De naaste komt dichterbij in de Tien
Woorden. Maar we zijn nog niet zover in de uitleg. Pas in het Negende
en Tiende Woord der Tien Woorden wordt de naaste hardop genoemd.
Vandaag horen we: Gij zult niet stelen. Maar... wát niet stelen?
Traditioneel wordt gedacht aan geld, of huizen of andere goederen. Maar
in geen geval mag dit Achtste Woord zo beperkt genomen worden. Trouwens,
wat doen we dan met het Tiende der Tien Woorden: Gij zult niet begeren
iets van wat uw naaste is ?
De klassieke uitleg: je mag niet andermans bezittingen stelen, zou de
Farao van Egypte wel prettig in de oren klinken. Want het ‘gij
zult niet stelen' is van zijn kracht ontdaan, en de Farao kan zeggen:
‘Stelen? Ik? Ik hoef niet te stelen, ik heb alles al...'
Ja, dat kan hij nou wel zeggen, maar als er één is die
zou moeten luisteren naar dit Woord, is hij het.
De Farao had een heel volk gestolen, Israël in Egypte...
De uitleg van het Achtste der Tien Woorden moet passen in de opeenvolging
van één tot tien. Dan gaat het niet over dingen die wij
inpikken.
Het gaat over het stelen van mensen. Mensen, in hun persoonlijkheid,
in hun arbeidskracht. Maken wij ons daaraan schuldig, dan verhinderen
wij dat een mens onze naaste kan zijn.
Stelen is hier: dat mensen worden gestolen!
Hoor de waarschuwing van de richter-profeet Samuel. Toen Israël
bij hem zeurde om een koning, waarschuwde Samuel:
Israël had en heeft de roeping, om deze Paasvreugde
aan de volkeren bekend te maken. Mij dunkt, ook in onze leefwereld heeft
die verkondiging niets aan actualiteit ingeboet. Wij komen er niet meer
onderuit, dat miljoenen mensen in deze wereld slaaf zijn. Vroeger hadden
de mensen in dit land daar geen weet van. Maar als ik naga, hoe onze
voorouders in crisistijden hebben moeten ploeteren, dan zeg ik: dat
grensde aan slavernij, mensendiefstal. De landsregeringen waren rijk,
maar de gewone mensen straatarm. Ze moesten nog tevreden zijn ook, met
hun fooien. Tevredenheid was een Gode welgevallige deugd. Maar veranderen
deed er niets.
Een volk dat weet had van verandering, dat was Israël. In het volk
van Gods bevrijding mochten geen mensen afhankelijk en onmondig zijn,
uitgebuit of versleten. Werd een Israëliet toch in slaaf, dan eindigde
deze slavernij in een vijftigste jaar, na 7 maal 7 jaren; 7 x 7 + 1
= een Pinkstergetal. Niemand blijft gestolen om voor altijd slavenarbeid
te verrichten.
Het is Pasen geweest, mensen mogen vrij zijn. Zijn wij hier dat, of
denken wij dat wij dat zijn? Om te
weten wat vrij-zijn is, horen we dat het in Israël is ingezet,
zodat het van daaruit over heel de aarde kan worden verkondigd.
De heilsboodschap die telt in deze tijd, moet een antwoord zijn op
de slavernij en horigheid van mensen. Weet u dat er landen in Afrika
en Azië zijn, waar stilzwijgend slavernij in stand gehouden wordt?
Zeg niet dat dit enkel achtergebleven landen zijn.
Ik noem u Saoedi-Arabië, een land waar vorig jaar 140 miljard
dollar binnenkwam aan inkomsten uit de olie. Een elite van enkele
duizenden mensen beheert de olie-industrie en de dollars. Het zware
en vuile werk wordt gedaan door Egyptenaren, Pakistani, Palestijnen,
Jemenieten en meer uit omliggende landen. De arbeidsvoorwaarden zijn
zeer slecht, veiligheidsvoorzieningen worden verwaarloosd en het loon
is laag. Vakbonden en kerkgenootschappen zijn bij de wet verboden.
Dat is in strijd met het Achtste der Tien Woorden; dat is mensen stelen.
Maar heeft het christelijke Amerika en zijn wedergeboren president
ooit iets hieraan gedaan? Zijn de Verenigde Naties opgeroepen, tegen
deze mensendiefstal in het geweer te komen?
Nee, want landen met veel olie worden óf wederrechtelijk bezet
óf zij worden zorgvuldig ontzien.
Van beide gedragingen zijn gewone mensen de slachtoffers. Dat is mensendiefstal,
want mensen worden misbruikt in het smerige spel van jagen naar macht.
Maar wie hééft er de macht? Wij geloven dat dit de Christus
is, de opgestane Heer.
De wereldwijde diefstal van mensen kan niet buiten Gods koningschap
om worden gezien. De opgestane Heer
is koning!
De Christelijke kerk moet nadrukkelijk de opstanding van haar Heere
Christus belijden als de radicalisering van het Pascha van Israël.
De bevrijding uit het slavenhuis wordt aan alle volken verkondigd.
Wij, doorgaans welvarende Nederlanders, wij zullen door die verkondiging
ook onze eigen slavernij moeten erkennen.
Vroeger waren de overheden rijk, en vele burgers arm. Nu is de overheid
arm en is er veel bezit onder de middengroepen en topklasse.
Maar onze financiële en economische kwetsbaarheid is groter geworden.
Wat betreft ons geld en bezit zijn wij afhankelijk van politieke besluitvorming
en financieel evenwicht in de wereld. Wat Jezus heeft gezegd over
de vergankelijkheid en de ongewisheid van de rijkdom, is nog steeds
waar. Daarom is het goed, dat de kerk van Christus zich bewust is
van de krachten en machten die in deze wereld-eeuw werken.
Niet stelen... Het speelt ook op wereldschaal.
Complete landen zijn in de zeventiger jaren gestolen door internationale
banken. Maar het absurde is, dat als een groot schuldenland, dat was
bijvoorbeeld ooit eens Brazilië – als dat zijn terugbetalingen
stopzet, dat dan heel wat grote banken failliet gaan. Het hele geldsysteem
zal ondersteboven gaan. Daar zitten we dan met ons geld dat niets
meer waard is. ‘Wee u gij rijken,' zegt de apostel Jacobus,
‘uw goud en zilver is verroest!'
Hier is een kwetsbaarheid waar we nauwelijks bij stilstaan. Het is
een taak van de Kerk om mensen gevoelig te maken voor dit gevaar.
Juist wij, die als kerkelijke gemeente het Paasfeest hebben gevierd.
De Tien Woorden en het Paasfeest horen bij elkaar.
Laat het Paasfeest functioneren midden in de volkerenwereld. Wij beperken
als vanouds dit feest te zeer tot het vrome individu. Maar Hij die
heeft gezegd: ‘Gij zult niet stelen,' heeft daarmee ook een
belofte gedaan omtrent de internationale handel, de geldhuishouding
en de ontwikkelingssamenwerking. Het is een gezaghebbende belofte,
dat de aarde vol zal zijn van de weldaden van de Heer.
Aan Israël kunnen wij zien, hoe de Heer
koning wil zijn over de volkeren.
Hij zorgt er voor, dat in zijn volk het recht van de sterkste niet
zegeviert. Dit zal geleidelijk aan gestalte krijgen, dat wordt ons
beloofd, ook al zien we er soms bitter weinig van.
Gemeente, laten we eerlijk zijn, zit dat niet in onze natuur: vooraan
te willen staan en het beste willen hebben ?
Optreden gaat de Koning. Hij richt tussen sterke en zwakke. Dat is
zijn rechtvaardig oordeel, dat de scheve verhoudingen rechtzet. Er
zal door God worden recht gedaan, dat zijn de rechtvaardige gerichten.
Het kan zo niet blijven dat mensen worden gestolen, van zichzelf vervreemd,
omdat zij afhankelijk worden gehouden van hen die macht hebben.
Wat is de Paasvreugde waard in zogenaamde Christelijke landen, waar
armoe troef is, tallozen in slaafse afhankelijkheid worden gehouden?
Maar Gods koningschap is de tegenzet op het recht van de sterkste.
Pasen is het feest van de zwakken. Opstanding is, dat de Heer
zeer laag nederziet in het rijk der doden, en daar de ellendigen en
machtelozen opricht uit het slijk. Het Pascha is begonnen in Egypte;
slaven, gestolenen, zijn uitgeleid.
Herder-koning van zijn aangevochten schapen, dat is de Christus Jezus.
Het is Pasen, en nu mag het recht der sterksten afgedaan hebben.
In de Synagoge van Nazareth sprak Jezus: ‘Ik ben gekomen om
doden tot leven te roepen en armen het Evangelie te verkondigen.'
Dit is de Paasverkondiging van de Messias, die zelf nog geen steen
had om het hoofd op te leggen.
Deze verkondiging komt tot alle volken, namelijk dat het afgelopen
mag zijn met de diefstal van mensen, dat mensen arm worden gehouden,
onwetend en rechteloos.
In de volheid van de tijd is de Messias verschenen als een dienstknecht,
een slaaf, midden in de zorgen en benauwenis van ons gewone dagelijkse
leven.
Opnieuw is een Mozes in zijn volk verschenen. Hij koos voor zijn volk.
De Hebreeënbrief zegt, dat toen Mozes groot geworden was, hij
niet meer wilde doorgaan voor een zoon van Farao's dochter. Hij wees
de macht af, maar, zo vervolgt de tekst, hij wilde liever met Gods
volk kwaad verdragen.
Evenzo heeft de Messias Jezus zich vernederd, de gestalte van een
slaaf aannemend.
‘Gij zult niet stelen' is vervuld in de Messias Jezus.
Zelf mengde hij zich onder de gestolenen en vervreemden, om van hen
uit bevrijding te verwerven. Hij kon dit doen door de kracht van de
Heilige Geest. Daarom belijdt de Kerk de Vader, de Zoon en de Heilige
Geest; op dat gezag prediken wij
Die goddelijke drieheid en eenheid bezingen wij in ons loflied: gezang
254