Dit is een verzameling van 4 artikelen over De Oude Culemborgse Vaart of De Oude Kuilenburgse Vaart, een vaarweg van Zaltbommel / Waardenburg / Tuil, de Waal dus, naar Culemborg, via Tricht naar de Lek.
Een belangrijk overblijfsel ligt er nog steeds, de Bisschopsgraaf van Tricht bij gemaal de Neust tot Culemborg.
1. De Oude Culemborgse Vaart
Huub van Heiningen, 16/3/2004
'Het was niet bekend dat er ooit een echte trekvaart door rivierengebied heen heeft gelopen hoewel er wel allerlei kenmerken in het landschap zijn geweest. Een trekvaart in dit gebied achtte men niet mogelijk omdat er zoveel dwarsverbindingen, dijken en rivieren zijn.'
Huub van
Heiningen, historicus en journalist, besteedt al meer dan 50 jaar
zijn vrije tijd om in de geschiedenis van het Gelders
Rivierengebied te duiken. Een mooie interessante plek is 'De Oude
Culemborgse Vaart' met daaraan de Waardenburgse
poldermolen.
Veel mensen waren ervan overtuigd dat
'De oude Culemborgse Vaart' in het verleden een trekvaart is
geweest maar wetenschappers trokken dat in twijfel.
Huub van Heiningen ging op zoek naar
officiele stukken om de wetenschappers van
het bestaan te overtuigen. Uit een door Huub gevonden dossier bleek
dat de Culemborgse Vaart ooit gegraven is voor een
trekvaartverbinding tussen Utrecht en Den Bosch. De trekvaart werd
in 1694 geopend en is vrij snel in verval geraakt. Dat hij is
gebruikt blijkt ook uit een gevonden spoorboekje met daarin de
tarieven en vaartijden. Het bewijs was geleverd.
Toen Huub naar de trekvaart fietste om
te kijken of er nog sporen van de vroegere trekvaart te vinden
waren, ontmoette hij mensen van Staat Bosbeheer. Zij waren bezig om
de trekschuit in ere te herstellen. Inmiddels kunnen toeristen in
de zomer met de trekschuit varen.
'Ik vind dit een mooi plekje, heerlijk
rustig. Niet alleen de trekvaart die tot de verbeelding spreekt
maar ook de watermolen. Je leeft als het ware in de
geschiedenis.'
De trekschuit was ooit de belangrijkste vorm
van openbaar vervoer. Bij Waardenburg ligt een stuk van een 900
jaar oude trekvaart. Staatsbosbeheer laat er nu weer een trekschuit
varen.
Het trekken van een trekschuit valt best mee. Als de boot eenmaal
op gang is, kan 1
persoon hem gemakkelijk
in beweging houden. Gelukkig maar, want het moeten trekken van een
schuit met vijftien passagiers erin kan iemand overkomen die
deelneemt aan het arrangement Historisch Kuieren in natuurgebied
Het Broek bij Waardenburg. Dat is een nieuw kuierarrangement van
staatsbosbeheer. "Staatsbosbeheer is vier jaar geleden van een
staatsinstelling veranderd in een bedrijf", legt boswachter Paul
Suurmond de kuierarrangementen uit. "Sindsdien moeten we onze eigen
broek ophouden. Die arrangementen, waarbij mensen, tegen betaling,
van een paar uur tot meerdere dagen met een boswachter op pad
kunnen, helpen daarbij."
Een gouden greep daarbij bleek het combineren van natuur met
cultuurhistorie. Zo zijn de Waterlinie-arrangementen van
staatsbosbeheer al weken tevoren volgeboekt. Het Broek, het
natuurgebied ingeklemd tussen de A15 en de A2, leende zich ook
uitstekend voor een cultuurhistorische natuurwandeling. De 100
hectare komgronden zijn gebleven zoals die er vijftig jaar geleden
uitzagen. In het gebied bevinden zich twee eendenkooien. Maar
bovenal loopt erlangs een 800 meter lang stuk van de
Culemborgervaart uit 1100. Dat was de oude waterverbinding voor
trekschuiten tussen Culemborg en Waardenburg. De trekvaart was een
buitenkans voor een uniek extraatje in het arrangement. Suurmond en
zijn collega's hebben hemel en aarde bewogen om aan een trekschuit
te komen. "We vonden dat varen in een trekschuit er gewoon bij
hoorde."
Het Biesbosch-museum bleek een Veense Praam uit 1912 te bezitten,
die de boswachterij nu in bruikleen heeft. "Eigenlijk was dit een
duwschuit, die met een boom vanaf de kant werd voortbewogen", zegt
Suurmond. Het jaagpad langs de Culemborger trekvaart ligt echter te
hoog om te kunnen bomen, zodat de Anna, zoals naam van de boot
luidt, met enige aanpassingen veranderde in een 'Veense
trekschuit'. Het arrangement begint met een natuurwandeling vanaf
de boswachterij van Het Broek. Onderweg kunnen de deelnemers onder
meer polstokspringen over de slootjes in het komgrondgebied. "Het
gaat ons hier vooral om de bijzondere begroeiing", vertelt
boswachter Hans van Heiningen. "Maar er zitten hier ook
reeen vossen en wezels." Na een paar uur bezig
zijn in de natuur komen de deelnemers aan op de plek waar de
Culemborgervaart stuit op de A15. "Hier houdt de wereld op", lacht
Suurmond. Vanaf de oever vlak bij de snelweg stappen de passagiers
in de trekschuit, al is er een aantal vrijwilligers nodig om de
boot te trekken.
In vroeger tijden zat de man aan het roer en hij liet zijn vrouw
de boot trekken", vertelt Suurmond. Deze rolverdeling hoeven de
moderne natuurtoeristen niet per se te volgen. De tocht gaat dan
vanuit het geraas van de snelweg de stilte tegemoet, richting de
oude poldermolen. Het levert een idee op hoe het geweest moet zijn
voor de uitvinding van de stoomtrein. Eeuwenlang was de trekschuit
de belangrijkste vorm van openbaar vervoer in Nederland, dat ook
was bedekt met een netwerk van vaarten. Bij de molen wacht de
laatste historische uitdaging. De molenaar heeft hulp nodig bij het
ophangen van zeilen aan de wieken. Daarna wachten als beloning een
hapje en een drankje boven in de molen.
[Bron: Utrechts Nieuwsblad,
17 juli 2003]
___________________________________________________________________________________________________________________________
2. De Oude Kuilenburgse Vaart
In 1474 werd een overeenkomst gesloten tussen de dorpen, die uitwaterden door middel van de Boutensteinse wetering en de stad Zaltbommel, alsmede de dorpen Geldermalsen, Deil, Enspijk, Rumpt, Gellicum, Beesd en Rhenoy, en de Abt van Marienwaerd, betreffende de vernieuwing en het onderhoud van de Boutensteinse sluis, ten Oosten van Rumpt in de Lingedijk. De stad Bommel en de dorpen Heesselt, Est, Opijnen, Neerijnen, Hiern (Waardenburg) en Tuil zouden de kosten 50/50 betalen. De aanleiding hiertoe was dat Bommel en de genoemde Lingedorpen een nieuwe wetering zouden laten graven van de Mark naar Waardenburg. Hierdoor zou een scheepvaartverbinding met de Linge, en via de Bisschopsgraaf en de Meer tot stand komen met Culemborg. Deze nieuwe vliet heette de Tuilse vliet of Oude Kuilenburgse vaart.
Aan de oostkant (links) is Dvaert naerbeesth te zien, dezelfde als de Oude Kuilenburgse Vaart of de Tuilse Vliet. Deze vaart eindigt aan de voet van de bandijk zoals nu nog als de Oude Kuilenburgse Vaart of de Tuilse Vliet. Deze vaart eindigt aan de voet van de bandijk zoals nu nog zijn restant uit het Noorden komend onder de steenweg door loopt en eindigt als een smalle sloof naast een boerderijtje iets ten oosten van het voormalige districtshuis. Te zien vanaf de Steenweg loopt langs de sloot nog een relatief brede toegangsweg naar het boerderijtje. Die weg was nog tot in de de jaren dertig van deze eeuw bekend als de stadskade . Vroeger werden daar de goederen die per schip uit
Culemborg kwamen overgeladen op karren en dan via het Tuilse veer naar Bommel en verder vervoerd. Aan de westkant zien we dat de bandijk twee rechte hoeken maakt. Buitendijks liggen daar de twee wielen (niet getekend) die op fig.3 binnengedijkt zijn en die nu nog, weer buitengedijkt, te zien zijn.
De gestippelde lijnen G H l komen bijna overeen met de ligging van de huidige Waalbandijk. Het grasland met tekeningetjes van kalveren en een paard, dat omringd is met een kwelkade, is het gebied waarin sinds 1867 de haven van Tuil ligt.
_____________________________________________________________________________________________________________________________
3. Oude trekvaart wordt wellicht toeristische route
BISSCHOPSGRAAF – Aan de meest westelijke kant van
Tricht, op de grens met het landgoed Mari뼯span>nwaerdt, ligt de Bisschopsgraaf. Dit water is een deel van een
vier eeuwen oude trekvaartroute tussen Culemborg en Zaltbommel. Hij
is echter al lange tijd niet meer als zodanig te gebruiken is.
Begin zeventiende eeuw werd deze vaarroute in opdracht van de
stadsbesturen van Zaltbommel en Culemborg gegraven. Het bood toen
een moderne, snelle en veilige manier van transport over het water.
Een deel van de route was ook geschikt voor zeilboten, maar het
grootste deel van de route was een echte trekvaart, met een jaagpad
naast het water waar paarden of mensen de trekschuiten
voorttrokken.
400 jaar oude trekvaart
Vroeger was hier veel scheepvaart. Bewoners van de Lingedorpen
konden via de Bisschopsgraaf met hun vee, fruit en graan naar de
Culemborgse weekmarkt varen. De Bisschopsgraaf heette in de
volksmond de Busselsgraaf en was
vroeger een stuk smaller dan nu het geval is. Naast de
Bisschopsgraaf lag een wetering, gescheiden
door een kade. Omstreeks 1970 werd de kade tussen deze twee
waterwegen afgegraven.
Wat nog maar weinig mensen weten is dat een groot deel van die
oude trekvaart nog gewoon bestaat. De trekvaart is alleen niet zo
herkenbaar omdat hij via verschillende vaarten en sloten en ook nog
via de Linge loopt. De Recreatiemaatschappij Rivierengebied wil
samen met de Historische Kring West-Betuwe en de agrarische
natuurverenging VANL de oude trekvaart weer meer zichtbaar maken.
En wellicht geschikt maken om een rol te spelen in het
recreatiebeleid voor het Rivierengebied.
Boek over Bisschopsgraaf
Martin
IJzerman uit Buurmalsen is voorzitter van de Historische Kring West Betuwe en
heeft de geschiedenis van de Bisschopsgraaf onderzocht. Hij heeft
al diverse malen lezingen over zijn bevindingen gehouden. Momenteel
is hij bezig om een boek over de Bisschopsgraaf te schrijven, in
opdracht van de recreatiemaatschappij. "Het
is een bijzonder gebied", vindt
Martin. "Met ten noorden van de Linge de
komgronden, en Lingedorpjes die nog niet met te veel nieuwbouw
vervuild zijn zodat nog te zien is hoe die dorpjes ontstaan zijn.
Hij noemt Tricht en Rumpt als nog redelijk goed bewaard gebleven
voorbeelden. ,,Het is zeker niet de bedoeling dat het hier een
openluchtmuseum wordt, maar er zitten elementen in het landschap
die cultuur historisch heel bijzonder zijn en die bewaard zouden
moeten worden. Zijn meer initiatieven die bepaalde cultuur
historische aspecten in het gebied willen bewaren of versterken,
zoals het project de Hollandse Waterlinie. Zelf gaat hij met
medewerkers van het bureau dat de plannen gaat maken op pad om de
hele route te laten zien.
Toeristisch
Het Recreatieschap wil de route toeristisch gaan ontwikkelen. Want
bijna alle toeristische routes in het gebied lopen oost-west,
vooral langs de Linge. De druk hierop, en daardoor ook de overlast
voor de plaatselijke bevolking, wordt steeds groter. De oude
trekvaart is een noord-zuid route die helemaal van Culemborg tot
Zaltbommel loopt. Er is een bureau ingehuurd om verder onderzoek
naar de mogelijkheden te doen. Nou is het niet zo dat de oude
scheepvaartroute weer helemaal in ere kan worden hersteld. Dat zou
te kostbaar, maar in feite ook onmogelijk zijn omdat de route door
onder andere de aanleg van de spoorlijn en later de A15 doorsneden
werd. Door het versterken van een toeristische noord-zuid route zou
de grote toeristische druk van de oost-west routes gehaald kunnen
worden.
Steiger
Een onderdeel van de plannen zou kunnen zijn de Bisschopsgraaf ter
hoogte van de Neust in Tricht voor recreatiedoeleinden verder te
ontwikkelen. Antoon Davidse uit Geldermalsen heeft dan ook Martin
IJzerman verzocht zich sterk te maken voor de aanleg van een
steiger aan de westzijde van de Bisschopsgraaf. Want de locatie bij
de Neust is volgens hem juist zo geschikt om te schaatsen, te
vissen en gebruikt te worden als kano-overdraagplaats. ,,Probleem
is de grote oeverhoogte aan de zijde van het oude jaagpad
(westzijde). Daardoor is het in het bijzonder voor kinderen
moeilijk,en daarmee gevaarlijk, om op en van het ijs te komen en is
het in en uitstappen voor kano's vrijwel
onmogelijk. De overzijde is wel wat lager maar bevindt zich op het
terrein van het Waterschapsmagazijn dat buiten werkuren met een hek
is afgesloten. Het aanwezige krooshek biedt onvoldoende
mogelijkheden. Deze is niet goed vanaf de oever te bereiken en nog
te hoog om op het ijs te stappen of een kano te water te
laten.
Er is een speciale werkgroep gevormd met daarin ook
Staatsbosbeheer, het Waterschap en Mari뼯span>nwaerdt als eigenaren van de betrokken gronden langs de route.
Immers, als er weer een jaagpad aangelegd zou worden is medewerking
van de grondeigenaren noodzakelijk. Wordt daadwerkelijk besloten om
weer een jaagpad aan te leggen dan zal de uitvoering hiervan nog
wel enige jaren duren.
Dit artikel is verschenen op 18-02-2005 in de Dorpskrant Tricht
jaargang 3, nummer 4.
______________________________________________________________________________________________________________________________
4. Van grootse trekvaartplannen bleef niet veel meer over
Op 2 januari 1694 werd een nieuwe
trekschuitverbinding tussen Utrecht en Den Bosch geopend. Als
herinnering daaraan worden door Staatsbosbeheer op een deel van
deze vaarweg (vanaf de Waardenburgse poldermolen) toeristische
trekschuittochten georganiseerd en publiceert de krant een serie
artikelen over deze tot nu toe vrijwel onbekend gebleven
verkeersverbinding.
Het blijft een paradoxale geschiedenis. Van de nieuwe
trekvaartverbinding tussen Utrecht en Den Bosch, die in december
1694 werd aangekondigd in de krant en met affiches, is in de
spoorboekjes van die tijd - de almanakken - niets terug te vinden.
De ondernemer Vleertman verplichtte zich om voor zijn concessie een
recognitie te betalen aan Culemborg en Zaltbommel en ook die
inkomsten zijn in de stadsrekening (vooralsnog) niet terug te
vinden.
Zeker is dan ook wel dat van de grootse plannen uit de 16e en 17e
eeuw om een nieuw kanaal te maken, weinig is terechtgekomen. Het
werd uiteindelijk niet meer dan een zelfs voor die tijd wat
primitieve verbinding te water, waarvan vooral door marktschuiten
en voorts door beurtvaarders gebruik werd gemaakt. Daar zal lang
niet altijd een paard voor gespannen zijn.
Hoewel de verbinding waarschijnlijk slechts voor regionaal verkeer
werd gebruikt waren de revenuen ervan interessant genoeg om er soms
flink over te ruzi뼯span>n
Dat gebeurde al in 1718 toen de Drost van Buren de sluiswachter
van De Neust liet arresteren en dreigde hem gevangen te houden op
het kasteel als hij nog langer voor Culemborg bestemde schepen zou
schutten. Uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt dat de man
ervan beschuldigd werd schepen te schutten als dat contractueel
verboden was wegens een te hoge waterstand op de Linge.
Maar het gaat om meer. Zowel Buren als
Culemborg heeft een 'beurtschipper op Amsterdam'. De eerste, Gerrit
de Bouter, vaart via Beusichem en de ander, Jan van Buren, vertrekt
vanaf het Culemborgse veer. Zij schieten onder elkanders duiven,
maar na overleg tussen de raden van beide graafschappen wordt tot
een compromis besloten. Als een schipper personen of goederen
vervoert uit het aanpalende gebied zal hij de opbrengst met zijn
concurrent moeten delen.
Het stadsbestuur van Culemborg vond de jaarlijkse uitgaven voor de
Bisschopsgraaf en de sluis aan De Neust kennelijk verantwoord in
relatie tot de belangen van de weekmarkten. Voet van Oudheusden
schreef daarover in 1753: 'Zeer groot voordeel brengt de Sluis aen,
vermits de Schepen met Waeren, de Linge af of op komende, en naer
Culenborg willende vaeren, door dezelve worden binnen geschut, en
door de Bisschops Graeve, langs de zo genaemde Meer, tot voor de
Stad konnen koomen, dat grootelyks dient tot gerief van Dorp en
Stedelingen, en de Weekmarkt zeer doet bloejen'.
Een brief van juni 1741 - opnieuw een getuigenis uit de eeuwige
strijd rond de botsende belangen van waterlossing en scheepvaart -
geeft een indruk van de omvang van dat scheepvaartverkeer. In Buren
is dan voorgesteld om als de waterstand een bepaald peil heeft
bereikt op dinsdag maar drie keer en op donderdag maar twee keer te
schutten. Dat vindt men in Culemborg een rampzalig idee 'als
strekkende tot merkelijke projuditie van onse florisante marktdag
waarop des Dijnsdags 25 a 30 schuijten met grane en andere ware
zijn gewoon te komen, die alle de Neust Sluijs moeten passeeren, en
als daar maar 3 maal soude geschut werden, dan moeten meer als de
helft van die schuijten terug varen, of de goederen tot groote
kosten in ledige binne-schuijten overlade'. Er is dus overleg
nodig. Het resultaat daarvan is niet bekend.
Over de beurtvaart op Utrecht kon Voet niet veel positiefs meer
vermelden.
In de eerste helft van de 17e eeuw waren het nog Culemborgse
schippers, die het recht om een beurtveer op Utrecht te exploiteren
pachtten van hun eigen stadsbestuur. De magistraat van de Domstad
maakte daaraan in 1683 een nogal abrupt eind, door dit recht te
verpachten aan de eveneens in Culemborg wonende schipper Aert
Jansen en de anderen te verbieden in Utrecht aan wal te
komen.
Cornelis Geurts, Wouter Geurts en Cornelis de Cock, die ''t veer
over de vijftig jaeren en hun voorouders oock te voeren lange
jaeren' hadden bediend, klaagden vergeefs. Evenals de bestuurders
van Culemborg, die stelden dat de graaf van Culemborg al meer dan
200 jaar het recht had uitgeoefend de 'mercktschipper van
Cuylenborgh op Uytrecht' te benoemen.
Voorts was het toch zo, dat 'gemeenlick de mercktschepen van
cleijne plaetsen op de groote vaeren ende niet weder van de groote
op de cleijne'. Men kwam er aanvankelijk onderling uit door af te
spreken dat Jansen in Utrecht eerst zou laden en voor de anderen
wat zou overlaten, maar op 5 maart nam de vroedschap een 'scherpe
resolutie' waarin werd bepaald 'dat op toecomende saterdag de
Utrechtse schipper alleen met uytsluytinge van alle andere sal
laden allerleij vracht of Cuylenborch interdicerende ende
scherpelick de schippers van Cuylenburgh ende alle andere
verbiedend eenige ladinge hier te doen, directelick off
indirectelick op pene van nader dispositie'.
Zoals al op 5 april 1660 door de Utrechtse magistraat
'provisiorelyck' was vastgesteld maar 150 jaar later nog zou
gelden, legde het beurtveer op Culemborg elke zaterdagmorgen om 10
uur aan tussen de Romerburgerbrug en de Gaardbrug om te laden,
waarna er vervolgens om 12 uur nog geladen kon worden buiten de
Tolsteegpoort en de reis naar de Schalkwijkse wetering
aanving.
Dat passagiers voor het openbaar vervoer waarschijnlijk doorgaans
een ander vervoermiddel kozen mogen we afleiden uit de dagboeken
over de jaren 1768 tot 1771 van de gepensioneerde Indischganger Jan
van den Briel (gepubliceerd in Gelre XLII, 1939) die toen in Tricht
woonde. Van Briel reisde nogal eens naar Holland, Utrecht en
Amsterdam en had kennelijk een lichte voorkeur voor de koets. We
zien hem echter ook nogal eens met de schuit naar Gorinchem of
Dordt varen en op 22 maart 1769 vaart hij naar Amsterdam. Zijn
schip vaart vanuit Tricht niet verder dan de Nieuwe Brug, zodat hij
vandaar een forse wandeling moet maken naar het Culemborgse veer.
Daar stapt hij in het marktschip op Amsterdam, dat echter de Lek
afvaart en in De Vaart (Vreeswijk) naar het kanaal op Utrecht wordt
geschut. Maar als hij de 24e terugkomt lijkt hij de route van onze
trekvaart te kiezen. Hij verhaalt althansin Houten en Schalkwijk
gepleisterd te hebben.
Een florerende trekvaartverbinding, waarop het blad
'Schuitepraatjes' werd gelezen en de politieke ontwikkelingen
ge뼯span>valueerd, kan het dus niet zijn geworden
en toen in 1885 de Betuwespoorlijn dwars over de Bisschopsgraaf
werd gelegd, werd daarbij al geen ruimte meer overgelaten voor een
schuit van enige omvang, laat staan een lijnpaard.
Hoewel de stad haar stapelrecht met alle mogelijke middelen bleef
verdedigen - ook in de 18e eeuw - heeft Dordrecht kennelijk de
verbinding welke in 1694 werd geopend geen strobreed in de weg
gelegd. Mogelijk omdat men voorzag dat de ondernemer, die eraan
begon, aan een dood paard ging trekken.
De oorzaken liggen voor de hand. De Gouden Eeuw was definitief
voorbij en de bijna stormachtige ontwikkeling van de nationale
economie behoorde tot het verleden. W.F. Leemans toonde (in Gelre
LXX) aan dat vanaf het eind van de 16e eeuw welvarende burgers
vertrokken uit Zaltbommel, de stad die ooit de plannen voor een
kanaal tussen Utrecht en Den Bosch het sterkst verdedigde. Enkele
geboren Bommelnaren bouwden een bloeiend bedrijf op in Dordrecht
zoals weer veel later een ondernemende jongeman uit Zaltbommel een
groot bedrijf zou opbouwen in de stad van de landskampioenen.
Er zitten nog veel hiaten in wat we weten over de geschiedenis van
deze trekvaart, die ongetwijfeld een rol speelde in de
sociaal-economische geschiedenis van de streek. Verder onderzoek en
vooral toevallige vondsten zullen nog gaten en gaatjes kunnen
opvullen.
[Bron: De Gelderlander, 31 mei
2003]