In dit
artikel probeer ik u wat informatie te verstrekken over recente ontwikkelingen
in de studie van de kanonvorming en de apocriefe boeken.
Deze informatie ontleen ik aan wat ik heb geleerd van prof. dr T. Baarda,
emeritus hoogleraar Nieuwe Testament aan de Rijksuniversiteit Utrecht
en aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Bij hem heb ik een werkgroep
gevolgd in het kader van de nascholing van predikanten, in een studieweek
op Hydepark, sept. 2000.
Prof. Baarda is een internationaal befaamd taalkundige - in de semitische
talen, in het Syrisch, het Koptisch en het Armeens (en in andere talen
die door de eerste generaties christenen werden gebruikt.) Ook is hij
deskundig op het terrein van de handschriftenkunde van het Nieuwe Testament,
de apocriefe boeken, en goed thuis in de gnostiek.
Al deze dingen kwamen aan de orde, al was het hoofdthema van de werkgroep
‘het Evangelie van Thomas’.
Maar studie van dit apocriefe evangelie is niet mogelijk zonder achtergrondkennis.
In prof. Baarda hadden wij dus ‘een goede’. Hij vond het belangrijk
dat wij vooraf wisten wáár hij staat en welke methode van
onderzoek hij gebruikt. “Ik accepteer, dat er mensen zijn die heel
andere ideeën hebben, maar ik vind het verkeerd dat zij die ideeën
baseren op onderzoek dat volstrekt tekortschiet. Ik kom publicaties tegen
van mensen die de bronnen niet in de oorspronkelijke taal kunnen lezen
en de fouten die zij maken niet zelf kunnen corrigeren.”
Als voorbeeld gaf hij het boek ‘Valsheid in geschrifte’ van
Jacob Slavenburg. Hij kon dit boek absoluut niet accepteren omdat het
vol fouten en plagiaat staat en noemde het onwetenschappelijke onzin.
‘Ik loop al heel wat jaren in dit vak mee,’ sprak hij, ‘en
kan alle bewijsvoeringen ontzenuwen.’
Het boek gaat over de totstandkoming van de kanon en over de kerkelijke
machtsuitoefening in dat proces van totstandkoming. Het gevolg van ingrijpen
van de kerkelijke gezagsdragers zou zijn, dat wij nu een Nieuwe Testament
hebben met evangeliën en brieven waarin volop veranderd en geschrapt
is.
Prof. Baarda is het hier helemaal niet mee eens. ‘Slavenburg is
gecharmeerd van het Evangelie van Thomas en zegt dat dit wel zonder corruptie
tot ons gekomen is. Maar zijn bewijzen deugen niet. Het zou heel oud zijn
- 50 na Christus - maar hoe kan hij dat volhouden, terwijl er zoveel pleit
voor een látere datering, tweede eeuw, misschien wel ná
200!’
Slavenburg weet en benadrukt dat de kerkelijk gecanoniseerde evangeliën
in talloze handschriften tot ons zijn gekomen, enkele volledig, vele andere
onvolledig in de vorm van kleine fragmenten, de meeste met veel kleine
onderlinge verschillen.
Die verschillen komen vanwege het ‘mensenwerk’ van de afschrijvers.
Waarom zou het Thomas-evangelie wel veel beter opgeschreven en overgeschreven
zijn? Wat Slavenburg ons niet vertelt is, dat we maar één
exemplaar van het Thomas-evangelie hebben gevonden, alsmede slechts drie
kleine stukjes met fragmenten.
|
Papyrus
Oxyrhynchus 1
|
Tijdens
opgravingen in Oxyrhynchus, in Egypte langs de Nijl, waren al in 1899
drie stukjes papier te voorschijn gekomen. Ze waren geen stukjes van een
boekrol, maar bladzijden, en alles wees er op, dat het om teksten uit
de vroege christenheid ging. Hiernaast ziet u een deel uit Oxyrhynchus
I, het zijn Griekse hoofdletters. Nu weten wij dat het fragmenten van
het Evangelie van Thomas zijn. Maar hoe oud zijn ze?
Dat is heel moeilijk te zegen, misschien tussen 200 en 300 n. Chr. Maar
het zegt niets over de datering van de oorspronkelijke tekst van het Evangelie
van Thomas, dat pas gevonden is in Nag Hamadi, 1945. De taal waarin het
is geschreven, is Koptisch. En er zijn verschillen tussen deze Koptische
tekst en de Griekse fragmenten.
Wat Slavenburg ook dwars zit, is dat wij Jezus enkel konden kennen via
de kerkelijke opmaak van de gecanoniseerde evangeliën. Pas na de
vondst van het Thomas-evangelie hebben we authentieke Jezus-woorden. Maar
dat is een vooronderstelling en is niet te bewijzen. De argumenten ontleent
hij aan het werk van slechts enkele Amerikaanse geleerden. Prof. Baarda
wist dat er wetenschappelijk weinig heel gebleven is van deze argumenten.
Waardoor Slavenburg eigenlijk gedreven wordt, zijn religieuze motieven.
Daar komen opnieuw de Verenigde Staten van Amerika als bakermat in beeld.
Vele Amerikaanse theologen zijn gevoelig voor de aloude gedachte, als
zou het goddelijke tot ons komen ‘in grote gestalten.’ Het
is een legitieme gedachte in de godsdienstgeschiedenis. Maar moeten we
vervolgens met Slavenburg alle Jezusvoorstellingen wegdoen ten gunste
van slechts één: Jezus als de grote wijsheidleraar...?
Het lijkt alsof er één Jezusvoorstelling in het bijzonder
weg moet: Jezus als apocalypticus. Maar historisch gezien is het christelijke
geloof een apocalyptisch gestempelde richting binnen het Jodendom. Je
kunt dat niet weghalen uit de geschiedenis. Erken die richting eerst,
en heb dan de vrijheid om te zeggen: ik houd er niet van. Jammergenoeg
mag bij Slavenburg de wijsheidleraar geen apocalypticus zijn. Maar dat
is onwetenschappelijk en misleidend.
Is het Evangelie van Thomas een gnostisch geschrift? Nee, want essentiële
kenmerken die alle gnostische richtingen gemeenschappelijk hebben, ontbreken:
bijvoorbeeld het onderscheid falende scheppergod en volmaakte liefdegod.
Het begin van het Thomas-evangelie luidt: ‘Dit zijn de geheime woorden...
.’ Deze aanhef past meer bij een esoterisch geschrift, al zou de
samensteller van het Thomas-evangelie een gnosticus kunnen zijn geweest.
Het biedt een geheimleer die voor de ingewijde glashelder is.
Is dit verhelderend voor de studie van de persoon en de woorden van Jezus?
Was hij een gnosticus of hing hij esoterisch gedachtegoed aan? Maar Jezus
hoort thuis binnen het orthodoxe Jodendom. Hij leefde vanuit de heilige
Schriften van zijn volk, en gaf daaraan geen esoterische of gnostieke
uitleg.
Een laatste vraag: hoe komt het toch dat de hang naar esoterische en gnostieke
overtuigingen van alle tijden is? Waarom geven telkens weer mensen zich
daar aan over?
Slavenburg zelf is duidelijk en zegt dat de gnostiek aan diepe verlangens
in onze ziel refereert. 'De theologie leert een verlossing als een goddelijke
genadegave van buitenaf, de gnosis ervaart de verlossing van binnenuit
door middel van de goddelijke Christuskracht in de mens zelf', zo stelt
hij. En dat is dus het oorspronkelijke evangelie.
Het is helder: de gnosticus is een autonome mens en zelf verantwoordelijk
voor zijn/haar behoud.
Hier zien wij de fundamentele tegenstelling tussen christelijk geloof
en gnostiek. In dat kader meen ik ook dat we beter niet van de gnostieke
variant van het christelijk geloof kunnen spreken. Het woord 'variant'
is namelijk enigszins verdoezelend. Alsof het eigenlijk niet zou uitmaken
of je 'gnostisch' of 'kerkelijk' bent. Het gaat hier om wezenlijke verschillen.
Zo wezenlijk dat we elke vorm van aansluiting op -, of koppeling aan elkaar
moeten afwijzen.
W. Baan |