uit een interview met prof.dr. J. van Oord

 

Augustinus niet buiten de manichese gnostiek om
te begrijpen
 
interview in Trouw 6 mei 2002    Cokky van Limpt

 

Hier volgt een deel van een interview met prof.dr. J. van Oord. Hij is onlangs in Nijmegen benoemd op een nieuwe bijzondere leerstoel: Christendom en gnostiek.

Tijdens zijn studie specialiseerde Van Oort zich in de ontwikkeling van het vroege christendom en promoveerde hij op Augustinus. Via deze kwam hij uit bij de manicheeërs en door hen bij de gnostiek in het algemeen. Zo groeide hij uit tot specialist voor Nederland op het gebied van de gnostische Nag Hammadi-geschriften en het manicheïsme. Vorig jaar werd hij benoemd tot president van de International Association of Manichaean Studies.

Met zijn onderzoek spreekt en trekt Van Oort, binnen de universiteit en met lezingen daarbuiten, veel mensen aan die, vaak vanuit een christelijke achtergrond, interesse hebben in religieuze ervaringen. ,,Een tijd lang is men ver weg gaan zoeken, bij oosterse religies, yoga, boeddhistische meditatie. Ik heb ook een aantal studenten -toevallig wat oudere dames- die jarenlang achter goeroes zijn aangelopen. Aanvankelijk gingen ze daar helemaal in op, maar het bracht hun toch niet wat ze ervan hadden verwacht. Ze voelden zich een dwaalweg opgestuurd en willen nu weten wat de échte bronnen zijn.''

,,In mijn colleges gaan zij zich dan verdiepen in figuren als Augustinus, die zelf gnosticus is geweest, en komen erachter dat ze dat toch eigenlijk veel mooier vinden. Ze ontdekken dat de kerkvaders zélf ook 'gezocht' hebben en in hun tijd bepaalde antwoorden hebben gegeven, die kennelijk aansprekend zijn. Ik laat de studenten ook zien dat de vroege kerk in haar veelkleurige ontwikkeling van de eerste vijf eeuwen, vóórdat een bepaalde vorm van orthodoxie het pleit won, niet te denken is zonder die grote, diverse stroom van de gnostiek. Dat zie je al in het jodendom, dat zie je in het Nieuwe Testament -bij Paulus, Johannes- en bij figuren als Tertullianus, Irenaeus, Augustinus en zovelen meer.''

Begin april hield Van Oort zijn inaugurele rede, waarin hij een nieuwe visie presenteert op Augustinus. Deze beroemdste aller kerkvaders is volgens hem zo diepgaand beïnvloed door de gnostiek van de manicheeërs, bij wie hij zeker tien jaar verbleef, dat zijn geschriften alleen met kennis van het manichese gods- en wereldbeeld ten volle te begrijpen zijn. ,,Het is essentieel geweest voor Augustinus' theologie dat hij zo lang een gnosticus was. Hij stelt zich in zijn geschriften voortdurend antithetisch op tegenover het gnostisch-manichese gedachtegoed, maar neemt tegelijkertijd veel over. Zijn klassieker Confessiones bijvoorbeeld móet vanuit gnostisch-manichees perspectief worden gelezen. Het is van begin tot eind een dialoog met zijn gnostische verleden. Via Augustinus klinkt de gnostiek door tot in onze tijd.''

De vondst van de zogenaamde Keulse Mani-Codex, eind jaren zestig van de vorige eeuw in Egypte, en latere, ook recente vondsten van manichese geschriften, schilder- en miniatuurkunst en zelfs een aan Mani gewijd tempeltje op de Chinese kust, hebben de wetenschappelijke kennis nu sterk vergroot. Voordat de Mani-vondsten werden gedaan en de gnostische 'bibliotheek' van Nag Hammadi (1945) werd ontdekt, was de kennis over de christelijke gnostiek in feite tweedehands, afkomstig uit de pen van haar bestrijders. Op diverse plaatsen in het Nieuwe Testament worden de gnostici veroordeeld en met name de kerkvaders maken melding van de opvattingen van deze 'dwaalleraars'.

De 'eerstehands' kennis over het manicheïsme die nu beschikbaar is schetst een helder beeld van een gnostisch-christelijke wereldkerk, door de profeet Mani in 240 in Zuid-Irak gesticht. Mani was opgegroeid in een strenge sekte van joodse dopers. Na een aantal visioenen brak hij met de wettische opvattingen van dit milieu en stichtte zijn nieuwe kerk, met daarin een gnostische Jezus als centrale figuur -geen verlosser, maar een hemelse openbaringsbrenger en wijsheidsleraar die de mens zijn ware Zelf doet kennen.

In de loop der eeuwen kreeg die kerk de omvang van een wereldreligie, compleet met twaalf apostelen en zeventig bisschoppen en uiteindelijk miljoenen aanhangers, van Spanje tot China. Vervolging en onderdrukking, in Europa door christelijke keizers en de Inquisitie, in Azië door Chinese keizers, maakte (pas) in de dertiende eeuw een einde aan Mani's kerk.

Mogelijk waren ook katharen manicheeërs, zegt Van Oort. ,,In ieder geval heeft het manicheïsme in hen doorgewerkt. Ze hielden er eenzelfde dualistisch denken op na, hadden sterk parallelle opvattingen over de Christusfiguur en lazen dezelfde apocriefe geschriften. 'Het zijn manicheeërs', zeiden de Romeinse inquisiteurs.

De manicheeërs geloofden dat het goddelijke leeft in alles wat licht bevat en dat het daaruit moet worden bevrijd. Dat gold voor het (als negatief ervaren) menselijk lichaam, maar ook bijvoorbeeld voor planten en vruchten -vooral meloenen en vijgen schijnen veel licht en dus een grote goddelijke potentie te bevatten. Door te eten, geloofden zij God zelf weer te bevrijden uit de materie. Mani's volgelingen waren strikt vegetarisch (Van Oort: ,,Vegetarisme heeft echt joodse en christelijke wortels!''). Ze geloofden dat in vlees boze drift huist en vooral varkens beschouwden ze als onrein. Hun dieet bestond derhalve uit vegetarisch voedsel en vruchtensappen.

De 'volbloed'-manicheeërs, electi genaamd, mochten niet werken, niet vechten, zij leidden een louter religieus leven. De groep daaromheen, de toehoorders -auditores- waartoe aanvankelijk ook Augustinus behoorde, mochten wel wereldlijke ambten uitoefenen.

In Augustinus' spiritualiteit klinkt zijn manichese verleden onmiskenbaar door. ,,Zijn mystieke spreken is met een bijzondere diepgang verrijkt, juist omdát hij manicheeër was. Hij heeft het in de Confessiones bijvoorbeeld over God, die ervaren kan worden met de zintuigen: 'Geroepen hebt U en geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken. Gestraald hebt U en geschitterd en mijn blindheid verjaagd. Gegeurd hebt U en gesnoven heb ik en nu snak ik naar U. Ik heb geproefd en nu honger en dorst ik. U hebt mij aangeraakt en ik ben ontvlamd naar Uw vrede.'

Deze beeldspraak verwijst naar de sacrale maaltijd van de manicheeërs, waarbij God als lichtsubstantie zichtbaar, ruikbaar, tast- en smaakbaar in het voedsel aanwezig was. Ook in hun liederen bezongen de manicheeërs Gods schoonheid als zichtbaar, hoorbaar, te ruiken, te smaken en te tasten door de zintuigen. Wijs dát maar eens aan in de Bijbel, dat vind je zó nergens.''