Liturgisch
gezien lag afgelopen zondag de nadruk op het opgroeien van degenen die
door de H. Doop waren wedergeboren. Als pasgeborenen moesten zij opgroeien,
gevoed door de melk van Gods Woord.
Vandaag
gaat het om de saamhorigheid als kudde.
Kudde,
als beeld, is belangrijker dan het schaap als beeld. Met
dat in 't achterhoofd horen we de kanselteksten, die uit het zondagsevangelie,
Johannes 10, komen.
11
Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn schapen;
12
maar wie huurling is en geen herder, aan wie de schapen niet toebehoren,
ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht - en de wolf
rooft ze en jaagt ze uiteen -
|
De huurling
en de wolf moeten we dus uit een ándere hoek zoeken...
Het
is uit eigen gelederen waaruit de huurling opstaat. Ook is het onjuist
om bij de wólf te denken aan de Romeinse vervolgers. Romeinen hadden
niet echt belang bij de Gemeente van Christus, maar van de wolf wordt
gezegd, dat hij komt om te grijpen.
Het
is een beest dat altijd honger heeft en er op uit is om schapen voor zichzelf
te roven. Wat dat betreft is er dus een overeenkomst met de huurling.
Beide, wolf en huurling, willen profiteren van de kudde.
Wie
zijn de wolf en de huurling?
Mij
dunkt, het is niet nodig en niet goed om precies te gaan uitzoeken wie
de huurling en de wolf zijn. Dat gebeurt in het Johannes-evangelie ook
niet.
Het
is ons mensen eigen om zich blind te staren op het ongeluk waarmee wij
te maken krijgen. U hebt daarvan vast wel voorbeelden uit uw eigen leven:
Gesteld dat u verdriet, ziekte of andersoortige tegenslag te dragen hebt,
dan moet u er voor oppassen dat het niet heel uw beleving van de werkelijkheid
gaat beheersen.
Het
Johannes-evangelie blijft niet staan bij die wolf of bij die huurling.
Geen negatieve uitweidingen.
Ook
moeten we niet blijven zeuren over het gevaar van verdeeldheid. Ons kerkgebouw
is de zaterdagmiddagen in lente en zomer geopend, en jawel hoor, de eerste
bezoekers dienen zich al aan die commentaar hebben. 'Waarom moeten er
zoveel verschillende kerken zijn,' hoor ik dan.
Nu
probeer ik iedereen serieus te nemen, maar dit commentaar vind ik niet
terzake. Verschillen houd je altijd. Wanneer een groepje mensen elkaar
vinden en samen optrekken, dan is dat juist omdat zij het onder elkaar
goed kunnen vinden. Maar in een andere samenstelling zou het niet gaan.
Dit heeft dus met Kerk en geloof niets te maken. Verschillen zijn gewoon
menselijk. Alleen mogen verschillen er geen oorzaak van worden, dat mensen
tegen elkaar worden opgezet. Tegen
elkaar worden opgezet, uitgespeeld tegen elkaar, dat kan het gevolg zijn
van het werk van de huurling. 'Verdeel en heers' is de verborgen agenda
van de huurling en de jachttactiek van de wolf.
Zo
zijn huurling en wolf gestalten van de ene duivel. Het woord 'duivel'
komt van het Griekse diabolos en dat betekent 'door elkaar werper, verdeler'.
Merkwaardig
is dat: de huurling is bang voor de wolf, en toch zijn ze alletwee trawanten
van die ene duivel... .
De
wolf begint, de huurling geeft aan hem toe, en geeft toe aan zijn eigen
angst. Angst voor de wolf, angst om zijn eigen veiligheid.
De
wolf begint. Is hij/zij een gestalte van het kwaad? Zoals in het gesprekje
met de kinderen al naar voren kwam: een wolvenwelp kun je niet van aard
veranderen, zodat het opgroeit tot een lief huisdier.
De
wolf is een symbool van het kwaad, het boze chaotische vernietigende kwaad.
Geen mens die er in z'n eentje tegen op kan.
De
wolf staat niet symbolisch voor ménsen. Wij ondersteunen hier niet
dat negatieve mensbeeld dat inhoudt, dat ieder mens van nature voor 100%
slecht is. De wolf is een onpersoonlijk wezen, symbool van het ultiem
boosaardige. We zwijgen daar nu verder over, wat nog meer hierover uitweiden
is zinloos. Het kwaad zal altijd een mysterie blijven.
De
huurling, hij is een mens, maar niet de ultiem verdorvene. Hij is voor
verbetering vatbaar, voor bekering, om een schriftuurlijke term te begrijpen.
Er is maar één manier om tot die bekering te komen, en dat
is door Christus.
Hij
is de goede herder, en wie anders gaat ons voor in het herderschap dan
hij?
Wij
belijden hem als de nieuwe mens, door God gegeven. De apostolische brieven
en de Openbaring aan Johannes kennen hem titels toe, hoogheidstitels,
zoals eerstgeborene der schepping, en eerstgeborene dergenen die ontslapen
zijn. Daarmee verkondigt de Kerk hem als de nieuwe schepping, een mens
als nieuw begin van Godswege.
Geen
mens hoeft -, geen mens mág nu nog zeggen dat zijn/haar leven nutteloos
is, of in het kwade verstrikt. Ieder wordt geroepen om zijn/haar leven
te verbinden met dat van de Christus Jezus.
Hij
heeft zijn leven overgehad voor het behoud van de kudde! Geen verdeel-en-heers
politiek, maar een oprechte overgave van zichzelf.
De
maatstaf voor het goede herderschap is, of de leider, de bestuurder, de
pastor, op kritieke momenten iets van zijn/haar eigenbelang kan inleveren.
Als
u dit goed voor ogen houdt, dan kunt u in Kerk en samenleving alert zijn
voor lieden die met deze 'verdeel en heers'-politiek hun eigenbelang dienen.
Verder
lijkt het mij niet nodig om schuldigen aan te wijzen. Het is vandaag bij
uitstek een paaszondag, laat er dus vreugde zijn en concentratie op wat
écht belangrijk is.
Wat
écht belangrijk is, geeft het Johannes-evangelie duidelijk aan.
Wij horen daarin redevoeringen van de Christus, die hemzelf in het middelpunt
zetten.
'‘Ik
ken de mijne, en de mijne kennen mij.'
Het
wil zeggen, dat de Christus en zijn Gemeente een levende eenheid zijn.
Christus
en zijn Gemeente een levende eenheid... In het klassieke geestelijke leven
ervaren gelovigen een aanwezigheid van Christus. Aan hem trekken zij zich
op, zij voelen zich getroost omdat zij er zeker van zijn dat hij altijd
bij hen is.
Deze
overtuiging heeft zeer oude wortels, wortels die je zelfs in het Nieuwe
Testament al kunt zien. Het is een vorm van geestelijk leven die niet
mag strijden met waar het eigenlijk om gaat: de héle kudde.
Het
is voor de hele kudde dat Christus geleden heeft en gestorven is. Zulk
een herder is waarachtig en trouw aan zijn schapen, bij hem ervaren wij
de trouw van de Heere-God
Hem
in zijn herderschap bezingen wij, gez. 13 B
|