Hoe zit dat
eigenlijk met die Lutherroos? Wat is de Lutherroos niet? Lutherzwaan en
Lutherroos hebben in elk geval één ding gemeen: ze worden
allebei hardnekkig versleten voor het wapen van Luther. En dat zijn ze
in geen geval. Luthers familie voerde als wapen een halve handhoog in
goud, met een zilveren beugel en een zilveren koord, en links ervan twee
rozen, eveneens in zilver, het geheel op een rood veld. Dit wapen was
in 1904 (mogelijk nu nóg wel) te zien boven de hoog van een poort
van een der bijgebouwen van Luthers vaderhuis in Mansfeld.
Het
was niet in kleur uitgevoerd en droeg als inscriptie 'J(akob) L(uther)
1530'. Jakob Luther, de broer van de hervormer, nam nanielijk na de dood
van zijn en Maartens vader Hans Luther in 1530 diens huis over. Het wapen
komt ook elders voor: zoals op een gedenkteken in de Slotkerk van Zeitz
voor kanunnik Johan Ernst Luther en op kopergravures van de decaan en
raadsheer Johan Maarten Luther en diens zoon. Intussen schijnt dit niet
het oorspronkelijk familiewapen van de Luthers te zijn geweest. Tot 1413
voerde de gehele familie ook de tak in Möhra waartoe Luthers vader
behoorde als wapen een rood veld waarop een rechtsopstaand zilveren mes
voor het krenten van druiven, met een gouden handgreep. Zo'n mes vormde
ook het helmteken, dat drie veren droeg goud, rood en wit terwijl de helmkleden
rood en goud gekleurd waren. Een overlevering wil dat in 1413 dit wapen
door keizer Sigismund vernieuwd en verbeterd werd voor Maarten Luthers
overgrootvader Fabian Luther, die aan het keizerlijk hof in Praag het
ambt van keizerlijk hof- en paltsgraaf bekleedde en in 1465 stierf. Zo
ontstond het wapen met de handboog. Van de Lutherroos weten we nu dus
wat ze niet is: Luthers wapen. Hij zou het trouwens niet in zijn hoofd
hebben gehaald het familiewapen daarvoor naar eigen goeddunken te wijzigen!
Wat
is ze dan wél? Wat de Lutherroos wel is, zegt Luther zelf 'Das
Sinnbild meiner Theologie' en elders: 'das Merkzeichen meiner Theologie'.
Een theologisch embleem.
Hij
heeft het in 1516 zelf bedacht en het merkwaardige is dat hij daarbij
niet alleen elementen aan zijn familiewapen ontleende de witte roos en,
behalve wit, de kleuren rood en goud maar ook van het wapen der Augustijner
orde het rode hart gebruikte.
Het
resultaat was: in een gouden ring op een hemelsblauw veld een witte roos,
in het midden waarvan een rood hart staat, dat een zwart kruis draagt.
Ter
verklaring diende een rijm, mogelijk van Luther zelf:
Des
Christen Herz auf Rosen geht
wenns
mitten unterm Kreuze steht.
Uitvoeriger
is de verklaring die Luther van zijn embleem geeft nadat hij tijdens zijn
verblijf op de Coburg van keurprins Johan Frederik een gouden zegelring
met de Lutherroos ten geschenke had gekregen en op 8 juli 1530 aan Lazarus
Spengler, de stadssecretaris van Neurenberg waar het cachet gegraveerd
werd, schrijft:
'Nu
je wilt weten of mijn lakzegel goed is uitgevallen, zal ik je meteen vertellen
welke denkbeelden ik in dit cachet wilde samenvatten als een merkteken
van mijn theologie.
Ten
eerste moet het een kruis zijn, een zwart kruis in een hart met zijn natuurlijke
kleur, omdat ik mijzelf er steeds aan wil herinneren dat het geloof in
de Gekruisigde ons zalig maakt. Want de rechtvaardige zal uit zijn geloof
leven, uit zijn geloof in de Gekruisigde.
Maar al is het dan een zwart kruis, dat wondt, dat pijn doet; het laat
het hart zijn kleur behouden: het bederft de natuur niet: het doodt niet,
maar houdt in leven. Zo'n hart moet echter midden in een witte roos staan
om aan te duiden dat het geloof vreugde, troost en vrede schenkt: kortom
in een witte, vrolijke roos ziet, niet zoals de wereld vrede en vreugde
geeft. Daarom moet die roos wit zijn en niet rood, want wit is de kleur
der geesten en van alle engelen.
En deze roos staat in een hemelsblauw veld omdat die vreugde in de geest
en in het geloof het begin vormt van de komende hemelse vreugde.
En daaromheen dan een gouden ring, die zegt dat deze zaligheid in de hemel
eeuwig duurt en geen einde heeft, en zoveel kostelijker is dan alle aardse
vreugde en goed, als goud edeler en kostbaarder is dan alle andere metalen'.
Typisch
Luther: kort daarna, in september 1530, schrijft hij aan Melanchton over
dezelfde ring:
'De
vorst heeft mij een gouden ring geschonken, maar opdat ik goed weten zou
dat ik niet geboren ben om goud te dragen, ben ik hem al gauw verloren,
want hij is iets te ruim en te groot voor mijn duim'.
Luther
zegelt zijn brieven met dit lakstempel, maar geeft het ook aan zijn boeken
mee als een waarmerk dat ze echt van hem zijn en niet van mensen die onder
zijn naam als dekmantel een valse leer rondbazuinen.
|