Het is maar goed dat wij een vaste
Liturgie hebben, ook voor deze zondag. Van de preek die nu komt zou
u niet zeggen dat hij thuishoort op de Vierde zondag in de Advent. Maar
er zijn nu twee zaken aan de orde die verwant zijn. Een 25-jarig predikantsjubileum
en een bevestiging van een ambtsdrager.
Die verwantschap tussen die twee, wat is dat?
Het is in één regeltje te zeggen: Gods roeping tot kerkelijke
Dienst.
Dit is een duidelijke inperking, met andere woorden:
Het is niet iets van eigen makelij, en ook niet op basis van eigen denkbeelden
over God.
Een predikant of een kerkenraadslid kan uit mystieke ervaringen misschien
veel kracht putten. Maar dat is niet doorslaggevend. Zelfs Luther
heeft nergens en nooit zijn bekering en zijn ervaring van Gods liefde
voorgesteld als de dragende grond van zijn werk.
Keek hij naar zijn eigen ervaring, dan raakte hij meestal in verwarring.
Denk aan de hevige aanvechtingen waaronder Luther leed. Hij kon geen
preek maken en uitspreken zonder dat hem de angst om het hart greep.
Hij aanvaardde dat van zichzelf, juist omdat hij wist dat deze ervaring
er bij hoorde.
Met deze maatstaf toetste hij zichzelf én anderen...
Een voorbeeld uit zijn veelbewogen leven:
In 1522 had Luther heel veel last van voormalige leerlingen die véél
radicaler dan hij de reformatie wilden doorvoeren. Bijvoorbeeld de
rondtrekkende prediker Thomas Müntzer en zijn volgelingen.
Luther moest zich schuilhouden op de Wartburg, en zag met lede ogen
toe hoe Müntzer de burgers van Wittenberg in rep en roer bracht.
Hij vroeg in een brief aan Melanchthon: ‘Hebben Müntzer
en zijn kornuiten last van twijfels en aanvechtingen?' – dit
als toetssteen van waarachtigheid.
Zowel voor een kerkenraadslid als voor een predikant kunnen er tijden
komen van twijfel en aanvechting.
Het zal geen gemakkelijke taak zijn, er zal verantwoordelijkheid moeten
worden gedragen. Maar u kiest er niet zelf voor, u bent er voor gekozen.
Dan mag u ook steun verwachten van -, en zonodig terugvallen op de
gemeente die u geroepen heeft.
Uiteindelijk is ons diepst gegronde fundament de Heere-God
zelf, op wie ook de Christus zelf terug kon vallen. Want van hem geldt
wat de Hebreeënbrief over de hogepriester zegt: ‘Niemand
neemt zichzelven die eer aan, maar die door God geroepen wordt, zoals
Aäron.'
De dragende grond van het werk van predikant en kerkenraadslid is:
Gods roeping.
Maar wat is Gods roeping en hoe gaat die in zijn werk...?
Er zijn in de gewijde geschriften van Israël en ook in de Evangeliën
en brieven roepingsverhalen. Soms is het indrukwekkend zoals ze beschreven
staan.
Mensen krijgen een stem uit den hoge te horen, of vallen op de grond
vanwege een alles omstralend licht. Moeten wij zoiets ook mee maken
en is het dan pas echt?
Twee kanttekeningen hierbij.
Ten eerste gaat het hier om roeping van profeten en apostelen. Ten
tweede: de zin van al die buitengewone verschijnselen is, dat de roeping
bekrachtigd wordt, zodat de hoorders sneller geloven wat de profeet
of apostel zegt. Dat is een oud-oosters gegeven.
De conclusie is, dat onze roeping niet die van een profeet of apostel
is. Maar hoe is die dán?
Het meeste inzicht in de roeping van een predikant biedt mij het
oude gereformeerde formulier dat wordt gelezen bij de bevestiging
van een dienaar des Woords.
De eerste vraag die vóór de bevestiging wordt gesteld
luidt: ‘Gevoelt u in uw hart, dat u wettig door Gods gemeente,
en om die reden door God zelf, tot deze heilige Dienst geroepen bent?'
Duidelijk is dat de roeping van de predikant een zaak is van de Gemeente,
en dat in die roeping Gods roeping gelegen is. De predikant ‘gevoelt
het in zijn hart.' Het is een zekerheid, maar dan in de zin van vertrouwen,
vertrouwen dat het de Heere-God
is die roept.
Iets kostbaars, maar geen privé-bezit van de predikant. Maar
laat het eerst een kerkelijke zaak zijn.
Hier is de kerkelijke gemeente bij betrokken.
Het is kerkelijke roeping. Dit is ook heel oud. In de eerste eeuwen
van het christendom werden zelfs de bisschoppen gekozen door het kerkvolk.
Daarom is deze roeping van Godswege.
Eveneens daarom is het een basis, een houvast en een troost, om de
predikantenarbeid vol te houden.
De jaren 1983 tot en met 1985 zijn voor mij hier heel zwaar geweest.
Ik was toen vaak boos op de Synode. Wat krijg ik nou voor steun...!
Pas later begreep ik dat ze voor mij het enige juiste hebben gedaan:
zeggen en herhalen, dat ik door de Gemeente beroepen ben. De roeping
is van kracht ook jegens mijn tegenstanders.
Wanneer tegenstanders bij de Gemeente willen behoren, dan krijgen
zij ook de predikant er bij, de predikant die beroepen is.
Het klinkt zo simpel, en dat is het ook. Want roeping is iets dat
ieder gemeentelid aan gaat, om de eenvoudige reden dat de hele Gemeente
zelf geroepen is.
Lutheranen kennen vanouds maar één ambt, en dat is het
predikambt. Het is aan de hele Gemeente opgedragen, toevertrouwd.
Omwille van praktijk en kwaliteit is er die ene predikant gekomen.
Het zou niet stichtelijk zijn wanneer iedereen tegelijk het Woord
zou gaan verkondigen. Er zijn ook gemeenteleden die zouden het niet
willen of die kunnen niet zo gemakkelijk spreken.
Is dan de predikant een gemeentelid met een aparte status? Zijn predikanten
gewijde mensen, boven de rest verheven door die heilige bediening?
Helemaal niet.
Wat heeft Christus van zijn discipelen gemaakt? Geen gewijde geestelijken,
maar mensen met een opdracht. Apostelen, mensen met een zending.
Het ging Christus er niet om, een geestelijke stand te creëren.
Wel wilde hij zijn onderwijs doorgeven. Onderwijs, want het gaat om
leer en levensstijl, en die moeten worden onderwezen. ‘Gaat
heen,' zegt hij, ‘onderwijst alle volkeren... .'
Hij draagt zijn apostelen ook op, te dopen. De Doop is een Sacrament
geworden dat door de hele christenheid wordt gepraktiseerd en door
vele kerkgemeenschappen onderling wordt erkend.
Hier is de Kerk in beeld.
Met kerkelijk en Kerk bedoel ik niet eerst het instituut.
Maar de Kerk als Lichaam van de Heer.
Christus heeft, volgens de Evangeliën, leerlingen opgedragen
om zijn woorden en werken voort te zetten. Hij heeft mensen bij name
geroepen. De verantwoordelijkheid die hij hun gaf, was ook niet een
algemene verplichting. Duidelijke en concrete taken, daaruit bestond
die verantwoordelijkheid.
Maar al die uitingen en vormgevingen van verantwoordelijkheid zijn
te herleiden op dat ene:
de evangelieverkondiging.
Het gaat hier over een goede boodschap (dat is de letterlijke betekenis
van ‘ evangelie'), van liefde en vrijheid, van bevrijding en
dienstbetoon.
Allemachtig, dat is toch heel wat, als dat eens volop in onze samenleving
zou gaan functioneren....
Dit is die goede boodschap die doorgegeven moet worden, in woord en
in daad.
Er is altijd wel iemand die schampert: nou, dat zal wat helpen. Maar
tegen deze negatieve houding zet de Kerk de positieve belofte. De
Heer der Kerk belooft
bij monde van de profeet, dat zijn Woord niet ledig zal wederkeren
maar doen wat het behaagt.
Er is toekomst voor de mensen en voor deze aarde, de Heere-God
heeft het beloofd. Onderschat dat niet...! Hier is de rol van de predikant:
door en met en in zijn menselijke woorden komt Gods Woord tot ons.
Ja, tot ons, u én mij. Want ook de predikant staat onder het
Woord van God, wanneer het door de predikant bediend wordt.
Het is Gods belofte vanuit welke wij allen leven.
Zijn Woord verwachten wij, komend van Hem, neerdalend uit de hemel
als dauw op een dorstig land Dat belijden wij in het zondagslied:
Gez. 128