer, Jezus. Hij wordt een soort model, waarin u al uw eigen verdriet en leed en zelfs doodsnood kwijt kan.
Het is een Christus die mensen zeer nabij is, die een spiegel is en die zo als vertroostend ervaren wordt.
U kunt u met hem vereenzelvigen.
Vereenzelvigen doet u zich met een bijzonder mens.
Kijk eens hoe kunstenaars in de laatste eeuwen de lijdende knecht van de Heer afbeelden. Vooral die kunstenaars die zich niet meer laten binden aan de verbeelding van kerkelijke dan wel bijbelse thema's. De afbeeldingen van de lijdende knecht van de Heer gaan een eigen leven leiden. Zo wordt de gehangen Christus afgebeeld als slachtoffer van een concentratiekamp. Ook is er het beeld van Maria, met haar gestorven zoon op haar schoot. Dat wordt tot beeld van alle troosteloze moeders, en zo zelfs neergezet op een erebegraafplaats van gesneuvelde soldaten. Hoe intens en invoelend deze verbeelding ook kan zijn, het zijn nogal eens Christus-afbeeldingen waarin Pasen volledig is gaan ontbreken.
We zullen teruggaan naar de wortels en de bron van het afbeelden van de gekruisigde Christus.
Het is niet vanaf het begin zo geweest: een crucifix waaraan een man hangt, door lijden getekend, ten dode opgeschreven.
Het heeft zelfs een paar eeuwen geduurd, voordat het kruis als afbeelding een ‘lichaam' daaróp kreeg.
Maar dat was dan helemaal geen murw geslagen, lijdende mens, integendeel.

Tot aan de Middeleeuwen zien we een Jezus die er bepaald niet deerniswekkend bij hangt, maar stevig en recht overeind tegen het kruis aan staat.
Zijn armen zijn wel vastgehecht aan de dwarsbalk, maar, ze zijn als in een zegenend gebaar uitgestrekt. Zijn hoofd is geheven en de ogen open.
Het is de Opgestane, de Levende, die juist door zijn dood aan het kruis de dood aan banden heeft gelegd. Een dergelijk, vroegchristelijk kruisbeeld is dé uitbeelding van wat het Johannes-evangelie zo benadrukt:
Christus is tot het diepste verslagen, maar behaalt zo de overwinning.
Van hem, de opgestane Heer, kun je belijden:
amulet, Egypte
5e-7e eeuw
juist in zijn vernedering vindt zijn verhoging plaats. Dat is Pasen.
Nu kunnen wij beter begrijpen dat deze dag een hele oude bijnaam heeft: Kruispasen.

Het kruislijden is alleen vanuit de opstanding te verstaan. Kruispasen.
Deze naam was nodig toen deze vrijdag een aparte liturgische plaats kreeg. Zeer terecht wilde de Kerk in het eerste millennium Pasen op de eerste plaats houden.
Voor de vroegste gemeenten bestond de Paasviering uit slechts één dienst: vanuit de nacht tot aan het vroege morgenlicht. Het lijdensverhaal én het bericht van het lege graf werden als één geheel gelezen én gevierd.
Want het leven wordt gevonden in de dood, de verhoging in de vernedering. Er zit geen tijdsverloop, geen chronologie of volgorde in sterven en opstaan, in dood en leven.
Pasen is geen kwestie van ‘toen liep het toch nog goed af.' Het is een geheimenis waarin de opstanding het lijden omvat en waarin de opstanding altijd een verrijzenis uit de doden blijft.
Het is dubbel; het onverenigbare valt samen, en het is ook nog eens onze redding.
Van dat dubbele moeten we de waarde blijven zien.
Zo niet, dat gaan wij met de opstanding aan de haal, denkend dat het met Christus een leven in de gloria is.
Of we vervallen in het andere uiterste: de scepsis. Wij vinden het lijden en sterven van Christus eigenlijk maar een mislukking waar we het niet van moeten hebben...
Om eenzijdigheden te voorkomen, houden wij opstanding en lijden bij elkaar. Liefst in die volgorde.

Wij kunnen het zien aan de vroeg-christelijke afbeeldingen van de Christus aan het kruis. Daar staat hij koninklijk, met de fiere blik van de overwinnaar. Maar – een gekruisigde is hij.
Zijn overwinning begint in het lijden, in de benauwdheid.
Het is ook daar dat wij geloven en ervaren dat kwaad en schuld, ondergang en dood ons niet klein zullen krijgen. Met Christus zijn wij overwinnaars.
Hij is de koninklijke overwinnaar, hij heeft zijn leven op het spel gezet voor ons, het opgeofferd.
Hier is een kant van het offer dat in het Westerse geestelijk leven onderbelicht gebleven is.
Het offer dat schuld uitdelgt en verzoent, ja dat is ons bekend. Maar het offer is ook zelfovergave van een machthebber, van iemand die voor zijn navolgers de eerste en grootste klappen kan opvangen, ja zelfs de dood kan ingaan.
De Oude Kerk, dat wil zeggen, die van de eerste eeuwen, heeft daarover wonderschone gezangen gedicht.

Eén van die gezangen is tot de dag van vandaag in zangbundels te vinden. Gedicht in de zesde eeuw.
‘Des konings vaandels gaan vooraan; ‘t geheim des kruises grijpt ons aan:
dat op het schandhout uitgespreid, de Schepper als een schepsel lijdt.'
Het is gezang 185

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE