Maar wat is er dan fout aan deze gedachtegang? En waarom is het dan niet
goed om de onderdrukking van kinderen in deze tijd daarbij te betrekken?
Het zijn allebei voorbeelden van een valse start...
Fout
is die nuchtere, realistische benadering van het Kerstfeest. Het begint
bij iets algemeens, namelijk het leed van kinderen. Een prediking van
die aard loopt meestal uit op een nieuwe algemeenheid, een oproep om u
het lot aan te trekken van de misdeelden. Dat is op zichzelf prima, dat
u kwetsbare kinderen wilt helpen, er voor bidt of wat er meer voor hen
te doen is. Maar daarvoor hoeven wij niet in een kerkgebouw de prediking
van dit evangelie te horen; de prediking die hoorbaar is uit het martelaarschap
van de Onnozele Kinderen te Bethlehem.
Een valse start, zei ik zo-even. Welke start is dan wel goed? U zou het
kunnen weten als u échte kennis van het geheimenis van Kerstmis
hebt. We hebben in het nieuws gehoord, dat twee op de drie Nederlanders
niet meer goed weet wat op het Kerstfeest gevierd wordt. Datzelfde twee
derde deel weet dan helemaal niet, dat de Kerk de martelaren-dag die het
heden is, in ere houdt en waarom ze dat doet.
De enige goede start is: het Christuskind. Op het hoogfeest van Kerstmis
staat Hij in het middelpunt, en dan ook vandaag. De eersten die Hem verkondigd
hebben, zijn de apostelen en evangelisten. Zij hebben in die verkondiging
woorden gebruikt die ze al kenden, uit hun bijbel die wij Oude Testament
noemen. Ook gaven zij aan de geboren Christus titels mee die eveneens
uit hun bijbel kwamen. Bevrijder, vredevorst en zo meer.
Nog spannender wordt het, als we zien hoe de Evangelist Mattheüs
dit verhaal opgebouwd heeft. Hij heeft bouwstenen gehaald uit het tweede
bijbelboek, Exodus. Dat boek beschrijft de angst van de koning van Egypte,
de Farao. De Farao is bang dat zijn Hebreeuwse slaven te veel in aantal
zullen geboren worden. Daarom geeft hij een gruwelijk bevel. Elk pasgeboren
Hebreeuws jongetje moet gedood worden, in de rivier de Nijl geworpen.
De Hebreeër Mozes is de Christus-persoon, de Bevrijder. Hij ontkomt
aan het gevaar. Maar dat is niet om zichzelf en eigen veiligheid. Zijn
werk zal zijn: de bevrijding van het Hebreeuwse volk uit de slavernij.
Later moest Mozes een lange tijd van inkeer en voorbereiding doorbrengen
in de woestijn. Voorbereiding op zijn taak, waartoe hij geroepen zou worden:
het Hebreeuwse volk voorgaan in de uittocht uit Egypte. Na die eenzame
woestijntijd keert Mozes terug tot de Farao en zijn hof. Hij durft de
machtige Egyptische vorst in het aangezicht te wederstaan...!
Hier zijn een koning en een antikoning. Van de mensen uit bekeken is de
Farao de koning en Mozes de antikoning. Maar van Gods kant uit bekeken
is de Farao de antikoning. Eén die Gods regering onmogelijk probeert
te maken. Hij doet dat door de Allerhoogste te treffen in zijn volk, dat
later Israël komt te heten. De Hebreeuwse slaven, stamvaders van
het latere Israël, moeten het ontgelden.
Dit spreekt mensen van nu ook nog aan, vooral strenggelovigen en evangelikalen.
Zij verklaren zich solidair met de staat Israël, ook al weten ze
niet goed raad met het militaire machtsvertoon van de Israëlische
regering. Maar kom niet aan het Joodse volk, dat dan gemakshalve door
die evangelikale bijbelspitters gelijkgesteld wordt met de staat Israël.
De verdrinking in Egypte van de Hebreeuwse pasgeboren jongetjes wordt
gezien als een eerste vorm van antisemitisme. De Farao had het gemunt
op de toekomst van dit volk. Evenzo – zo luidt de theorie –
evenzo hebben Arabieren en Palestijnen nog steeds de stilzwijgende bedoeling
om de Joodse staat naar de ondergang te helpen.
Wat waar is en niet waar is in deze moeilijke kwestie kan hier en nu niet
aan de orde komen. Waarom? Juist om de reden waar u zo-even al van hoorde:
we moeten niet vervallen in algemene uitgangspunten.
Hier is dat een vergelijking tussen de voorouders van het Joodse volk
en de huidige Joodse staat. Allebei bedreigd in hun toekomst. Wie deze
vergelijking trekt en dat als de strekking ziet van het martelarenverhaal
hedenochtend, ziet over het hoofd het enige juiste uitgangspunt: de Christus
Jezus. Terwijl Hij als uitgangspunt niet gemist kan worden.
Toen de evangelist Mattheüs het verhaal van de kindermoord in Bethlehem
schreef, hééft hij zeker in gedachten gehad wat het tweede
bijbelboek Exodus vertelt, namelijk hoe de Hebreeuwse jongetjes in de
Nijl moesten worden verdronken.
Maar het ging Mattheüs niet om de bedreiging van het Joodse volk
in zijn voortbestaan. Het ging hem om het bedreigde leven van één,
van het pasgeboren Christuskind.
De Christus Jezus is een soort flessenhals: de uiterst smalle, heel kritieke
verbinding tussen het Joodse volk en ons, Kerk onder de volkeren.
De Allerhoogste hebben wij leren kennen vanuit het volk Israël...
maar hoe is dat gegaan, of, beter gevraagd: door wie?
Door Jezus! Wij hebben de God boven alle tijden en machten leren kennen,
doordat de apostelen van Jezus de wereld ingegaan zijn. Er zijn boze tegenkrachten
geweest die het goddelijke werk van de Christus Jezus in Israël hebben
willen verhinderen, en zo ook het verdere werk in de wereld. Een handlanger
van deze tegenkrachten was Herodes; als tegenkracht was hij een anti-koning
tegen Christus die later de titel krijgt: 'Koning der koningen en Heer
der heren.'
Misschien zegt iemand: alles mooi en prachtig, maar deze anti-koning heeft
toch maar de moord op die onschuldige kinderen op zijn geweten. Had dat
niet vermeden kunnen worden?
Het is goed bedoeld wat u daar zegt, getuigend van bewogenheid met die
onnozele knaapjes.
Maar het is te simpel geredeneerd. Weten wij wel hoe groot de kracht van
het boze is, hoe vatbaar en toegeeflijk mensen zijn om het kwade te doen?
Vooral wanneer zij veel macht hebben en dan vooral wanneer zij die macht
bedreigd zien.
Zo was Herodes, onderkoning van de Romeinen. Bang om zijn koningschap
over de Joden kwijt te raken aan een jonge, nieuwe koning...
En denk u eens in: hoe sterk zou de kracht van het kwaad zijn juist op
dit kritieke moment in de wereldgeschiedenis: de geboorte van de Christus,
Heiland der volkeren...?
De
evangelist Mattheüs verkondigt ons de geboorte van de Christus Jezus,
in wie Gods koningschap nabij gekomen is. Begrijpelijk dat een anti-koning
zich roert en een aanslag op alle pasgeboren jongetjes in Bethlehem niet
schuwt.
Wij zouden zo'n verhaal niet schrijven, maar voor de evangelist is het
een schrille verwijzing naar de tegenstand die de geboren koning der koningen
en Heer der heren oproept.
Het verdoezelt de wrede gevolgen van deze tegenstand niet. De slachting
van de onnozele kinderen, als een verwijzing naar de voortgaande confrontatie,
een harde botsing tussen de doorbraak van Gods koningsregering en de hardnekkige,
taaie vasthoudendheid van de machtswellustige overheden van deze wereldeeuw.
Daarom kunnen wij beter thuishoren bij de onnozele kinderen, want dan
bezondigen wij ons niet aan machtsmisbruik en het bloedvergieten.
Al laten wij dan het leven, dan is dat om Christus' wil. Maar met Christus
zijn wij meer dan overwinnaars, overwinnaars op de mensenmoordenaar van
den beginne. Het wordt in het boek Openbaring aan Johannes op hoge toon
bezongen. Christus is Heer,
Hij is overwinnaar !
Van die zege zingen wij ook, gezang 485
TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE
|