De studiekring wordt gehouden op maandagavonden
die in onderling overleg worden gekozen.
Het regelmatig deelnemen aan onze liturgieviering wordt voorondersteld. |
Elke avond zal er ongeveer zo uit zien:
Na de opening behandelen we een klein stukje uit de Liturgie van
de Dienst van Woord en Sacrament. Van de deelnemers is namelijk
meer dan helft 'nieuwkomers,' dat wil zeggen, mensen die nog maar
zeven jaar of minder lid van de lutherse gemeente zijn.
De lengte van deze behandeling hangt af van de opmerkingen en vragen
die de deelnemers naar voren brengen.
Enige tijd voor, of meteen na de pauze beginnen we met bijbelse
theologie. We kiezen in onderling overleg waaraan we de meeste aandacht
besteden: de prediking van de afgelopen weken, of de behandeling
van een kernwoord of een hoofdlijn van het Oude Testament. Het mooiste
is wanneer dat alles gelijk op kan gaan -- daar streven we in principe
naar.
Verslag
van de Studiekring gehouden op 23 october 2006
|
Als openingsonderwerp behandelde ik het gebed in de kerkenraadskamer
en de voorbereiding in het kerkgebouw.
Het eerstgenoemde gebed blijft nodig. Hoe goed de voorbereiding
op een liturgieviering ook is, er kan iets mis gaan waardoor
we (voorganger en kerkenraad) merken: het is niet een vanzelfsprekendheid
en we kunnen dit niet uit eigen kracht.
De voorbereiding is uit drie stujes opgebouwd:
Het 'In de Naam...' dat een doopgedachtenis is.
Het 'Onze hulp...' dat uit Psalm 121.
De verootmoediging, die 's ochtends nauw verbonden is met
de Liturgie die begint, en 's avonds (in de vespers) meer
nadruk op schuldbelijden legt.
De behandeling van de hoodlijnen van het Oude Testament begon
met de boekenlijst (de canon) en de vraag, of Genesis 1 ook
werkelijk het eerstgeschreven hoofdstuk van de Torah is.
Het is opmerkelijk dat Calvijn en zijn naaste medewerkers
een andere canon de hunne noemden dan er tot dusver in de
Kerk was. Daarom bleven de lutheranen de reeds bestaande kerkelijke
canon houden, maar lazen de calvinisten de Joodse (vastgesteld
op de Synode van Jamnia, plm. 100 na Chr.).
Is het eerste hoofdstuk van het boek Genesis geschreven vóór
of tijdens de ballingschap van de laatste Israelitische stammen
in de zesde eeuw? Dit is belangrijk, want deze vraag hangt
samen met een andere vraag: waarom is het scheppingsverhaal
geschreven?
Mij lijkt waarschijnlijk, dat de slotredactie van dit verhaal
in de ballingschap plaatsvond, en dat dit verhaal tot troost
en identiteitsvinding van de ballingen strekte. Het gaat dus
niet natuurkundig verantwoorde informatie, maar om een beginselverklaring.
Genesis 1:1 horen we als een opschrift dat het hele verhaal
samenvat. Voornoemde identiteit is: geschapen zijn naar God
beeld. Het is niet dat over Gods scheppingswerk in menselijk-bevattelijke
taal gesproken wordt. Hier wordt juist door Hem op goddelijke
wijze zijn volk gesteld tot zijn mede-arbeiders.
W. Baan
|
Verslag
van de Studiekring gehouden op 13 november 2006
|
Naar aanleiding van de preek op 12 november
(www.luthersdordt.com/2nla-d06.html)
en van onderwerpen in de vorige bijeenkomst waren er vragen
gerezen.
Verrassend was de interesse voor de plaats van het Paradijs-
en zondeval-verhaal in het boek Genesis én in de gehele
Joodse bijbel (Oude Testament). Ik heb als de mijns inziens
meest plausibele oplossing dit naar voren gebracht: dit verhaal
is weliswaar relatief zeer laat tot stand gekomen, maar opzettelijk
aan het begin van de Bijbel geplaatst. Het is een verzetsverhaal,
tégen de mythen en sagen waarmee de Joodse ballingen
te maken kregen in Mesopotamië. Maar hier wordt geen
algemeen mensbeeld geleverd. De verhouding die het bijbelse
Israël met vallen en opstaan beleefde met zijn Bevrijder,
wordt van toepassing verklaard op alle mensen. Zo wordt de
wereld het toneel van de verbondsliefde van de Heer
tot zijn volk.
Minstens zoveel aandacht hadden de deelnemers voor de vraag,
wat eigenlijk ‘echt gebeurd’ is. We hebben ons
bezig gehouden met de stelling, dat in de oude culturen er
geen strikte scheiding was tussen persoonlijke vertelling
en weergave van aantoonbaar geschiede feiten. Overigens erkennen
moderne historici dat dit nog steeds speelt. Ook nu is het
in de wetenschap onmogelijk om iedereen op één
lijn te krijgen bij het omschrijven welke de ‘feiten
uit het verleden’ zijn.
Na de pauze legde ik uit, hoe de reformatoren in navolging
van Augustinus de mens uittekenden als door en door zondig.
De leer der erfzonde komt voor rekening van deze theologen.
Hun uitleg van Romeinen 5:12-20 zette Adam als eerste zondaar
tegenover Christus als zondeloze, en de gevolgen van Adams
zonde: de dood, tegenover de vrucht van Christus’ zondeloosheid:
onze rechtvaardiging. Dit is een systeem dat de ontwerpers
kracht bijzetten door het letterlijk nemen van het zondeval-verhaal.
Dat moest ook wel, want volgens hen wordt de zonde immers
concreet-fysiek doorgeven van de eerste mensen naar elk ander
mens na hen.
Wij hebben over het begrip erfzonde intensief van gedachten
gewisseld. Mijn inbreng hierin was, dat ik het jammer vind
dat de reformatorische belijdenisgeschriften vrijwel niets
zeggen over de plaats en de rol van Israël in de heilige
Schrift en in de heilsgeschiedenis. Zo komt het dat zonde
een algemene categorie wordt en men daarover spreekt in algemeemheden.
W. Baan
|
Verslag
van de Studiekring gehouden op 27 november 2006
|
Een dag voor deze samenkomst hebben we Eeuwigheidszondag
gevierd. In de preek heb ik de dood van onze medegemeenteleden
aan de orde gesteld. In de studiekring zijn we verder op
dit onderwerp doorgegaan.
Alllereerst heb ik een stelling (als onderdeel van een
korte herhaling van hetgeen in de vorige bijeenkomsten is
behandeld en besproken) verdedigd: de dood als einde van
het lichamelijke leven is er altijd geweest. Alleen God
heeft onsterfelijkheid.
Is het vredig overlijden van een hoogbejaarde te rekenen
tot de vloek en de straf die in Genesis 3:17 worden genoemd?
Mijn inziens is dit niet geval. De tekst : ... 'ten dage
als u daarvan eet, zult u voorzeker sterven' vooronderstelt
het verzaken van de opdracht, het paradijs te bewaren en
te bebouwen. Wie het er zó bij laat zitten, zal sterven
met een niet afgemaakte opdracht. Dat is vreselijk in Israël,
en dat werpt ook een schril licht op de vroege dood van
de Christus Jezus.
Het versmaden van de taak die wij van God gekregen hebben,
is een aanslag op het Beeld Gods waarin Hij ons heeft geschapen.
Die aanslag maakt het ons nog zwaarder om Gods medearbeiders
te zijn.
Het beeld Gods wil zeggen, dat God ons namens Hem aanstelt
als aardse plaatsbekleders, schepsels samen met de dieren
en zó ook hoeders van de dieren. Bovendien dat wij
voor dit plaatsbeklederschap vrijheid en verantwoordelijkheid
krijgen.
In het gesprek over dit onderwerp kwam ook de reïncarnatie
aan de orde. Zielen die terugkeren omdat zij in een vorig
leven hun levenstaak niet vervuld hebben... is dit een troost
voor nabestaanden van hen die ontijdig - vroegtijdig gestorven
zijn? In de Kerk is het omstreden. Het ondergraaft de verzoening
en de rechtvaardiging, schriftuurlijke begrippen die, zeker
voor een lutherse gemeente, onopgeefbaar zijn.
Tenslotte hebben we, in aansluiting op het thema 'erfzonde'
nog besproken dat volgens de meeste Joodse denkers in de
mens twee drijfveren, impulsen zijn: de goede aandrift en
de slechte aandrift. Een levenlang kunnen we bezig zijn
met het leren omgaan met die twee impulsen.
W. Baan
|
Verslag
van de Studiekring gehouden op 11 december 2006
|
Omdat
er de vorige keer vraag was naar de behandeling van het Zondvloedgebed,
heb ik aan dit onderwerp voorrang gegeven. Het was tevens
een mooie gelegenheid om de zondvloedverhalen in het boek
Genesis te verbinden met een oude dooptheologie. U kunt de
versies van het zondvloedgebed lezen via de gekleurde aanklikbare
woorden hieronder.
Een vermoedelijk middeleeuws doopgebed verwijst
naar de zondvloed, alsmede naar de Rode Zee. Het water dat
te gronde richt en het schuldige mensdom vernietigt, wijst
tegelijkertijd op het redden van een „rest” dankzij
Gods barmhartigheid. Het zondvloedgebed is een oecumenisch
gebed, omdat het gebruikt wordt in verschillende kerkelijke
tradities.
In het doopboekje van Luther van 1523 komt dit
doopgebed voor het eerst voor. Later is het – met
enkele wijzigingen – opgenomen in het klassiek gereformeerde
doopformulier. In de lutherse Gemeente Antwerpen is het in
1567 in gebruik. De meest opvallende gereformeerde wijziging,
in de versie van 1566, is de weglating
van de zinsnede over Jezus' doop in de Jordaan, de zogeheten
Jordaan-passage. Een andere typologie in het doopgebed is
die van de Rode Zee, waardoor Israël uit Egypte werd
uitgeleid. De doop ziet niet in de eerste plaats op zuivering,
maar op bevrijding, schepping en heiliging. In de versie
van het lutherse dienstboek is de oorspronkelijke tekst
weer hersteld.
Het beeld van zondvloed en Rode Zee heeft in het Nieuwe Testament
een christologische toespitsing gekregen door de verwijzing
naar Christus, die ondergaat in de diepe wateren van de dood
en als Eerstgeborene van de nieuwe schepping weer opstaat.
Deze aan de Schrift ontleende typologie wordt uitvoerig door
de kerkvaders overgenomen en uitgebouwd.
De schrifttekst die een verband tussen de zondvloed en de
doop legt, is I Petrus 3:22. Deze wordt ook in het zondvloedgebed
gebruikt. De zondvloed krijgt als kenmerk: type,
en de doop: antitype. Antitype is in het oude Grieks
het afdruksel van een zegelring of (typografisch gesproken)
de afdruk van een letter uit een zetsel of uit een serie letters
van een typemachine.
Het resultaat staat dus in spiegelbeeld. Het is wel hetzelfde,
maar anders geprojecteerd en bezien. Een moeilijke maar treffend
beschreven verhouding tussen zondvloed en doop!
Er zijn in de gereformeerde versie enkele elementen weggelaten:
de heiliging van alle wateren door de Jordaandoop van Christus
de afwassing van de aangeboren zonde door de Doop
de redding in de ‘ark der christenheid’ = de Kerk.
De eerste twee weglatingen zijn waarschijnlijk voltrokken
om elke schijn van magie vermijden. Magie door de bediening
van de Doop.
De ‘ark der christenheid’ is mogelijk gezien als
te vriendelijk voor de wereldkerk o.l.v. de paus. Maar dat
is een gissing van mij.
In ons gesprek hebben we ook aan de orde gesteld in hoeverre
de H. Doop een daadwerkelijke vergeving van zonden is. Bij
Luther is de Doop effectief. Van magie is geen sprake... denk
aan zijn augustijnse achtergrond. Het is het Woord dat tot
het doopwater komt zodat wij van sacrament mogen spreken;
aldus Luther in navolging van Augustinus.
De doop is een begin, een verwachting van het Koninkrijk.
De eenheid met Christus geeft verplichting aan de gelovige
om werken van dankbaarheid voort te brengen. Er is verband
tussen doop en gehoorzaamheid. Het gaat in de doop niet om
het leven in glorie, maar om leven met en onder het kruis.
De Geest voert tot het ene verbond met God en stuwt de aarde
en haar geschiedenis naar de nieuwe geboorte in Christus.
W. Baan
1523 Luther
Allmechtiger Ewiger Gott der du hast durch die sindflutt,
nach deynem gestrengen gericht, die unglewbige welt verdampt,
und den gleubigen Noe selb acht, nach deyner grosszen barmhertzickeyt,
erhallten. Und den verstockten Pharao mit allen synen ym rotten
meer erseufft, und deyn volck Israel trockenn durch hyn gefuret,
damit dis bad deiner heyligen tauffe zukunfftig bezeychnet,
und durch die tauffe deyns lieben kindes unsers herren Jhesu
Christi den Jordan und alle wasser zur seyligen sindflut und
reychlicher abwasschung der sunden geheiliget und eingesetzt.
wir bitten durch die selbe deyne grundlose barmherzickeit,
du wolltist dieszen .N. gnediglich ansehen, und mit fechtem
glawben ym geyst beseligen, das durch diesze heylsame sindflut,
an yhm ersauffe und unttergehe, alles was yhm von Adam angepornn
ist, und er selb datzugethan hat. Und er aus der ungleubigen
zal gesondert, ynn der heyligen Arca der Christenheyt trocken
und sicher behalten, allzeit brunstig ym geist frolich ynn
hoffnung, deynem namen diene, auff das er mit allen glewbigen
deyner verheyssung ewigs lebens zu erlangen, wirdig werde,
durch Jhesum Christum unszern herrn, Amen.
1566 Frankenthal (ten
zuiden van Worms, in de Pfalz)
O Allmachtige, eewighe Godt, Ghy die nae uwen stranghen oordeele
die ongeloovige ende onboetveerdighe Weereldt met de Sundtvloet
gestraft hebt, ende den geloovigen Noach, sijn achtster, uit
uwe groote barmherticheidt behouden ende bewaert, Ghy die
den verstockten Pharao met all sijnen volcke in 't roode Meer
verdroncken hebt, ende uwe volck Israel drooghs voets daer
doer gheleydet, door d'welcke desen Doop beduydert wert. Wy
bidden u doer uwe grondloose barmherticheit, dat ghy dit uwe
kind genaedelick wilt aensien, ende doer uwen heiligen Geest
uwen Sone Iesu Christo inlijven, dat het met hem in sijn doodt
begraven werde, ende met hem magh opstaen in een nieuw leven,
op dat het sijn Cruys, hem daghelicks naevolgende, vroylick
draegen moge, hem aenhange met waerachtigen geloove, vaster
hope, ende vieriger liefde, dat het dit leven (d'welck toch
niet anders is, dan een ghestaedige doot) om uwent wille getroost
verlaeten, ende ten letsten daege voor den Rechterstoel Christi
uwer Sones sonder verschricken moge verschijnen, doer den
selven onsen Heere Iesum Christum, uwen Sone, die met u ende
den heylighen Geest een eenigh Godt leeft ende regiert in
eewicheit, Amen.
Zondvloedgebed in ons Dienstboek
Almachtige, eeuwige God,
die door de zondvloed de ongelovige wereld naar uw streng
gericht hebt verworpen en de gelovige Noach met zeven anderen
naar uw grote barmhartigheid hebt bewaard,
die de hardnekkige farao met al de zijnen in de Rode Zee hebt
verdronken, en uw volk Israël droog doorheen hebt geleid,
waarmee gij dit bad van uw heilige doop als toekomst hebt
aangeduid,
en die door de doop van uw kind, onze Heer
Jezus Christus, de Jordaan en alle wateren tot heilzame zondvloed
en overvloedige afwassing der zonden hebt geheiligd en ingesteld:
wij bidden U om deze uw grondeloze barmhartigheid
wil deze, N.N. in genade aanzien en met recht geloof bezielen
door de Heilige Geest,
opdat door deze reddende zondvloed alles aan hen/hem/haar
verdrinke en ten onder ga,
wat hen/hem/haar van Adam af is aangeboren en wat hij/zij
er zelf nog bij heeft/hebben gedaan,
opdat hij/zij, uit het getal der ongelovigen afgezonderd,
in de heilige ark der christenheid droog en veilig bewaard,
te allen tijde vurig van geest en blij in de hoop, uw naam
dienen,
ten einde waard te zijn, met alle gelovigen uw belofte van
eeuwig leven te verkrijgen, door Christus Jezus, onze Heer.
Amen.
|
Verslag
van de Studiekring op 15 januari 2007
De tijd op deze kringbijeenkomst werd besteed aan twee onderwerpen,
zoals de opzet van deze avonden zijn zou.
Het eerste deel was bestemd voor de behandeling van een onderdeel
van onze Liturgie. Het andere deel van de tijd ging naar de
bijbelstudie en bijbelse theologie.
'Gebeden in de Eredienst' zijn niet dezelfde als de gebeden
die de gelovigen thuis zeggen. Grote veschillen zijn: ze zijn
publiek en ze zijn geen voortbrengsels van het gelovige gemoed.
Zo bepalen voorbeden de Gemeente bij haar verantwoordelijkheid.
Het Kyriëgebed is omwille van de nood van deze wereld
- en we vallen daarmee met de deur in (Gods) huis. De voorbeden
sluiten hier op aan maar zijn specifieker.
De Westerse Kerk is gewoon om met enkele psalmteksten de liturgieviering
te beginnen. De Psalmen zijn het gebedenboek van de Bijbel!
Ook deze zijn bedoeld als publiek gebed.
Naar aanleiding van een vraag uit de deelnemers behandelden
wij deze avond de Noachidische geboden. 'Noachidische geboden'
betekent: de opdrachten van de nakomelingen van Noach –
en er is een samenvattend gezegde dat luidt: ‘gerechtigheid
is de ware nakomelingschap van Noach’
Volgens het zondvloedverhaal heeft de mensheid sinds Noach
een nieuwe start mogen maken. Joden en niet-Joden behoren
gezamenlijk tot de nakomelingen van Noach. Daarom gelden de
Noachidische geboden voor heel de volkerenwereld. Elders op
deze website kunt u het studiepapier
inzien, dat ik voor deze avond heb gemaakt.
In een volgende aflevering van deze verslagen ga ik verder
in op de inhoud.
W. Baan
|
Verslag
van de Studiekring op 29 januari 2007
Op deze kringavond zijn we verdergegaan met de beide onderwerpen
van de vorige avond.
1. Gebeden in de Eredienst.
Het zondagsgebed heet ook wel Collectagebed. Collecta is meervoud,
het betekent: de verzamelde (gebeden). Al wat in de pas begonnen
liturgieviering gebeden is, wordt verzameld in dit ene, korte
gebed.
Andere liturgiekenners zeggen, dat collecta op het verzamelde
volk aanduidt.
Het wordt in een liturgieviering met meederdere voorgangers
altijd door 'hoofdvoorganger' of de bisschop gebeden.
In deze zondagsgebeden treffen we een drieslag aan: Eerst
wordt de Heer gevraagd, zijn barmhartigheid te gedenken. Daarna
komt de eigenlijke vraag. Ten derde drukt het gebed uit, met
het oog waarop het gevraagde ontvangen zou moeten worden.
Het gebed wordt beëindigd met 'Door onze Heer Jezus Christus,
uw Zoon, die met U en met de Heilige Geest, leef en regeert
tot in de eeuwen der eeuwen...'
Als voorbeeld de Collecta op de Tiende zondag na Trinitatis:
Eeuwige Koning en HEER aller heren, Gij die ons door het
evangelie geroepen hebt om uw volk te zijn en erfgenaam van
uw beloften,
Wij bidden U: leidt ons tot de kennis van uw heilzame en genadige
wil,
opdat wij verstaan wat tot onze vrede dient.
Door onze HEER Jezus Christus uw Zoon, die met U en met de
Heilige Geest, een enig God, leeft en regeert tot in de eeuwen
der eeuwen, Amen
Door uitdrukkelijk deze gebeden te handhaven in onze liturgieviering,
laat ik uitkomen dat niet ik persoonlijk bid. Het Collectagebed
is het gebed der Kerk. Deze teksten vind je in alle klassieke,
wereldwijde kerkgemeenschappen. Het gebruiken van deze gebedsteksten
is een vorm van échte kerkelijke oecumene.
2. Het behandelen van de Noachidische geboden stuk voor stuk
is onbegonnen werk. Bevattelijker is de verwerking van deze
geboden door de eeuwen heen. Daarom heb ik gekozen voor een
momentopname uit de geschiedenis van de Joden.
De theoloog-filosoof Maimonides (* 1135, Cordoba) was er van
overtuigd, dat de Noachidische geboden rechtstreeks van God
afkomstig zijn. Ze kunnen niet uit de natuur afgeleid zijn,
of door de nakomelingen van Noach geformuleerd.
Maimonides was zich wel bewust van de wens van vele geloofsgenoten
om de eigen overtuiging helder aan buitenstaanders uit te
leggen.
Ook wilde hij graag het redelijke en verantwoorde van zijn
Joodse geloof aantonen.
Daarom zette hij dertien geloofswaarheden op papier. Dat was
nieuw binnen het toenmalige Jodendom. Maar al waren het dogma's,
er was geen sprake van dogmatiek - want dat is systeembouw.
U kunt de tekst
lezen op onze website.
W. Baan
|
Verslag
van de Studiekring op 12 februari 2007
In de eerste helft van de avond zijn we toe gekomen aan een
belangrijk onderdeel in onze Liturgie: de eerste schriftlezing
- die doorgaans de oud-testamentische is. Wij stelden elkaar
de volgende vraag:
Waarom blijven wij het Oude Testament samen met het Nieuwe
Testament lezen, en waarom kunnen wij niet volstaan met het
Nieuwe Testament?
Deze vragen waren actueel reeds in de tweede helft van de
eerste eeuw. Marcion presenteerde in de christelijke gemeente
te Rome rond 140 een dun bundeltje 'bijbelboeken': het evangelie
van Lukas en tien paulinische brieven, waarin hij nog flink
geschrapt had. Alle Joodse trekjes moesten er uit...!
Veel volgelingen van Luther na de zestiende eeuw waren tevreden
met een nieuwtestamentische prediking en lazen weinig in het
Oude Testament.
Lutheranen in Nederland lopen (in vergelijking met de rest
van de lutherse wereldkerk) al tientallen jaren voorop in
aandacht voor het Oude Testament.
Ik noem u enkele belangrijke redenen waarom het Oude Testament
onmisbaar in de prediking is:
Wie is Christus? Deze vraag komt voortdurend terug. Het Oude
Testament bevat veel gegevens om daarmee bezig te zijn. Het
Nieuwe Testament biedt ons ook veel stof, maar bestudering
van het OT kan voorkomen, dat wij een eenzijdig Jezusbeeld
vormen. Bijvoorbeeld een uitvergroting van de plaatsvervangende,
verzoenende gekruisigde.
De betekenis van Israël en het beloofde land wordt in
reformatorische en evangelikale gemeenten wel erkend. Maar
het zoeken naar de juiste verhouding van de teksten daarover
in Oude - en Nieuwe Testament kan fundamentalistische uitleg
voorkomen.
Het Oude Testament mag niet gekwalificeerd worden als voorspelling.
Dat roept misverstanden op:
nu alles uitgekomen is, kan het OT gemist worden,
het aardsgerichte van het OT is inferieur aan het geestelijke
NT, en
de Kerk is gekomen in de plaats van Israël.
Een ander gevaar is een overschatting van de waarde van het
Oude Testament. De Utrechtse theologieprofessor A. van Ruler
noemde het Nieuwe Testament: 'Het verklarend woordenboekje
bij het Oude Testament'. In deze aardige vondst zit een kern
van waarheid. Maar het Nieuwe Testament is meer dan dat: het
getuigt van vervulling -- een bijbels begrip dat de prediking
van het Oude Testament niet overbodig maakt maar volledig
tot haar recht laat komen.
In de tweede helft van de avond gingen wij verder met de bestudering
van het boek Genesis. Wij bekeken een mogelijke indeling van
dit boek aan de hand van het sleutelwoord toledot.
U kunt in deze zin klikken om het
studiepapier in te zien.
De deelnemers gaan de gegevens thuis bestuderen en over veertien
dagen bespreken wij het.
W. Baan
|
Verslag
van de Studiekring op 26 februari 2007
Het eerste gedeelte van de avond hebben we zoals gebruikelijk
besteed aan liturgiek. Aan de orde waren de verhouding van
Epistel en Evangelie. De Epistel staat voor een (meestal midddelste)
schriftlezing die uit de Nieuw-testamentische brieven genomen
is, of soms uit het boek Handelingen of Openbaring aan Johannes.
Ze hebben meestal een 'vermanend' karakter. Maar dat is nooit
moralistisch. Sommige Epistellezingen zijn prachtig gevat
in een evangelisch kader. Een voorbeeld is die op het Hoogfeest
van Pasen, in de dagdienst.
Daarin wordt ook verwezen naar het ongezuurde deeg in de Joodse
liturgie.
De Epistels zijn bijna allemaal eerder geschreven dan de Evangeliën.
Toch komt de Evangelielezing in de Liturgie ná de Epistellezing.
Hierachter zit de klassieke gedachte dat wij met de woorden
van Christus op hét hoogtepunt zijn aanbeland. Dit
kan misverstanden in de hand werken, zoals we in de vorige
bijeenkomst hebben besproken.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw schrapte onze Liturgische
Commissie één van de beide doxologieën
rond de evangelielezing. De redenering was: het zou teveel
eer zijn voor deze schriftlezing, want we zingen niets voor
de oud-testamentische lezing en blijven er bij zitten. In
Dordecht, Zierikzee en nog een enkele ander Gemeente werd
de dubbele doxologie gehandhaafd. Immers, wij lofprijzen niet
een lezing vanaf papier, maar het levende Woord, Christus.
Na de pauze gingen wij verder met de behandeling van van de
opbouw en de strekking van het boek Genesis. De kringleden
hadden het studiepapier bestudeerd. Ik ben begonnen bij Genesis
2:4 en heb daaraan de meeste aandacht besteed.
Genesis 2:4 wordt doorgaans uitgelegd vanuit de andere genesisteksten
waarin het woord toledot
staat. Maar zou het niet beter zijn, deze eerste toledottekst
juist als norm te nemen en aan de hand daarvan de andere toledotteksten
uit te leggen?
De eerste vraag die wij stellen: waartoe is de scheppping
van hemel en aarde? Vele Joodse rabbijnen zeggen: 'Die is
terwille van de gave van de Tora aan Gods eerstgeborene, het
volk Israël.' De Torah is dus prae-existent, 'werd al
door God gelezen voordat Hij zijn scheppende arbeid begon.'
Hier is een totaal andere manier van omgang met de gewijde
geschriften dan zoals wij dat geleerd hebben.
Omdat Israël Gods eerstgeborene is, kunnen we stellen
dat de wording van Israël de menswording is. Het is een
gerichtheid op de toekomst, vaak onder strijd en mislukking.
Want deze wording is geen zaak van vitaliteit. De toledot
zijn geen geslachtsregister om daarop trots terug te kijken.
Het zijn verwekkingen, en die zien vooruit.
Deze doorbraak naar de toekomst is volgens het boek Genesis
Israëls oorsprong.
De volgende keer werken we dit nader uit en bezien we de verwekking
die ternauwernood is.
W. Baan
|
Verslag
van de studiekring op 12 maart 2007
In het eerste gedeelte van de avond behandelde ik de keuze
voor - en de inhoud van het zondagsevangelie van de afgelopen
zondag: Oculi. Het evangelie van de ene demon die tenslotte
met zeven maten terugkeert.
In de eerste plaats: de keuze is vele eeuwen geleden ingegeven
door de voorbereiding op het Paasfeest in het algemeen en
op de Doop in de paasnacht in het bijzonder. Demonenuitdrijving
was een bekende en aanvaarde praktijk in de Oud-christelijke
Kerk.
|
Pazuzu,
een Babylonische
stormdemoon
|
De inhoud zouden we – zoals we in de afgelopen maanden
bij de evangeliën altijd geprobeerd hebben – wel
willen herleiden op de Hebreeuwse Bijbel, maar dat lukt niet.
In het Oude Testament staat weinig over demonen. Ze worden
op enkele plaatsen met bijvoeglijke naamwoorden aangeduid:
de harige, de zwarte, de droge, of ze heten leugengeest. Alleen
de naam Azazel kennen wij als aanduiding van een woestijndemon
naar wie de verzoenbok (in het ritueel van Grote Verzoendag)
gestuurd werd. Het bijbelse Israël schonk weinig aandacht
aan aparte, individuele boze geesten. Alleen de Heere-God
is de enige en unieke Allerhoogste met wie rekening te houden
is.
In de tijd van de Babylonische ballingschap kwamen de Joden
in aanraking met demonologieën uit Perzië. Het Zoroastrisme,
dat dualistisch is, liet uiteraard veel ruimte voor speculatie
over verschillende boze geesten en hun namen en rollen. Zo
kwam het, dat er in de intertestamentaire periode meer aandacht
in de geschriften besteed werd aan deze geesteswereld.
We hebben als reactie op dit onderwerp gesproken over de realiteit
van de demonen in deze tijd. Wij weten veel over psychiatrische
verschijnselen, wij beseffen dat geestesziekten niet afdoende
verklaard en zeker niet altijd genezen kunnen worden. Staat
een verklaring die wij zoeken in de realiteit van de demonen,
misschien op gespannen voet met de eigen verantwoordelijkheid
die wij bij ieder mens verwachten? Maar sommige mensen kunnen
niet zelf keuzen maken en kunnen niet verantwoordelijk voor
hun daden worden gehouden.
Het gesprek is wat uitgelopen, zodat het onderwerp van de
tweede helft van de bijeenkomst opgeschoven wordt naar 26
maart. Dat wordt dan de geboorte van de zoon die ternauwernood
is, en een vergelijking tussen die geboorte en de geboorte
van de Christus Jezus.
W. Baan
|
Verslag van de studiekring op 16
april 2007
Het onderwerp in de eerste helft van de avond was: het Credo
in de Liturgie.
We begonnen met een korte opfrissing van onze kennis. Er zijn
drie oecumenische geloofsbelijdenissen: zij zijn door alle
klassieke kerkgenootschappen aanvaard.
In het tweede millennium van onze jaartelling ontstonden geloofsbelijdenissen
die aan afzonderlijke kerkelijke richtingen gebonden zijn.
Credo betekent ‘ik geloof’ - een ‘ik’
dat ingebed is in het geheel der Kerk. Het is vergelijkbaar
met het ‘ik’ in veel Psalmen dat staat voor de
vierende volksgemeenschap in de tempel.
In de lutherse Liturgie van Woord en Gebed heeft het Credo
geen vaste plaats. Het kan gezegd/gezongen worden na de evangelielezing,
na de preek of vlak voor de wegzending. Elke plaats geeft
een nuance weer die bij het Credo hoort: ‘hoofdsom van
het Evangelie’, onderstreping van de kerkelijke prediking
en de mondelinge belijdenis die wij de wereld inbrengen.
In ons gesprek vroegen wij ons af hoe dan het Credo van de
Kerk zich verhoudt tot de eigen geloofsbeleving. We kwamen
uit op een mening die wij konden delen: het Credo geeft houvast
ook wanneer we twijfelen of wanneer we met sommige gedeelten
moeite hebben. Deze twijfel en moeite zijn mogelijk in onze
Gemeente; wij verwijten ze elkaar niet. Een eigen geloofsbelijdenis
is niet afkeurenswaardig, mits altijd voorafgegaan door het
Credo van de Kerk.
In het tweede deel van de avond behandelde ik de ‘wonderbare
geboorte.’
Dit is een sleutelbegrip in het boek Genesis, en ook in de
rest van de gewijde Schrift.
Wonderbare geboorte staat tegenover elke vorm van biologisch
en natuurlijk omschreven geboorte. Mijn inziens is de term
‘maagdelijke geboorte’ niet schriftuurlijk. Deze
term wekt de suggestie, dat de geboorte van Christus uit te
leggen is als een bovennatuurlijk gebeuren waarin de voortplanting
op miraculeuze wijze is omzeild. Dan behoort het bij spectaculaire
erotische verhalen uit de antieke religies over goden die
bij mensenvrouwen halfgoden verwekken.
Wonderbare geboorte mag niet los gemaakt worden uit de geschriften
waarin zij beschreven wordt: de Torah en de Profeten. De God
van Israël doet ongedachte heilsdaden door een nieuw
begin. Dit is herhaaldelijk de verwekking van een zoon uit
een vrouw die oud en/of onvruchtbaar is, weduwe of anderszins
uitgerangeerd wat betreft het voortplantingsproces. De omstandigheden
zijn ongunstig, zoals het dragen van smaad om kinderloosheid
of vanwege afwijkend gedrag, of de slavernij of ballingschap
van het hele volk.
Maria is een jong meisje dat verdachtmaking moet dragen; ook
haar verloofde Jozef wil er haastig vandoor. Maar een engel
van de Heer
verkondigt het Woord dat van rechtvaardiging spreekt. De evangelist
Mattheus neemt in het geslachtsregister van Jezus twee scabreuze
gegevens op: de relatie van Juda en Tamar en van David en
Bathseba. Het rechtvaardigende Woord gaat ook over deze kwalijke
erotiek.
Wonderbare geboorte in schriftuurlijke zin is schokkend voor
mensen die moralistisch denken of God bespreken als een bovennatuurlijk
wezen.
Op de volgende bijeenkomst, 14 mei a.s., behandelen wij: de
zoon in Israël.
W. Baan
|
Verslag
van de studiekring op 14 mei 2007
Ditmaal hebben we na de opening met elkaar twee liederen
geoefend: de gezangen 236 en 238. Deze worden gezongen op
het aanstaande Hoogfeest van Pinksteren. Het Vrouwenkoor La
Confiance zal ons daarbij helpen. Deze gezangen hebben oude
melodieën die wij vooral moeten bewaren. Het Gregoriaans
en de Latijnse Liturgie zijn grondslagen van onze lutherse
Eredienst.
Een groot deel van de avond hebben we gewijd aan verhouding
Schriftlezingen - preek.
Hoe komen de Schriftlezingen in de Liturgie? Omdat in de Synagoge
en in de vroeg-christelijke Gemeente gelezen werd uit de Torah,
de Profeten, en alle overige boeken die Geschriften worden
genoemd. Er was al vóór Christus een leesrooster.
Roosters zijn er tot de dag van vandaag. Twee van de argumenten
om het gebruik van roosters te verdedigen zijn: de Kerk blijft
bij het vieren van de Hoogfeesten, en de predikator krijgt
niet de kans om zijn eigen smaak van tekstkeuze uit te leven.
Wil de predikator toch met eigengekozen bijbelteksten komen,
dan is de kansel de plaats om ze voor te lezen en uit te leggen.
Schriftlezingen krijgen niet altijd gepaste aandacht van de
kerkganger. Er zijn Rooms-katholieken die pas halverwege de
Woorddienst het kerkgebouw betreden, in de mening dat het
eucharistische gedeelte toch het belangrijkste is. Er zijn
ook protestanten die niet opletten tijdens de Schriftlezingen;
zij wachten totdat de preek komt, omdat het naar hun mening
daar om gaat. Dat is verkeerd, want de Schriftlezing brengt
ons bij de bron en de norm van de prediking: dat is de heilige
(of beter: gewijde) Schrift.
Wil dit zeggen dat een preek te allen tijde uitleg van een
bijbeltekst of -pericoop moet zijn? Niet in de zin van een
nauwkeurige woord-voor-woord verklaring. Dat is niet nodig
op de preekstoel en in de meeste gevallen ongewenst. Laat
de predikant dat thuis doen of op een studiekring. Wie een
maaltijd voorgeschoteld krijgt, hoeft ook niet voortdurend
te beseffen uit welke ingrediënten deze bestaat en hoe
de samenstelling is. Dat is analyse. Maar voor het genieten
telt de synthese.
Het gaat het in een preek om een centrale boodschap, en die
is Christus.
Hier is iets waarin calvinisten en lutheranen elkaar kunnen
herkennen: wordt het Evangelie verkondigd, staat Christus
in het middelpunt?
In het tweede deel van de avond zijn we begonnen met de behandeling
van het themawoord 'zoon' - de zoon in Israël. In deze
en in de laatste bijeenkomst voor de zomer kijken wij vooral
naar het functioneren van dit wooord in het Nieuwe Testament.
Daarvoor nemen wij één van de oudste brieven
van Paulus ter hand:
de Galatenbrief.
Deze brief laat de controverse tussen jodenchristenen en heidenchristenen
zien: is de Torah ook voor de christgelovigen uit de volkeren
verplichtend?
Paulus voert Abraham ten tonele en zegt dat de beloften aan
hem gedaan zijn (dat is Evangelie) voordat de Israelieten
de Torah ontvingen. De Torah is maar een tijdelijke voogd.
Eerst was het volk Gods een onmondige, nu mag het een (vrije)
zoon zijn.
Paulus schrijft niet: de Torah heeft afgedaan. Wel spreekt
hij over de vloek van de Wet. Hij kijkt naar de mensen met
wie hij te maken heeft, in de Gemeente van Galatië, en
constateert: hier zijn gelovigen die, ondanks dat zij in Christus
een nieuw schepsel zijn, zich toch weer onder het juk van
de Wet begeven. Maar dit vraagt de Heer
niet. De Wet hoeft niet opnieuw als een zware verplichting
op hen te rusten, maar is tot zijn voltooiing gekomen in Christus.
Geloof in Christus gaat voorop.
De vraag is nu: wat is dan nog het verplichtende gezag van
de Torah? Hoe is verhouding van Christus de Zoon tot ons als
zonen?
W. Baan
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|