VERSLAG VAN DE STUDIEKRING
 
17 september 2007

Op deze eerste studieavond na de zomervakantie behandelen wij eerst het begin van de Avondmaalsliturgie. Onze aandacht gaat uit naar de zogenaamde beurtspraak voor de Prefatie. Beurtspraak is een goed Nederlands woord voor dialoog.

‘Vrede zij met u’ is oorspronkelijk de bisschopsgroet. Zinvol, omdat de bisschop dan pas actief wordt. In Diensten met meerdere voorgangers is doorgaans hij degene die eigenlijke Avondmaalsritus inleidt.
‘... met uw geest’ betekent niets anders dan ‘... ook met u’ – het antwoord van de kerkgangers.

‘Verheft de harten’ Een oproep die ons bepaalt bij Christus die zit aan de rechterhand van de Vader. Het gaat niet om afstand te nemen van het lagere, het vergankelijke. Deze oproep brengt ons tot evenwichtigheid, wanneer Christus’ tegenwoordigheid in het Avondmaal aan de orde komt. Dan blijft hij ook bij de Heer.

‘Laat ons dankzeggen...’ Oproep tot lofprijzing, die naar de Prefatie toeleidt. Daarover spreken wij de volgende keer. Nu nemen wij even de tijd om een onderdeel uit de Liedmis te oefenen, in de Liturgische Katern p. 30: het Sanctus. Luthers bedoeling van het opzetten van de Liedmis was, om naast de Latijnse Liturgie ook een Avondmaalsdienst met Duitse verzen te bieden. De achtergrond van dit lied: Jesaja zag in een visioen de Heer, die door de Serafijnen ‘Heilig heilig heilig’ toegezongen wordt, hfdst. 6. In een iets andere tekst is dit lutherse liturgicum ook opgenomen in het Liedboek voor de Kerken: gezang 24.

Het woord ‘heilig’ brengt ons tot de bijbelse theologie die zoals gebruikelijk is na de pauze aan de orde komt. Er zijn in de theologische (Latijnse) terminologie twee woorden die wij meestal met ‘heilig’ vertalen.
Het woord ‘sanctus’ staat voor de heiligheid van Gods Vader, van Christus of van de Heilige Geest (en eventueel van de Drie-eenheid).
Maar er is nog een ander woord: sacer. We kennen dat in uitdrukkingen als sacraal, consacreren, sacerdos (Latijn voor priester). Het is een afgeleide of toegekende heiligheid. ‘Gewijd’ is een goede vertaling.
De Bijbel heet ook wel heilige Schrift, en dat komt van het Latijnse Scriptura Sacra. Het is een aanwijzing dat de Bijbel nooit werd vereerd als was het de sprekende God zelf.

Eerst was er de mondelinge overlevering, later kwam de schriftelijke neerslag. We kunnen er van uit gaan dat Jezus niets van zijn woorden op schrift gezet heeft. Schrijven deden enkele apostelen en evangelisten. Maar ‘een laatkomer’ als Paulus heeft Jezus nooit zelf ontmoet.
Toch zegt Paulus dat hij ‘... van de Heer heeft ontvangen hetgeen ik u ook overlever ...’. Dit is niets anders dan traditie. Leggen we de Evangeliën en de Brieven naast elkaar, dan merken wij zo vele verschillen op dat we wel moeten constateren: de traditie begint al bij het samenstellen van de Nieuw-testamentische geschriften.

Luther heeft zich zeer afgezet tegen de traditie, maar dat was in zijn situatie begrijpelijk. Het is echter onjuist om Luthers verzet te verabsoluteren en aldus de traditie gering te achten. Met de resultaten van het talen- en bijbelonderzoek van de afgelopen decennia achter ons, constateren wij dat Luther op voor-wetenschappelijke wijze met Schrift en Traditie omging.
Luthers visie op de gewijde Geschriften had wel de kiem van vernieuwing in zich. Hij onderschikte geschreven teksten aan de ooit mondeling overgeleverde Woorden Gods. ‘Het Woord van God is bedoeld om luidop gesproken te worden,’ aldus Luther. Ook maakte hij onderscheid tussen Schriftwoorden die het heil verwoorden en die in de periferie staan.

De volgende keer, 8 oktober ‘s avonds, gaan wij verder met de volgende onderwerpen:
Liturgiek: de Prefatie en het Sanctus
Bijbelse theologie: mondelinge en schriftlijke overlevering, en het gebruik van bijbelteksten om leerstellingen te funderen – met als voorbeeld de genadeleer ontleend aan de Galatenbrief.

W. Baan


VERSLAG VAN DE STUDIEKRING
 
8 oktober 2007

In het eerste deel van de avond hielden wij ons weer bezig met liturgiek. Wij vervolgden de behandeling van onderdelen van de Avondmaalsliturgie en hun achtergrond.
De Beurtspraak en de Prefatie hebben duidelijke Joodse wortels. In de tafelgebeden worden de disgenoten herhaaldelijk opgeroepen om de Heer te danken, te loven of te zegenen. Zegenen is ‘goed-spreken van...’ – een vertaling die wij al in het Latijnse benedicere aantreffen.
‘Laat ons dankzeggen de Heer onze God’ zingt de voorganger.
Het antwoord van de Gemeente hierop, vlak vóór de prefatie luidt in onze Liturgie: ‘Het is waardig en recht’. Er zijn Rooms-katholieken die in hun Nederlandstalig Liturgie zingen: ‘Hij is onze dankbaarheid waardig.’
‘Het is waardig en recht’ is een zinnetje dat vrijwel gelijk is aan het begin van de prefatie.
De prefatie is een lofgezang, in onze Gemeente in gregoriaanse stijl gecantileerd, dat iets zeer wezenlijks van de Avondmaalsliturgie uitdrukt: de dankzegging omwille van de bevrijdende Heer die komt: komt in zijn volk, komt in de wereld, komt in het Avondmaal, komt om zijn koningsregering te ontplooien.
De inhoud van de prefatie is verheven van taal, het is een hoogtepunt van geconcentreerd woordgebruik. In drie of vier krachtig zinnen wordt een hoofdgedachte neergezet.
Voor elke belangrijke zondag is wel één in het bijzonder; sommige zijn ontstaan in het eerste millennium. Ook de naamloze zondagen, in de ‘groene tijd’, kennen mooie prefaties.
Een voorbeeld:

‘Ja waarlijk ... ... dankzeggen door Christus onze Heer.
Want ook al hebt Gij onze lofprijzing niet van node,
toch is het uw gave dat wij U dank mogen zeggen;
want onze lofprijzing maakt U niet groter,
maar ons strekt ze tot bevrijding.
En daarom, met engelen ... ... zonder einde de lof uwer heerlijkheid!’

In de andere helft van de avond bespraken we het ontstaan en het functioneren de Wet, zoals deze ter sprake komt in Oude - en Nieuwe Testament.
Het materiaal van een vorige avond (klik hier ter raadpleging) lag ten grondslag aan de volgende stelling: het is onjuist om een (bijv. lutherse) leer die de ‘werken der Wet’ verwerpt ‘ten gunste van het Evangelie’ als een algemene uitlegregel te leggen over alle brieven van Paulus.
Wij hebben deze kwestie toegelicht met behulp van de Galatenbrief.
In de eerste plaats had Paulus in de Gemeente van Galatië een concrete situatie op het oog. Deze situatie is anders dan de individuele heilsvraag en het gebukt gaan aan onder moralistisch verstane schuld.
Ten andere is het ten hemel willen gaan dankzij de verdiensten uit wetsonderhouding beslist niet representatief voor het Jodendom.
We laten ons gezeggen door Psalm 19:8-12, waar aan Gods wet, inzettingen, geboden en rechtsregels een blij makende kracht wordt toegeschreven.
‘In het houden van die is grote loon,’ een letterlijke vertaling van vers 12b, waar geen voor-wat-hoort-wat mentaliteit wordt beschreven.
Het leven uit Gods Wet zelf is de beloning. Zo is de Wet een gestalte van het Evangelie.

W. Baan


VERSLAG VAN DE STUDIEKRING
 
22 oktober 2007

In het eerste deel van de avond gingen we verder met liturgiek. We waren toe aan de behandeling van de 'Canon van de Mis.' Dit is een onderdeel van de Eucharistieviering waarmee Luther is opgegroeid. Canon wil hier zeggen: maatstaf. De miscanon van de officiële Latijnse Liturgie bevat de hoofdsom: dit gebeurt er volgens de Rooms-katholieke Kerk wanneer de eucharistie wordt gevierd. Strekking is: het bidden van de Kerk of God de aangebrachte gaven wil aanvaarden zodat ze een verzoenend offer worden.
Luther kreeg groeiende weerzin tegen het spreken van de Kerk die een offer opdraagt aan God. Het was, leerde hij, juist de Heer zelf die zich aan zijn Kerk geeft. Het is niet door de macht van de Kerk en haar gewijde priester, het is het levende Woord waardoor eucharistie mogelijk wordt.

De Kerk houdt Woord en Sacrament gevangen, aldus het verwijt van Luther.
Sinds dat verwijt klonk, kwam er nog een tweede front bij: dat van de Schwärmer, de radicale geestdrijvers of (weder)dopers. Toen moest Luther tussen twee uitersten zijn weg zoeken. Hij zette zich af tegen de systeembouw en de kerkelijke manipulatie die hij bij Rome aantrof, en voorkwam dat hij terechtkwam aan de andere kant. Want het andere uiterste was het individualisme van de vrome ziel die meende door de ontvangst van de H. Geest geen bijbel, leer of Kerk meer nodig te hebben.

Ik heb geprobeerd om te formuleren waar ik zelf als luthers predikant sta. Niet op een basis van algemene waarheden, zoals: iedereen weet dat er een god is; dan ook niet in een kerk die deze kennis wat oppoetst met behulp van bijbelteksten over Christus.
Daarentegen gelovend dankzij de unieke zelfopenbaring van de God van Israël. Dit is een bijzondere start: alleen door Christus spreek ik over God.

De scholastieke rooms-katholieke theologie die sinds de Middeleeuwen beoefend wordt, is in wezen filosofisch: zij sluit aan op bekende structuren en symbolen en gelooft dat Gods genade dat alles bekroont. De protestant stelt zich bewust kritisch op: luistert eerst naar de prediking van de 'ene Naam die ons gegeven is om daardoor behouden te worden.' In Christus heeft de God van Israël vlees en bloed van mensen op zich genomen.
Beide uitgangspunten roepen een spanningsveld op. De 'lutherse theologie' beweegt zich in dat spanningsveld.

Na de pauze vervolgden wij onze behandeling van de bijbelse theologie en de verhouding van Torah en Profeten.
Ik legde uit waaraan is te zien dat verschillende schrijvers gewerkt hebben aan de 'Vijf Boeken van Mozes', de Torah. Daarna kreeg het boek Deuteronomium onze aandacht. De naam van dit vijfde boek van de Torah betekent: tweede wetgeving. Het boek is naar alle waarschijnlijk de vrucht van overschrijven en actueel maken van een reeds bestaande (maar versleten) boekrol. Actueel maken van bestaand materiaal was in die tijd normaal en geaccepteerd.
Het is belangrijk om te weten dat - en hoe er 'gebouwd' is aan bijbelboeken. Dat voorkomt dat wij van de Bijbel een heilig boek maken. Zo kunnen wij ook intolerantie die zich op 'het Woord van God' beroept, onder ons voorkomen.

Na de Torah komen, in de Joodse canon van bijbelboeken, de Vroegere Profeten en de Latere Profeten. De eerste groep bestaat uit de boeken Jozua, Richteren, en I,II Samuel en I,II Koningen.
Joodse uitleggers, bijvoorbeeld Martin Buber en Franz Rosenzweig, kunnen ons helpen bij het juist verstaan van deze Vroegere Profeten. Deze boeken zijn geen historisch verantwoorde geschiedenis. Zij zijn profetisch: zij confronteren het volk Israël met het leven vanuit - en met de Torah.
Daarover zal het de volgende keer (5 november) gaan.

W. Baan


VERSLAG VAN DE STUDIEKRING
 
7 november 2007

Luther en en andere theologen van zijn tijd hebben ingewikkelde discussies gevoerd over het wezen van brood en wijn in eucharistie of avondmaalsviering. Om ze te kunnen volgen, moeten we op de hoogte zijn van hun filosofische achtergrond. In de Middeleeuwen moest elke aanstaande theoloog eerst een grondige wijsgerige scholing ontvangen. Aan de Europese universiteiten was deze scholing opgezet aan de hand van het werk van de klassieke Griekse filosofen. Plato, Aristoteles waren bekend, en ook wel de Ionische natuurfilosofen, soms vertaald uit het Arabisch!

Luther heeft in zijn jonge jaren studie gemaakt van Albertus Magnus, Thomas van Aquino, Duns Scotus en óók van Willem van Occam (1290-1349). De laatste is al een stuk subjectiever in zijn denken dan de eerstgenoemden en zijn werken hebben veel invloed op Luther gehad.


Occam

Luther vond het fascinerend dat Occam de moed had, filosofische waarheid en theologische waarheid uit elkaar te houden. Zo kon hij een vraagteken zetten achter de transsubstantiatie: de leer dat het wezen (of substantie) van brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus, en de 'bijkomstigheden' d.w.z. uiterlijk, smaak en geur, hetzelfde blijven voor onze zintuigen.

Luther wilde niet meer filosofisch spreken over brood en wijn, maar evangelisch. De Inzettingswoorden zijn allereerst prediking: de bediening van zondenvergeving. 'Omdat Christus heeft gezegd: dit is mijn lichaam, geloof ik dat het brood in het Avondmaal zijn lichaam is', aldus Luther, die een verdere filosofische uitleg eigenlijk overbodig achtte. Zijn eigen standpunt in de theologische discussie: deconsubstantiatie, kon hij ook wel missen.

In de tweede helft van de avond ging ik verder met het overzicht van de Vroege Profeten.
Ter aanvulling van de slotwoorden van de vorige keer heb ik voorbeelden gegeven van het 'onhistorische' van deze boeken. Koning David was op het wereldtoneel een onbetekenende stadskoning, en zoon Salomo regeerde echt niet over een wereldrijk. Toch krijgen zij in de boeken Samuël en Koningen veel aandacht en worden als belangrijk voorgesteld. Omgekeerd is er ook zoiets aan de hand met Omri en zoon Achab, koningen van Israëls Tien-Stammen rijk. Omri krijgt geen aandacht, behalve dan dat de schrijver zegt: 'Hij deed wat kwaad was in de ogen van de Heer.' Achab wordt afgeschilderd als een hebzuchtige schurk, aan de leiband van een Fenicische afgodische prinses. Maar beide vorsten hadden groot internationaal aanzien en heersten zeer bekwaam over een groot gebied.

Deze boeken hebben gemeenschappelijke hoofdthema's: het land van belofte, het koningschap, de tempel. Van een koning wordt beschreven inhoeverre hij de rechtsregels en de voorschriften van Israëls Heere-God heeft hooggehouden en in de practijk gebracht. Daarom is David de ideale koning: hij heeft nog het zuiverste beantwoord aan wat de Heere-God van Israëls koning verwacht.

W. Baan


VERSLAG VAN DE STUDIEKRING
 
3 december 2007

In de eerste helft van deze avond sloten we het onderwerp liturgiek af. We hebben de laatste onderdelen van de Avondmaalsliturgie besproken:
- het 'Dankt de Heer want Hij is vriendelijk'
- het bidden van Psalm 103
- de formulering van de Zegen.

Het woordje 'vriendelijk' spreekt ons allen aan. We realiseren ons dat wijzelf niet altijd vriendelijk zijn, maar dat de Heer 'wezelijk vriendelijk' is.
Het daaropvolgende bidden van Psalm 103 is belangrijk omdat daarin wordt verwoord dat genezing en herstel heilsdaden van God zijn, altijd in hun voltooiing vóór ons liggen en nooit door ons gemanipuleerd mogen worden.
De Zegen is in onze Avondmaalsdienst meestal die in de woorden van de hogepriester Aäron. Belangrijkste bespreekpunt was: gebeurt er iets bij het zegenen, of is het een wens? Ik spreek de werkwoorden in de zegenspreuk altijd in de tegenwoordige tijd uit. Daarmee laat ik blijken dat het de Heere-God is die zegent en dat dit een realiteit is.

Een nagekomen vraag betrof het Klein-Gloria dat in de Introïtus volgt op het psalmfragment. Is dit niet het koppelen van een wezensvreemd element aan een Joodse gebedstekst? Inderdaad heeft het iets tweeslachtigs: de Kerkvaders wilden Joodse teksten in de kerkelijke Liturgie bewaren, en tevens de zeer belangrijke belijdenis van de Drie-ene God als een lofprijzing voortdurend herhalen.
Het Klein-Gloria is primair lofprijzing, en geen verstandelijk bewijs voor een leerstuk dat in de Psalmen gevonden zou kunnen worden. Zelfs al zouden we het Klein-Gloria schrappen, dan kunnen we toch niet terug gaan, áchter het ontstaan van de trinitarische belijdenis. Dat grijpt regelrecht in op het Kerk-zijn sinds het Concilie van Nicaea (325).

Ter afsluiting deed ik een voorstel voor een nieuw onderwerp bestemd voor de eerste helft van de avond: het mensbeeld in de heilige Schriften en in deze tijd, vooral met het oog op de ethiek. Geen gemakkelijke kost, maar waard om een poging tot behandelen te wagen.

In de tweede helft van de avond stelde ik een thema aan de orde dat erg actueel is. De Synode van de pkn heeft namelijk een rapport besproken dat gaat over 'onze onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël' - een zinsnede uit het eerste artikel van de pkn-kerkorde.
Het rapport is opgesteld naar aanleiding van de kritische vraag, of deze 'onopgeefbare verbondenheid' niet ten koste gaat van onze solidariteit met het lijdende Palestijnse volk.
Het thema ter behandeling is: de landbelofte en het belang van het land voor de Jood.

Ik ben begonnen met iets te vertellen over het Zionisme en over iemand die aanwezig was op het eerste zionistische congres (Basel, 1897): Martin Buber. Juist van Buber kunnen we een genuanceerd standpunt vernemen over de waarde van de terugkeer naar het land. Hier ligt een geschilpunt met Theodor Herzl, een toonaangevend persoon binnen de zionistische beweging: of het land van belofte noodzakelijk is voor het bestaan en de identiteit van het Joodse volk.

We gaan de volgende keer verder met de bespreking hiervan, en proberen ook een fundamenteel verschil te verhelderen waarmee we kennis gemaakt hebben: een uitleg van het begrip 'geloof' die onder Joden heel anders opgezet wordt dan zoals het onder Christenen gangbaar is.

W. Baan