Van de prediking in de Lutherse Kerk moeten de gewijde Geschriften
– dat zijn Oude - en Nieuwe Testament – die moeten van
de prediking ‘bron en norm’ zijn. Dit gaat ook vooraf
aan de eigen smaak van een predikant. Er zijn in onze Liturgie om
die reden vaste schriftlezingen. Ze zijn niet door u of mij uitgekozen,
maar door veel meer mensen in het verleden, en dat in de weg der geleidelijkheid:
in een langdurige wordingsgeschiedenis.
U hoort dit opdat u het begrijpt wanneer ik zeg: de evangelielezing
van zondag Judica zou ik zelf nooit gekozen hebben om voor te lezen.
Wat een woorden, wat een discussie. Heeft Jezus dat echt zelf gezegd...
?
De veronderstelling van vele professionele uitleggers van het Johannes-evangelie
lijkt mij aannemelijk, namelijk dat hier woorden van Jezus en woorden
van de christengemeente rond de apostel Johannes in elkaar geschoven
zijn. U moet weten dat zoiets in het antieke Oosten gebruikelijk was.
Onze ideeën over auteursrecht en precies citeren van een spreker
waren er nauwelijks in die tijd.
U zegt: ja maar het is toch Gods Heilige Geest die de auteur van het
Johannesevangelie is – ?
Mijn antwoord is: zeker, maar Gods Heilige Geest maakt altijd gebruik
van wie en van wat er voorhanden is en thuishoort in de cultuur van
toen.
Zo kunnen we verder. Alleen dan kunnen we die bitse woorden een plaats
geven. Bovendien krijgen we dan ook meer kijk op de achtergrond die
ligt in de gewijde Geschriften van Israël, en dan vooral de Profeten
en de Psalmen.
Opvallend is die discussie, gevoerd met scherpe woorden en nietsontziende
verwijten.
Laten
we eerst even luisteren naar de teksten die voorafgaan aan de
evangelielezing van zondag Judica.
Het is nogal wat, Jezus ontkent daar luid en duidelijk, dat de
Judeeërs Abrahams kinderen zijn. Van wie zijn ze dan wel
kinderen? Jezus zegt het, even luid en duidelijk: ‘U hebt
de duivel tot vader.’
Wanneer Geert Wilders zoiets zeggen zou van de Moslems, dan staat
heel politiek Nederland op z’n achterste benen. Aanzet tot
haat, zou het heten.
Maar nu zegt Jezus iets van dergelijke strekking, en wij zitten
eerbiedig te luisteren.
‘U hebt de duivel tot vader’... Kunt u het zich nu
voorstellen, dat de wetenschappelijke uitleg van deze teksten
een slag om de arm houdt? Dat zij de mogelijkheid openhoudt, dat
hier niet Jezus aan het woord is, maar volgelingen in de oudste
christengemeenten?
|
|
Of het gezegde daardoor minder erg is, nee, dat niet.
Die slag om de arm neemt wel Jezus in bescherming. Ik zie heel wat
verschil tussen zijn discussies volgens het Johannes-evangelie en
volgens de andere evangeliën. Dat Johannes-evangelie is laat
tot stand gekomen, daarin zit heel wat inbreng van de oudste christengemeenten.
Daarom zeg ik: Laat de scherpe kantjes er maar aan zitten. Wat winnen
we erbij, om het eerste begin van de Kerk mooier voor te stellen dan
het is?
Ze zijn er nog volop, kerkgangers die er van uit gaan dat het begin
van de Kerk alle kenmerken heeft van zuiverheid, eenheid, schoonheid
en zo meer...
Helaas nee... Er is ook veel meningsverschil geweest, soms verbitterd,
soms ook met onverzoenlijke tegenstelling tot gevolg.
Onverzoenlijkheid is natuurlijk erg; maar het ging wel ergens over.
Wee de Kerk waar gebekvecht wordt over zaken of over bestuur. Zaken
en bestuur zijn nodig, zeker, maar de eerste christenen uit de Joden
verschilden met hun synagogale zusters en broeders van mening over
Jezus. Dát ging ergens over; beter gezegd, ging over iemand.
Is Jezus werkelijk de beloofde Christus? Is in hem werkelijk Gods
koningsregering nabij gekomen?
Het waren fikse bitse woordenwisselingen die wij alleen maar kennen
in een vormgeving waarbinnen wij het liefst niet zagen, namelijk:
hoofdstukken in het Evangelie van Johannes.
Jezus en de Joden worden daar neergezet als een soort vijanden van
elkaar.
De gemiddelde kerkganger houdt er niet van om naar zoiets te luisteren.
U en ik is toch vanaf onze jeugd bijgebracht dat Jezus lief en zacht
was? Ik zie voor me de afbeeldingen in platenbijbels en oude kindervertellingen.
Jezus met een zijige glimlach en altijd met dat lange haar dat over
zijn schouders golft.
Het is niet normaal...
Kunnen we ons zo iemand voorstellen terwijl hij woedend is en scherpe
woorden spreekt, zoals: ‘U hebt de duivel als vader!’
– ?
Nee, het valt niet mee om die Jezus te zien als vijand of als iemand
met vijanden.
Het zal best wel samenhangen met het ontbreken van onze vijanden.
Ik bedoel dat wij als christenen en kerkgangers geen vijanden hebben.
Het zou natuurlijk kunnen dat wij vijanden hebben, maar dan is mijn
vraag: hebben wij hen omdat wij christenen en kerkgangers zijn?||
Iedereen hier heeft het wel eens meegemaakt, dat er de draak gestoken
werd met het geloof, met Christus, met God. Zijn die spotters dan
automatisch uw vijanden? Nee, vaak niet, want de meeste spotters zijn
u heel snel weer vergeten...
U zegt: ik heb eigenlijk geen vijanden... Ook niet als christen; als
christen heb ik geen vijanden, nee.
Voordat u uzelf gelukkig prijst dat u het zo getroffen hebt, zou ik
u op deze Passiezondag, de soberste van het kerkjaar – zou ik
u willen vragen, uzelf eens te onderzoeken.
Geen vijanden? Misschien is ons geloof zo weinig de moeite waard dat
het helemaal geen vijandschap oproept. Het kan gemist worden... Ach,
dat is niet best.
Maar dan zegt u: ja maar, dat kan ik toch niet helpen! Trouwens, wat
is het bezwaar dat niemand iets op mijn geloof tegen heeft...
Maar als u het zo stelt, trekt u het dan niet in het persoonlijke
vlak?
Hier is een kerkverwoestend euvel, dat elk meningsverschil getrokken
wordt in het persoonlijke vlak.
Wat betreft het evangelie van zondag Judica denk ik dat het niet in
het persoonlijke getrokken wordt. Voor zover hier echte Jezuswoorden
opgetekend staan, kan ik niet aannemen dat Jezus persoonlijke grieven
koesterde jegens de Judeeërs. Ook de Judeeërs, zij staan
hier niet zomaar als particulieren.
Herinner u wat ik gezegd heb over de achtergrond van dit evangeliegedeelte.
Beluister het tegen de achtergrond van de jonge christelijke Kerk;
tegen de achtergrond ook van de felle discussies over die nieuwe prediking.
Nieuwe prediking waarbij best veel op het spel stond.
Jezus gebruikt regelmatig het woord ‘zonde’ en stelt daar
tegenover dat de Zoon vrijmaakt. Vrijmaakt van zonde en leugen die
de Judeeërs in hun greep houden. Het zal je maar gezegd worden.
Dat doet pijn, dat roept vijandschap op...
Prediking die pijn doet en vijandschap oproept, die
is ook niet zomaar uit de lucht komen vallen. De schrijvers die aan
het Johannes-evangelie gewerkt hebben, kenden hun gewijde Geschriften.
Die vijanden komen ook voor in de Psalmen en de Profeten.
De Profeten in Israël hadden het zwaar vanwege de eigen volksgenoten.
Deze volksgenoten stelden zich vijandig op, vanwege de woorden van
de profeten; woorden die niet vleiend waren, maar hen terugriepen
tot de God van hun vaderen.
In de Psalmen zijn het weer anderen die last hebben van vijandschap.
Een aantal Psalmen zijn koningspsalmen. Er zijn er, die de klachten
bevatten van een zieke koning, of van een koning die op de vlucht
is, bijvoorbeeld David die vlucht voor zijn rebellerende zoon Absalom.
Het is een subtiel verschijnsel: dat vijandigheid werd opgeroepen
door de ziekte van de koning. Er werd gevlast op troonsafstand.
De vijand kan ook een huisgenoot zijn, zelfs een zoon...
Jezus zegt, dat huisgenoten tegen elkaar zullen opstaan om zijnentwil.
Om zijnentwil. Dus niet omdat ze elkaar niet mogen.
In het geding is de Christusprediking – die tevens prediking
van Gods regering is, Gods koningsregering die nabij de ontplooiing
is.
Hoe zullen christgelovigen daar hun levensstijl naar richten?
Christus zegt: ‘De Zoon zal u vrijmaken.’
Paulus zegt: ‘Christus heeft u tot vrijheid geroepen opdat u
vrij zou blijven.’
Mensen die vrij zijn roepen kennelijk de vijandschap op van anderen
die gebonden zijn. Gebonden mensen, slaafse zielen, die zoeken het
vaak in de godsdienst. Maar Christus heeft u niet geroepen tot een
nieuwe godsdienst... wel tot echte vrijheid heeft Christus u geroepen.
Slaven zijn zij die terugvallen in angstvallige wetsonderhouding.
Zij die niet van Christus willen aannemen dat de mens er niet is voor
de Wet, maar de Wet er is voor de mens.
Wie denkt dat de mens er is voor de Wet, onderwerpt zichzelf aan de
letter en wordt een slaaf.
De Judeeërs beroepen zich op het vaderschap van Abraham. In werkelijkheid
is het wettische godsdienst waarin zij zich verslaven.
Zo zijn er nog veel mensen in deze tijd, die zoeken het in de godsdienst.
Ze onderwerpen zich aan allerlei religieuze ideeën en horen het
liefst leiders en predikers die precies kunnen vertellen hoe het zit.
Op die manier raken ze verslaafd aan godsdienst en zoeken ze hun zekerheid
in bijvoorbeeld een leider of een oeroude voorouder, zoals Abrahmam
Hoor hoe het schriftgedeelte hedenochtend Jezus een zelfpredikatie
in de mond legt: ‘Eer Abraham was, ben ik.’
Hierachter zit een heel merkwaardig idee, namelijk dat Christus er
al was, voordat deze wereld tot aanzijn is gekomen.
Eén ding zal ik hierover zeggen. Dit merkwaardige idee mag
geen gedachtenspinsel zijn. Het functioneert het beste in de Liturgie.
Het is een element van lofprijzing met verwondering.
Alleen zo ontsnappen wij aan het formalisme van de godsdienst. Christus
krijgt de alomvattende eerste plaats in ons geloof.
Is dit het geval, dat beantwoordt het evangelie-gedeelte van deze
zondag aan zijn doel. Het doel dat door het Johannes-evangelie aan
het einde van hoofdstuk 20 onder woorden is gebracht: ‘Wat in
dit boek is geschreven, is daar, opdat u gelooft dat Jezus is de Christus,
de Zoon van God, en opdat u, gelovende, het leven hebt in zijn naam.’
?
Die naam in al zijn veelzijdigheid bezingen wij, met Gezang 446
TERUG
NAAR DE INHOUDSOPGAVE
|