Gij zult niet stelen

 

De verkondiging op Zondag Trinitatis

Tekst: Exodus 20:15

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 11 juni 2006


De naaste komt dichterbij in de Tien Woorden. Maar we zijn nog niet zover in de uitleg. Pas in het Negende en Tiende Woord der Tien Woorden wordt de naaste hardop genoemd.
Vandaag horen we: Gij zult niet stelen. Maar... wát niet stelen? Traditioneel wordt gedacht aan geld, of huizen of andere goederen. Maar in geen geval mag dit Achtste Woord zo beperkt genomen worden. Trouwens, wat doen we dan met het Tiende der Tien Woorden: Gij zult niet begeren iets van wat uw naaste is ?
De klassieke uitleg: je mag niet andermans bezittingen stelen, zou de Farao van Egypte wel prettig in de oren klinken. Want het ‘gij zult niet stelen' is van zijn kracht ontdaan, en de Farao kan zeggen: ‘Stelen? Ik? Ik hoef niet te stelen, ik heb alles al...'
Ja, dat kan hij nou wel zeggen, maar als er één is die zou moeten luisteren naar dit Woord, is hij het.
De Farao had een heel volk gestolen, Israël in Egypte...
De uitleg van het Achtste der Tien Woorden moet passen in de opeenvolging van één tot tien. Dan gaat het niet over dingen die wij inpikken.
Het gaat over het stelen van mensen. Mensen, in hun persoonlijkheid, in hun arbeidskracht. Maken wij ons daaraan schuldig, dan verhinderen wij dat een mens onze naaste kan zijn.
Stelen is hier: dat mensen worden gestolen!

Hoor de waarschuwing van de richter-profeet Samuel. Toen Israël bij hem zeurde om een koning, waarschuwde Samuel:
"Mensen, kijk toch uit. Een koning wil een leger, ten koste van jullie zonen... Jullie dochters zal hij nemen tot dienstmeisjes en tot kokkinnen." Weet waar je aan begint! Koningen kunnen dieven van hun eigen volk worden. Echte herders zijn schaars. Herders zijn echte edelen, die lief en leed met hun kudde delen.
Zij die uit zijn op macht, zijn in wezen dieven. Het is hun niet om het heil van mensen te doen. Mensen kunnen hun eigenlijk niks schelen, tenzij ze hen voor eigen profijt kunnen gebruiken. Maar, zo zal dit niet hoeven te zijn in het Paasvolk. In dit Achtste der Tien Woorden opent zich een vreugdevol, beloftevol perspectief. Mensendiefstal is toch uit den boze in een bevrijd volk. Dat hoeft niet meer, nu Israël uit het slavenhuis is uitgeleid, zoals schapen achter de Herder.
de inbreker
  wordt hier
niet bedoeld
.
Israël had en heeft de roeping, om deze Paasvreugde aan de volkeren bekend te maken. Mij dunkt, ook in onze leefwereld heeft die verkondiging niets aan actualiteit ingeboet. Wij komen er niet meer onderuit, dat miljoenen mensen in deze wereld slaaf zijn. Vroeger hadden de mensen in dit land daar geen weet van. Maar als ik naga, hoe onze voorouders in crisistijden hebben moeten ploeteren, dan zeg ik: dat grensde aan slavernij, mensendiefstal. De landsregeringen waren rijk, maar de gewone mensen straatarm. Ze moesten nog tevreden zijn ook, met hun fooien. Tevredenheid was een Gode welgevallige deugd. Maar veranderen deed er niets.
Een volk dat weet had van verandering, dat was Israël. In het volk van Gods bevrijding mochten geen mensen afhankelijk en onmondig zijn, uitgebuit of versleten. Werd een Israëliet toch in slaaf, dan eindigde deze slavernij in een vijftigste jaar, na 7 maal 7 jaren; 7 x 7 + 1 = een Pinkstergetal. Niemand blijft gestolen om voor altijd slavenarbeid te verrichten.
Het is Pasen geweest, mensen mogen vrij zijn. Zijn wij hier dat, of denken wij dat wij dat zijn? Om te
weten wat vrij-zijn is, horen we dat het in Israël is ingezet, zodat het van daaruit over heel de aarde kan worden verkondigd.

De heilsboodschap die telt in deze tijd, moet een antwoord zijn op de slavernij en horigheid van mensen. Weet u dat er landen in Afrika en Azië zijn, waar stilzwijgend slavernij in stand gehouden wordt? Zeg niet dat dit enkel achtergebleven landen zijn.
Ik noem u Saoedi-Arabië, een land waar vorig jaar 140 miljard dollar binnenkwam aan inkomsten uit de olie. Een elite van enkele duizenden mensen beheert de olie-industrie en de dollars. Het zware en vuile werk wordt gedaan door Egyptenaren, Pakistani, Palestijnen, Jemenieten en meer uit omliggende landen. De arbeidsvoorwaarden zijn zeer slecht, veiligheidsvoorzieningen worden verwaarloosd en het loon is laag. Vakbonden en kerkgenootschappen zijn bij de wet verboden.
Dat is in strijd met het Achtste der Tien Woorden; dat is mensen stelen. Maar heeft het christelijke Amerika en zijn wedergeboren president ooit iets hieraan gedaan? Zijn de Verenigde Naties opgeroepen, tegen deze mensendiefstal in het geweer te komen?
Nee, want landen met veel olie worden óf wederrechtelijk bezet óf zij worden zorgvuldig ontzien.
Van beide gedragingen zijn gewone mensen de slachtoffers. Dat is mensendiefstal, want mensen worden misbruikt in het smerige spel van jagen naar macht.
Maar wie hééft er de macht? Wij geloven dat dit de Christus is, de opgestane Heer.
De wereldwijde diefstal van mensen kan niet buiten Gods koningschap om worden gezien. De opgestane Heer is koning!

De Christelijke kerk moet nadrukkelijk de opstanding van haar Heere Christus belijden als de radicalisering van het Pascha van Israël. De bevrijding uit het slavenhuis wordt aan alle volken verkondigd.
Wij, doorgaans welvarende Nederlanders, wij zullen door die verkondiging ook onze eigen slavernij moeten erkennen.
Vroeger waren de overheden rijk, en vele burgers arm. Nu is de overheid arm en is er veel bezit onder de middengroepen en topklasse.
Maar onze financiële en economische kwetsbaarheid is groter geworden.
Wat betreft ons geld en bezit zijn wij afhankelijk van politieke besluitvorming en financieel evenwicht in de wereld. Wat Jezus heeft gezegd over de vergankelijkheid en de ongewisheid van de rijkdom, is nog steeds waar. Daarom is het goed, dat de kerk van Christus zich bewust is van de krachten en machten die in deze wereld-eeuw werken.

Niet stelen... Het speelt ook op wereldschaal.
Complete landen zijn in de zeventiger jaren gestolen door internationale banken. Maar het absurde is, dat als een groot schuldenland, dat was bijvoorbeeld ooit eens Brazilië – als dat zijn terugbetalingen stopzet, dat dan heel wat grote banken failliet gaan. Het hele geldsysteem zal ondersteboven gaan. Daar zitten we dan met ons geld dat niets meer waard is. ‘Wee u gij rijken,' zegt de apostel Jacobus, ‘uw goud en zilver is verroest!'
Hier is een kwetsbaarheid waar we nauwelijks bij stilstaan. Het is een taak van de Kerk om mensen gevoelig te maken voor dit gevaar. Juist wij, die als kerkelijke gemeente het Paasfeest hebben gevierd.
De Tien Woorden en het Paasfeest horen bij elkaar.

Laat het Paasfeest functioneren midden in de volkerenwereld. Wij beperken als vanouds dit feest te zeer tot het vrome individu. Maar Hij die heeft gezegd: ‘Gij zult niet stelen,' heeft daarmee ook een belofte gedaan omtrent de internationale handel, de geldhuishouding en de ontwikkelingssamenwerking. Het is een gezaghebbende belofte, dat de aarde vol zal zijn van de weldaden van de Heer.
Aan Israël kunnen wij zien, hoe de Heer koning wil zijn over de volkeren.
Hij zorgt er voor, dat in zijn volk het recht van de sterkste niet zegeviert. Dit zal geleidelijk aan gestalte krijgen, dat wordt ons beloofd, ook al zien we er soms bitter weinig van.
Gemeente, laten we eerlijk zijn, zit dat niet in onze natuur: vooraan te willen staan en het beste willen hebben ?
Optreden gaat de Koning. Hij richt tussen sterke en zwakke. Dat is zijn rechtvaardig oordeel, dat de scheve verhoudingen rechtzet. Er zal door God worden recht gedaan, dat zijn de rechtvaardige gerichten. Het kan zo niet blijven dat mensen worden gestolen, van zichzelf vervreemd, omdat zij afhankelijk worden gehouden van hen die macht hebben.
Wat is de Paasvreugde waard in zogenaamde Christelijke landen, waar armoe troef is, tallozen in slaafse afhankelijkheid worden gehouden? Maar Gods koningschap is de tegenzet op het recht van de sterkste.
Pasen is het feest van de zwakken. Opstanding is, dat de Heer zeer laag nederziet in het rijk der doden, en daar de ellendigen en machtelozen opricht uit het slijk. Het Pascha is begonnen in Egypte; slaven, gestolenen, zijn uitgeleid.
Herder-koning van zijn aangevochten schapen, dat is de Christus Jezus.
Het is Pasen, en nu mag het recht der sterksten afgedaan hebben.

In de Synagoge van Nazareth sprak Jezus: ‘Ik ben gekomen om doden tot leven te roepen en armen het Evangelie te verkondigen.'
Dit is de Paasverkondiging van de Messias, die zelf nog geen steen had om het hoofd op te leggen.
Deze verkondiging komt tot alle volken, namelijk dat het afgelopen mag zijn met de diefstal van mensen, dat mensen arm worden gehouden, onwetend en rechteloos.
In de volheid van de tijd is de Messias verschenen als een dienstknecht, een slaaf, midden in de zorgen en benauwenis van ons gewone dagelijkse leven.
Opnieuw is een Mozes in zijn volk verschenen. Hij koos voor zijn volk. De Hebreeënbrief zegt, dat toen Mozes groot geworden was, hij niet meer wilde doorgaan voor een zoon van Farao's dochter. Hij wees de macht af, maar, zo vervolgt de tekst, hij wilde liever met Gods volk kwaad verdragen.
Evenzo heeft de Messias Jezus zich vernederd, de gestalte van een slaaf aannemend.
‘Gij zult niet stelen' is vervuld in de Messias Jezus.
Zelf mengde hij zich onder de gestolenen en vervreemden, om van hen uit bevrijding te verwerven. Hij kon dit doen door de kracht van de Heilige Geest. Daarom belijdt de Kerk de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; op dat gezag prediken wij
Die goddelijke drieheid en eenheid bezingen wij in ons loflied: gezang 254

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE