KONING EN ANTI-KONING

Mattheüs 2:13-18

De verkondiging op de Gedachtenisdag der Onnozele Kinderen, 28 dec 2003

 

Onze eerste reactie op het vieren van deze martelaren-dag en op de evangelielezing van deze zondag zou kunnen zijn: moet dat nou, in deze feestelijke tijd? Het is toch Kerstfeest?
De oudchristelijke Kerk heeft daar ánders over gedacht. Deze dag is niet de enige; op de tweede dag van het Kerstfeest, op 26 december al, wordt de martelaar Stefanus in gedachtenis gehouden.

 

We zouden dan kunnen doordenken en zeggen: kinderen zijn zo vaak het slachtoffer in deze wereld. Denk eens aan de kindermishandeling en de kinderarbeid. Het is triest te constateren, dat kinderen dikwijls slachtoffer van de machtsmisbruik van de volwassenen zijn.
Daarna kunnen we nog wat losse bijbelteksten van stal halen en daarmee ons een voorstelling maken van Jezus de grote kindervriend.
Op die manier geven we de Onnozele Kinderen een plaats in een wat meer realistische kerstgedachte.
We zeggen dan heel wijs: 'Och ja, dat Kerstfeest is prachtig, maar verlies de werkelijkheid niet uit het oog. We zingen wel van vrede op aarde, maar er is nog zoveel mis.
Hoor het verhaal van de kindermoord te Bethlehem en laat eens tot je doordringen, hoe erg het is wat er pal na de geboorte van de Vredevorst gebeurt: die onschuldige jongetjes, door de zwaarden van Herodes' soldaten afgeslacht...'
kruis en palmtak,
teken van lijden en overwinning

Maar wat is er dan fout aan deze gedachtegang? En waarom is het dan niet goed om de onderdrukking van kinderen in deze tijd daarbij te betrekken?
Het zijn allebei voorbeelden van een valse start...

Fout is die nuchtere, realistische benadering van het Kerstfeest. Het begint bij iets algemeens, namelijk het leed van kinderen. Een prediking van die aard loopt meestal uit op een nieuwe algemeenheid, een oproep om u het lot aan te trekken van de misdeelden. Dat is op zichzelf prima, dat u kwetsbare kinderen wilt helpen, er voor bidt of wat er meer voor hen te doen is. Maar daarvoor hoeven wij niet in een kerkgebouw de prediking van dit evangelie te horen; de prediking die hoorbaar is uit het martelaarschap van de Onnozele Kinderen te Bethlehem.

Een valse start, zei ik zo-even. Welke start is dan wel goed? U zou het kunnen weten als u échte kennis van het geheimenis van Kerstmis hebt. We hebben in het nieuws gehoord, dat twee op de drie Nederlanders niet meer goed weet wat op het Kerstfeest gevierd wordt. Datzelfde twee derde deel weet dan helemaal niet, dat de Kerk de martelaren-dag die het heden is, in ere houdt en waarom ze dat doet.
De enige goede start is: het Christuskind. Op het hoogfeest van Kerstmis staat Hij in het middelpunt, en dan ook vandaag. De eersten die Hem verkondigd hebben, zijn de apostelen en evangelisten. Zij hebben in die verkondiging woorden gebruikt die ze al kenden, uit hun bijbel die wij Oude Testament noemen. Ook gaven zij aan de geboren Christus titels mee die eveneens uit hun bijbel kwamen. Bevrijder, vredevorst en zo meer.

Nog spannender wordt het, als we zien hoe de Evangelist Mattheüs dit verhaal opgebouwd heeft. Hij heeft bouwstenen gehaald uit het tweede bijbelboek, Exodus. Dat boek beschrijft de angst van de koning van Egypte, de Farao. De Farao is bang dat zijn Hebreeuwse slaven te veel in aantal zullen geboren worden. Daarom geeft hij een gruwelijk bevel. Elk pasgeboren Hebreeuws jongetje moet gedood worden, in de rivier de Nijl geworpen.
De Hebreeër Mozes is de Christus-persoon, de Bevrijder. Hij ontkomt aan het gevaar. Maar dat is niet om zichzelf en eigen veiligheid. Zijn werk zal zijn: de bevrijding van het Hebreeuwse volk uit de slavernij.
Later moest Mozes een lange tijd van inkeer en voorbereiding doorbrengen in de woestijn. Voorbereiding op zijn taak, waartoe hij geroepen zou worden:
het Hebreeuwse volk voorgaan in de uittocht uit Egypte. Na die eenzame woestijntijd keert Mozes terug tot de Farao en zijn hof. Hij durft de machtige Egyptische vorst in het aangezicht te wederstaan...!
Hier zijn een koning en een antikoning. Van de mensen uit bekeken is de Farao de koning en Mozes de antikoning. Maar van Gods kant uit bekeken is de Farao de antikoning. Eén die Gods regering onmogelijk probeert te maken. Hij doet dat door de Allerhoogste te treffen in zijn volk, dat later Israël komt te heten. De Hebreeuwse slaven, stamvaders van het latere Israël, moeten het ontgelden.

Dit spreekt mensen van nu ook nog aan, vooral strenggelovigen en evangelikalen. Zij verklaren zich solidair met de staat Israël, ook al weten ze niet goed raad met het militaire machtsvertoon van de Israëlische regering. Maar kom niet aan het Joodse volk, dat dan gemakshalve door die evangelikale bijbelspitters gelijkgesteld wordt met de staat Israël.
De verdrinking in Egypte van de Hebreeuwse pasgeboren jongetjes wordt gezien als een eerste vorm van antisemitisme. De Farao had het gemunt op de toekomst van dit volk. Evenzo – zo luidt de theorie – evenzo hebben Arabieren en Palestijnen nog steeds de stilzwijgende bedoeling om de Joodse staat naar de ondergang te helpen.

Wat waar is en niet waar is in deze moeilijke kwestie kan hier en nu niet aan de orde komen. Waarom? Juist om de reden waar u zo-even al van hoorde: we moeten niet vervallen in algemene uitgangspunten.
Hier is dat een vergelijking tussen de voorouders van het Joodse volk en de huidige Joodse staat. Allebei bedreigd in hun toekomst. Wie deze vergelijking trekt en dat als de strekking ziet van het martelarenverhaal hedenochtend, ziet over het hoofd het enige juiste uitgangspunt: de Christus Jezus. Terwijl Hij als uitgangspunt niet gemist kan worden.

Toen de evangelist Mattheüs het verhaal van de kindermoord in Bethlehem schreef, hééft hij zeker in gedachten gehad wat het tweede bijbelboek Exodus vertelt, namelijk hoe de Hebreeuwse jongetjes in de Nijl moesten worden verdronken.
Maar het ging Mattheüs niet om de bedreiging van het Joodse volk in zijn voortbestaan. Het ging hem om het bedreigde leven van één, van het pasgeboren Christuskind.
De Christus Jezus is een soort flessenhals: de uiterst smalle, heel kritieke verbinding tussen het Joodse volk en ons, Kerk onder de volkeren.
De Allerhoogste hebben wij leren kennen vanuit het volk Israël... maar hoe is dat gegaan, of, beter gevraagd: door wie?
Door Jezus! Wij hebben de God boven alle tijden en machten leren kennen, doordat de apostelen van Jezus de wereld ingegaan zijn. Er zijn boze tegenkrachten geweest die het goddelijke werk van de Christus Jezus in Israël hebben willen verhinderen, en zo ook het verdere werk in de wereld. Een handlanger van deze tegenkrachten was Herodes; als tegenkracht was hij een anti-koning tegen Christus die later de titel krijgt: 'Koning der koningen en Heer der heren.'

Misschien zegt iemand: alles mooi en prachtig, maar deze anti-koning heeft toch maar de moord op die onschuldige kinderen op zijn geweten. Had dat niet vermeden kunnen worden?
Het is goed bedoeld wat u daar zegt, getuigend van bewogenheid met die onnozele knaapjes.
Maar het is te simpel geredeneerd. Weten wij wel hoe groot de kracht van het boze is, hoe vatbaar en toegeeflijk mensen zijn om het kwade te doen?
Vooral wanneer zij veel macht hebben en dan vooral wanneer zij die macht bedreigd zien.
Zo was Herodes, onderkoning van de Romeinen. Bang om zijn koningschap over de Joden kwijt te raken aan een jonge, nieuwe koning...
En denk u eens in: hoe sterk zou de kracht van het kwaad zijn juist op dit kritieke moment in de wereldgeschiedenis: de geboorte van de Christus, Heiland der volkeren...?

De evangelist Mattheüs verkondigt ons de geboorte van de Christus Jezus, in wie Gods koningschap nabij gekomen is. Begrijpelijk dat een anti-koning zich roert en een aanslag op alle pasgeboren jongetjes in Bethlehem niet schuwt.
Wij zouden zo'n verhaal niet schrijven, maar voor de evangelist is het een schrille verwijzing naar de tegenstand die de geboren koning der koningen en Heer der heren oproept.
Het verdoezelt de wrede gevolgen van deze tegenstand niet. De slachting van de onnozele kinderen, als een verwijzing naar de voortgaande confrontatie, een harde botsing tussen de doorbraak van Gods koningsregering en de hardnekkige, taaie vasthoudendheid van de machtswellustige overheden van deze wereldeeuw.
Daarom kunnen wij beter thuishoren bij de onnozele kinderen, want dan bezondigen wij ons niet aan machtsmisbruik en het bloedvergieten.
Al laten wij dan het leven, dan is dat om Christus' wil. Maar met Christus zijn wij meer dan overwinnaars, overwinnaars op de mensenmoordenaar van den beginne. Het wordt in het boek Openbaring aan Johannes op hoge toon bezongen. Christus is Heer, Hij is overwinnaar !
Van die zege zingen wij ook, gezang 485


TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE