WAT DE KERK DOET OP GEZAG VAN CHRISTUS

 

De verkondiging op Zondag Reminiscere

Tekst  Exodus 20 : 7

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 12 maart 2006

In deze Viering geschiedt de bevestiging en inzegening tot diaken van br. B. van de Pas


Gij zult de Naam van de HEER uw God
niet opnemen voor een bedrieglijke zaak,
want de HEER zal niet onschuldig houden
die zijn Naam opneemt voor een bedrieglijke zaak.
tetragrammaton,
de vier letters van de Heilige Naam

Wat is dat toch voor een slappe vertaling waarin wij vanouds het Derde der Tien Woorden kennen :
Gij zult de Naam van de HEER uw God niet ijdel gebruiken .... Wat hebben generaties kerkgangers daar weer van gemaakt? Dat je niet mag vloeken !

Het is een afknapper. Uit het Eerste en Tweede der Tien Woorden komt zo'n frisse bevrijdende verkondiging... een prediking van een god die niet dwingt of zich opdringt, maar die aan ons geluk ten dienste wil staan. Een God die dient, dat is de HEER. En dan zouden we nu een steile duikeling moeten maken naar de godsdienstige moraal... dat je niet mag vloeken.
Toch weer godsdienst dus, want: uiteindelijk eist die God eerbied jegens hemzelf; dus niet vloeken! Akkoord, vloeken is niet netjes, maar:
Het Derde der Tien Woorden gaat om iets anders. Er staat zoveel meer op het spel. De Naam van de HEER is zijn Wezensuitdrukking, wie Hij is voor zijn volk Israël, en zo ook voor ons. Mozes krijgt die Naam te horen als hij Israël moet gaan aanspreken.
De HEER zelf verklaart zijn naam aldus : ‘Ik ben die Ik ben’ of ‘Ik zal zijn die Ik zijn zal.’
Dit onderstreept het volstrekt unieke. De HEER is God, en geen andere. Maar Hij is geen god zoals de oosterlingen gewend waren: een god die eist en ons geen verantwoordelijkheid laat.
Zijn Naam betekent ook:
Ik ben onveranderlijk trouw in mijn liefdedienst aan u. Zoals Ik die Bevrijder uit de slavernij der dwingende machten ben, zo ben Ik steeds weer bij u.
Dat is de Naam, en alles wat we meer kunnen zeggen van de HEER, dat zijn allemaal predikaten bij die Naam, allemaal beschrijvende toevoegingen.

Christus zegt: ‘Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.’ Wij hebben de HEER leren kennen in de gestalte van een dienstknecht.
Nu is de vraag: hoe laat ge u dienen door die Naam?
Daarom klinkt het Derde der Tien Woorden : Gij zult de naam van de HEER niet opnemen voor een bedrieglijke zaak.

Het komt maar al te vaak voor, dat de bevrijdende Naam op de lippen wordt genomen, maar dan ten dienste van een bedrieglijke zaak. Soms is die zaak een grootheidswaanzin, maar ook wel ons laffe wegkruipen, ons ontvluchten van verantwoordelijkheid.
Neem de Naam van de HEER niet op voor een bedrieglijke zaak. Maak zijn dienst aan u niet ondergeschikt aan uw belangen.
Vanaf keizer Constantijn de Grote is de HEERE-God tot beschermgod van de Christelijke beschaving gemaakt. Natuurlijk zijn daarvan positieve gevolgen op te sommen: een toename in kennis en vaardigheid, een grotere welvaart en kunstzinnigheid.
Maar schaduwzijden zijn er ook. Om iets heel opvallends te noemen: het Christelijke Europa organiseerde de kruistochten. ‘God wil het,’ zongen de legers van de kruisridders. Maar in elke stad bestormden de christensoldaten de Jodenwijk. Gedurende de kruistochten lieten miljoenen Joden het leven. ‘God wil het!’ Dat is het opnemen van de Naam van de HEER voor een bedrieglijke zaak.

Wat doen wij in de Naam van de HEER? Vandaag zijn we een Liturgieviering begonnen ‘in de Naam van de Vader, en de Zoon en de Heilige Geest.' Ook hebben in de Naam van Christus een medebroeder bevestigd en ingezegend. ‘In de naam...' betekent kort en goed: ‘op gezag van.' Het woord ‘gezag' komt van zeggen.
Vieren wij onze Liturgie, bedienen wij Doop en Avondmaal, zegenen wij een medegelovige in, dan doen wij dat omdat Christus ons dat heeft gezegd.
Dit is de betekenis van ‘in de naam...'
In de Evangeliën horen we, hoe de Christus zijn leerlingen de opdracht geeft, de wereld in te gaan met het Evangelie. Het gaat nog verder: ook de vergeving van zonden mag de gelovigen worden toegezegd én aangezegd. Dit gebeurt in de naam van Christus.

Wij hebben niet alleen een mondelinge opdracht ontvangen; ook een lijfelijke handeling is ons overgeleverd. Het blazen en de handoplegging.
Het blazen staat in het Johannes-evangelie, waar de opgestane Heer zijn zendingsbevel uitspreekt en de volmacht tot zondenvergeving verleent. Daarbij blaast hij op discipelen en zegt: ‘Ontvangt de Heilige Geest.'
Beter bekend is de handoplegging. Dat lijkt heel wat anders te zijn dan het blazen. Toch is dé overeenkomst dat het lichamelijk en aards is.
Achter het blazen en het schenken van de Heilige Geest zit het scheppingsverhaal. De Geest van God is scheppend aanwezig, als een wind blazend over het water. Ook de hand is een vormend, scheppend lichaamsdeel. Bovendien is het bij uitstek bedoeld voor tasten, aanraken, lijfelijk contact leggen.
Niet de kerkdienaar raakt u aan, het is de Christus zelf die u door de oplegging der handen verbindt met zichzelf. Zo is de bevestiging in de naam van Christus. Op zijn gezag, want hij heeft het ons gezegd.

Het tastbare is belangrijk. Het is aards, want zo is de schepping. De Christus is geen filosoof wiens gedachten een hoge vlucht nemen. Hij is altijd praktisch, hij blijft dicht bij de aarde, dicht bij de mensen.
De Naam van de HEER staat garant voor humaniteit. Het gaat niet om ware godsdienst in de zin van: onze god is de enige ware. De apostel Jakobus stelt het in zijn brief glashelder: ‘Zuivere godsdienst voor God de Vader is, dat wij ons het lot aantrekken van de weduwe en de wees in hun verdrukking.'
Ons is een Naam geopenbaard, God in Christus, maar dat is niet bedoeld om onszelf te onderscheiden – of ons af te scheiden van andersgelovigen. Wat denken wij nou toch, dat de Christus Jezus heeft willen zeggen: ‘Ja, discipelen, jullie weten wel dat er allerlei godsdiensten zijn; maar nee, dat is allemaal fout, allemaal bedrog. Bij mij moeten jullie zijn, ik ben de enige weg tot God!'
Zou dit de uitleg zijn van het Christus woord: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door mij' – ?
Deze uitleg is misleidend, want het suggereert dat het om godsdienst gaat. Ware godsdienst is niet, dat we in een kerk zitten met een uithangbord, getiteld ‘christelijk.' De maatstaf van waarachtigheid is niet het dragen van de naam ‘christen.' De maatstaf is, of ons vertrouwen en onze levensstijl zijn in de naam van Christus. Leven op zijn gezag.
Wij mogen niet oordelen over hen die geboren en getogen zijn in een andersoortige godsdienst. Ook zo iemand kan vertrouwen en leven op een manier die in overeenstemming is met het leven van Christus. 'De weg, de waarheid en het leven,' dat zij drie joodse uitdrukkingen die we bij elkaar moeten houden. Ze leggen elkaar uit en zijn praktisch, niet theologisch-wijsgerig. Een samenvatting geeft de Christus Jezus zelf. Hij zegt: Aan de vruchten kent men de boom...'

Denk nu niet dat het dus onbelangrijk is of u een god aanbidt. Wij hebben hier onze verantwoordelijkheid. Zolang maar niet uw belijdenis van de ene Naam het verdedigen van het zogenaamde enige ware geloof is.
Want dan lopen we het risico, ‘in de naam' van God de verschrikkelijkste dingen te gaan zeggen of doen.

Maar wat mag de Kerk dan wel zeggen en doen?
Het zeggen, dat gaat over de stervensgang van de Christus en de verkondiging dat deze stervensgang de opstandingsweg is. Op de grens van zeggen en doen staat de Christus zelf die volgens het zondagsevangelie zegt, dat hij gekomen is voor de verloren schapen van het huis van Israël. Dat is in overeenstemming met het eerste begin van Israëls volksbestaan: in Egypte, schapen in slavendienst, maar door de Heere-God uitgeleid tot de vrijheid.
Maar daarbij blijft het niet. Israël heeft die vrijheid niet exclusief voor zichzelf. Het is juist de Christus Jezus die de scheidsmuren tussen Israël en de rest van de wereld afbreekt, dat hoor je in het evangelie van deze zondag Reminiscere. Hoe reageert Jezus op het hulpgeroep van die buitenlandse vrouw? Eerst schijnbaar heel formeel: ‘Ik ben alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis Israël.' Formeel, ja, maar dit is wel de barmhartigheid die de Heere-God bewezen heeft aan zijn volk. Toch is het een buitenlandse vrouw die, met eerbied gezegd, de Heer ter verantwoording roept. – ‘Het kan niet zo zijn dat die barmhartigheid beperkt blijft tot de eigen kring...'


De enige Naam, onder de hemel gegeven, de Naam in wie behoud en bevrijding is, werd aanvankelijk wel in de eigen kring verkondigd.
Die Naam, Christus de Heiland, werd door de apostelen eerst in de synagogen rond de Middellandse zee gepredikt. Het bleef een binnen-joodse prediking, het ging om de zuivere openbaring van de HEERE-God van Israël, dat Hij een bevrijdende God is.
Later bereikt het evangelie van Christus ook Grieken, Romeinen en anderen rondom de Middellandse zee.
Is het dan de zoveelste nieuwe religie waarmee zij het nu weer eens wilden proberen?
Ik denk het niet. Die mensen waren blasé, die hadden alle goden al achter de rug.
We hebben duidelijke getuigenissen van Grieken en Romeinen waarin zij zich verantwoordden. Het was de oprechte en zuivere levensstijl en de onderlinge liefde van de eerste christenen die indruk op hen maakten, hen aanwierven. 'Zie, hoe zij elkaar liefhebben...'
We kunnen verdedigen, dat de diaconie op een gedeelde eerste plaats naast de prediking staat.
Bij het begin van de christengemeenten hoort de diakonie. Er moesten op zeker moment diakenen worden gekozen. De aanleiding was: dat de zeer tijdrovende arbeid van de verkondiging het risico met zich mee bracht, dat voor diaconale aandacht te weinig gelegenheid was. Daaruit blijkt dat de eerste predikers altijd gericht zijn geweest op de arme en zwakke in de Gemeente.
Toen waren er dus naast de ouderlingen de diakenen.

In de lutherse visie is geen scherpe scheiding tussen de ambtsbediening van ouderling en die van diaken. Het woord diaken betekent dienaar, en dienen is ook de aard van het ouderlingenwerk. Gemeenteleden ondersteunen en stimuleren in hun christenzijn, dat is hun taak. Bijstand verlenen aan het Openbare Ambt van Verkondiging – en dat Ambt draagt u allemaal.

Dienen is een wezenskenmerk van het ambt der gemeente. Christus is gekomen om te dienen, hoeveel te meer zijn leerlingen? Jezus kon afdalen tot de minste der mensen. Laten we dan maar beginnen met zulken in zijn Gemeente: zwakken en kwetsbaren, zieken en armen, kortom allen die zonder aanzien en macht in deze wereld zijn.
De hoofdtaak van de diaken is niet: geld uitdelen aan zulke mensen. Soms is geld geven nodig, maar, dat is maar een tijdelijke leniging van de nood. Het dienende werk van de diaken moet altijd samenhang blijven houden met de Openbare Verkondiging.
De diaken draagt ook aan zwakken en kwetsbaren het Evangelie uit: hun aanzeggen dat ze door God geliefd worden. Zo met hen omgaan dat ze weten: wij zijn de moeite waard, wij mogen leven. In de Gemeente (als geheel) is het is juist de taak van een diaken, om de gemeente daarvoor toe te rusten.

Komen er problemen, dan mag een kerkenraadslid de hele gemeente om zich heen weten.
Het Openbare Ambt als zodanig is immers aan de Gemeente gegeven. Als de Gemeente iemand heeft geroepen om dit ambt daadwerkelijk in een functie te dragen, dan mag diegene ook rekenen op aandacht en steun van de Gemeente.
Zo kunnen we die mooie woordspeling verstaan die ik u tot slot wil meegeven: niet u draagt het ambt, het ambt draagt u.
Dat verstaan wij als Gemeente in haar geheel. Het is de Gemeente aan wie het Openbaar Ambt van Verkondiging is gegeven, maar niet om dat te torsen.
Niet de Gemeente draagt het ambt, het ambt draagt de Gemeente. Nu u, broeder Van de Pas, bevestigd bent als bijstander bij dat ambt, dan mag u dat tot troost meenemen: het ambt draagt de Gemeente, het ambt draagt u!
Zingen wij een lied in deze Veertigdagen-tijd, en dat in een bewerking van de Epistel van deze zondag: Gezang 99

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE