Terug

Justitiepastoraat een vergrootglas voor het algemeen pastoraat

door prof.dr.W.Berger

Inhoud:
1.Pastoraat: 'Opdat zij gezond mogen zijn...'
2. Verslag van een klein onderzoek naar ongezonde plekken in het geloof
3. Enkele opvallende kenmerken
3.1 Het gebrek aan zelfkennis
3.2 Gebrek aan toekomstperspectief: de chaos
3.3 Het onwerkelijke toekomstperspectief: de slechte utopie
3.4 De gebrekkige of afwezige identiteit: het afwezige roepingsbesef
3.5 De verhoogde kwetsbaarheid en onveiligheid
3.6 De afgeweerde of afgewentelde schuldgevoelens
3.7 Het dwangmatig herhaalde autoriteitsconflict
4. Wat is de waarde van deze bevindingen?

1. Pastoraat: 'Opdat zij gezond mogen zijn in het geloof'

Kort geleden beluisterde ik samen met een kleine groep studenten een bandopname van een groepsgesprek. De groep bestond uit jonge Amsterdamse arbeiders, jongens en meisjes, en werd geleid door één van die theologiestudenten. Het was een frisse, levendige groep, die geen moeite had zich te uiten.
Zij spraken aanvankelijk over allerlei vraagstukken rond abortus. Terwijl zij daarmee bezig waren, zei één van de groepsleden, een meisje: 'Alles goed en wel, maar ik heb nog niemand horen zeggen: kinderen zijn een geschenk van God'. Daarop werd de groep eerst recht levendig, sommigen werden boos, en iemand zei: 'Ja, dat is mooi gezegd -een geschenk van God- maar je zal maar een ongelukkig kind krijgen, dat je bovendien niet gewild hebt. Is dat soms ook een geschenk van God?' De groep ging zich uitvoerig en zeer heftig met deze vraag bezighouden.
Na tien minuten luisteren vroeg ik aan de meeluisterende theologiestudenten: 'Waar hebben deze groepsleden het eigenlijk over?' Hun antwoord was: 'Ze vragen zich af of God bestaat'.
Ik heb toen gepoogd deze theologiestudenten duidelijk te maken, dat zij bij het luisteren naar de groep eigenlijk alleen hun eigen benauwdheid en twijfel hadden gehoord: hun twijfel en benauwdheid n.l. over 'de dood van God'. Wij hebben daarom de geluidsband teruggespoeld en opnieuw beluisterd; de groep bleek -bij nauwkeurig luisteren- bezig met eeuwenoude theologische vraagstukken: met dankbaarheid en niet dankbaar kunnen zijn, met onderwerping en opstandigheid, met genade en vrijheid, met de verhouding tussen Gods initiatief en ons initiatief. Deze z.g. ongeletterde groep beet zich de tanden stuk op vraagstukken, waarop theologen sinds Augustinus en Pelagius, Thomas en Barius tot en met vandaag Schoonenberg in zijn rede 'God concurreert niet' zich de tanden stuk hebben gebeten.
Daarop legde ik aan de luisterende theologiestudenten de vraag voor: 'Wij horen deze groep dus niet spreken over de vraag of God bestaat, maar hoe zij met God moeten omgaan. Hoe verkeer je met God? Welnu: hoe zou je dit theologische vraagstuk voor hen samenvatten en vertalen? Immers: een groepsleider moet aan zijn groep laten zien, waarmee de groep bezig is'. Dit was klaarblijkelijk een opgave, waaraan deze studenten zich 'vertilden'. Ik heb hen toen voorgesteld tegen de groep te zeggen: 'In Lucas 17:10 lees ik: 'als wij alles gedaan hebben, wat ons is opgedragen, moeten wij nog zeggen: wij zijn onnutte knechten'. Wat zeggen deze woorden van Jezus aangaande het vraagstuk, dat ons bezighoudt?' Met deze korte situatieschets wil ik zeggen: ten eerste dat pastoraal werk zorgvuldig luisteren vereist, en vervolgens dat het zeer gewenst is de beluisterde gevoelens en gedachten in bijbelse taal te vertalen. Anders gezegd: zielzorg moet empirisch zijn en ze moet bijbels zijn. Maar wat is nu zielzorg? Ik zou met Fortmann willen zeggen: werken met mensen 'opdat zij gezond mogen zijn in het geloof'.
Wie Fortmann's brochure uit 1963 nu herleest, proeft de bekommernis om een aantal collectieve besmettingen, waaraan de Nederlandse katholieken toen nog vaak leden: met name de angstige onvrijheid, die een aantasting is voor het gezonde geloof. Inmiddels hebben wij ontdekt, dat de gezondheid van het geloof vanuit heel verschillende hoeken wordt aangevochten en dus, dat het veel ingewikkelder is dan wij wel gedacht hebben om door pastoraat de gezondheid van het geloof te helpen realiseren.
Terug naar Inhoud

2. Voorlopig verslag van een klein onderzoek naar ongezonde plekken in het geloof.

Enige tijd geleden heeft de hoofdaalmoezenier bij de inrichtingen van Justitie mij gevraagd of ik enige hulp zou willen verlenen aan een groep van acht justitiepastores, vier dominees en vier priesters bij hun training in de pastorale gespreksvoering. Deze groep is viermaal twee dagen bijeen geweest. Het eerste tweetal dagen hebben wij ons gebogen over de vraag: 'hoe spreek ik hier en nu met deze cliënt?' Wij deden dit aan de hand van schriftelijke of via de geluidsband vastgelegde gesprekken, en we bezagen nauwkeurig of de pastor goed naar de cliënt had geluisterd en of de cliënt zich begrepen kon voelen door de pastor.
Dit voerde logischerwijs tot het tweede tweetal studiedagen rond de vraag: 'wat mankeert deze cliënt nu eigenlijk?' Deze dagen waren dus meer diagnostisch gericht. Deze diagnostische bevindingen, het zij in het voorbijgaan gezegd, riepen wel zeer ernstige twijfels op over de resocialiserings- en genezingskansen, die het verblijf in de gevangenis voor deze mensen biedt. Men sprak erover of pastores ook niet zouden moeten demonstreren -desnoods met spandoeken en al- tegen het beleid van het departement van Justitie (en dus van het Nederlandse volk), maar men vond het -gelukkig- toch beter, dat eerst de pastores hun eigen vakkundigheid zouden pogen te verbeteren.
Vanuit deze overpeinzingen werd het derde tweetal studiedagen georganiseerd rond de vraag: 'hoe kunnen deze cliënten geholpen worden op een meer wetenschappelijk verantwoorde en meer doeltreffende wijze?'
Wij zijn daarom gaan kijken en praten in de Dr. H. van der Hoevenkliniek te Utrecht (dirigerend geneeskundige, mej. Prof. A. M. Roosenburg) en de Prof. Mr. Pompekliniek te Nijmegen (geneesheer-directeur J. M. Maas).
Wij deden dit, niet vanuit de overtuiging, dat al onze cliënten in zulke klinieken behandeld zouden moeten worden, maar om iets te leren over methoden van (ook pastorale) hulpverlening. De oogst van deze twee dagen was rijk: één van de vruchten voor onze groep was een vernieuwde belangstelling voor pastoraal groepswerk. Daartoe organiseerden wij het vierde en tot nu toe laatste tweetal dagen rond de vraag: 'kunnen wij onze cliënten helpen elkaar te helpen?' Ook deze vraag werd bestudeerd met verbatims en geluidsbandopnamen. Aan het slot van de laatste dag is toen de volgende afspraak gemaakt: iedere deelnemer zal op een afgesproken tijdstip een verslag opsturen van een pastoraal gesprek met een groep of met een afzonderlijke cliënt. Dit verrichtingsverslag zal worden bestudeerd door een kleine werkgroep in Nijmegen. Deze werkgroep stuurt het verslag terug naar alle acht leden van de groep met drie soorten kanttekeningen:

  1. een tastend antwoord op de vraag: wat mankeert deze cliënt?
  2. hoe heeft de pastor met deze cliënt gesproken en hoe zou hij dat beter hebben kunnen doen?
  3. wat is de theologische betekenis van wat hier is gebeurd en van wat hier zou kunnen gebeuren?

Sinds deze afspraak gemaakt is, hebben wij elf van zulke verslagen ontvangen. De individuele contacten waren met mensen met uiteenlopende delicten: diefstallen (5x), ontucht met minderjarigen (2x), incest (lx), vermogensdelict (lx), oplichting (2x), joyriding (lx). Als men dit lijstje optelt, ziet men dat sommige contacten cliënten betroffen met een zgn. gemengde criminaliteit. In dit artikel wil ik pogen een aantal karakteristieken te beschrijven van deze cliënten, die speciaal voor de pastor van belang zijn. Ik zal mij dus beperken tot vraag 1: 'Wat mankeren deze cliënten?' Nog preciezer gezegd: wat mankeert er aan het geloof van deze cliënten?
Doel van deze rapportage is dus niet om het verslag -of de verslagen- van justitie-, selectie- of kinderbeschermingspsychologen nog eens te herschrijven met andere woorden. Ons doel is de indrukken en beschrijvingen van de ervaren pastor voor hemzelf en zijn collega's te vatten in categorieën, die voor de pastor leesbaar en hanteerbaar zijn, n.l. in categorieën betreffende de gezondheid of ongezondheid van het geloof. En geloof definiëren wij dan als een persoonlijke houding, die het leven structureert.
Terug naar Inhoud

3. Enkele opvallende kenmerken
3.1 Het gebrek aan zelfkennis
In al die elf contacten valt allereerst op het volstrekte gebrek aan zelfkennis van deze cliënten. Zij hebben geen kijk op zichzelf, geen introspectie. Zij hebben geen aandacht voor hun eigen gevoelens, gedachten, plannen, teleurstellingen. Zij staan niet stil bij zichzelf. Ze zeggen bv.: 'Ja, moet U weten, een verkering is er nooit van gekomen'. Deze cliënt zegt op deze manier iets over het feit, dat hij geen bindingen heeft kunnen maken. Maar zijn onvermogen om zich te binden, verschijnt hem niet.
Een andere man is erg bang. Dat blijkt uit allerlei signalen, die hij in het gesprek geeft; maar het blijkt ook dat hij iedere keer gaat drinken als hij bang wordt. Hij verdringt zijn angst door hem te verdrinken: hij doorleeft zijn angst niet. Noch op zijn angst, noch op de afweer van die angst heeft hij enige kijk. Heeft dit nu iets van doen niet geloven? Inderdaad: geloven zou in concreto betekenen, dat ik weet waaraan ik lijd en dat ik kan zeggen: 'en toch'. Dit 'en toch' van het geloof, kan ik uitdrukken door te zeggen: 'en toch zal God me er door heen helpen', maar dat is dan een geloof, dat bevochten moet worden juist op die zwakte, waaraan ik mij werkelijk lijdend weet. Welnu: aan de orde komt of het geloof de zelfontkenning versterkt of opheft. Geloof kan in concreto mij helpen een rad voor ogen te draaien. Een dergelijk geloof versterkt het rad in plaats van de ogen. Geloof als werkelijkheidsbetrokken functie van het ik - die ik dan dank aan God - versterkt mijn ogen. Geloof als opium versterkt het rad voor de ogen.
Terug naar Inhoud

3.2 Gebrek aan toekomstperspectief: de chaos
Het gebrek aan zelfkennis en introspectie kan tweeërlei gevolgen hebben. Het eerste mogelijke gevolg is de afwezigheid van ordening in het leven. Bij acht van de beschreven cliënten treffen wij dit aan. Men ordent zijn leven niet: het leven heeft geen doel, geen toekomst: het is een chaos. Als ik met de verhalen van deze mensen ga doen wat zij zelf doen, nl. een dag of een jaar verder kijken dan vandaag, dan is er niets. Er is m.a.w. geen toekomstontwerp. En dat is begrijpelijk. Immers een toekomstontwerp komt tot stand op basis van een schatting van wat en wie ik ben, en wat ik denk wel en niet te kunnen.

3.3. Het onwerkelijke toekomstperspectief: de slechte utopie
De in 3.2 beschreven chaos, het overgeleverd zijn aan sterke, maar ongekende en ongestuurde impulsen is één mogelijk gevolg van het gebrek aan zelfkennis. Een andere mogelijke consequentie van het gebrek aan zelfkennis bestaat in het ontwerpen van een toekomstideaal, dat volslagen irreëel is, de slechtst denkbare utopie, die ook tot niets verplicht.
Voorbeelden: 'Straks gaat alles beter, als ik maar een baan heb'. 'Als mijn vrouw mij maar terugneemt, dan....'. 'Als dat meisje het contact met mij maar weer opneemt, dan....'. M.a.w. er zijn een aantal voorwaarden, maar die worden naar anderen verschoven.
De functie van het geloof, zoals wij deze aantreffen in de bijbel en in het leven van gezond christelijke mensen, is bij deze cliënten uitgevallen. Want het geloof is moed, is een toekomstvisioen, dat bergen doet verzetten. Maar dan moet ik wel weten welke bergen verzet moeten worden. Op de één of andere manier moet opnieuw een realiteitsbetrokkenheid tot stand komen, die niet verlammend is. Nodig is geloof als een utopie, als visioen in de stimulerende zin van het woord, waarnaar Petrus verwijst als hij in Handelingen 2 Joël citeert. Hoe dit moet gebeuren is een andere zaak. Tot nu toe moeten wij constateren dat deze functie van het geloof bij deze cliënten uitgevallen is.
Terug naar Inhoud

3.4. De gebrekkige of afwezige identiteit: het afwezige roepingbesef
De vierde bevinding, die ons heeft getroffen, heeft te maken met de jonge volwassenen onder deze cliënten. De hoofdopgave voor de jonge mens op de drempel der volwassenheid bestaat in het zoeken en vinden van zijn eigen identiteit. Anders gezegd: als ik de volwassen wereld wil binnen gaan, dan wil ik in staat zijn mijn visitekaartje af te geven. Op dat visitekaartje staat, wie ik ben, wat ik in de maatschappij wil gaan bijdragen, wat nu naar mijn inzien mijn eigen onherleidbare taak is. Tot het vinden van de eigen identiteit behoort de keuze van ambt of beroep, een politieke keuze, keuze van kerk, keuze van huwelijk en gezin of keuze van een andere levensstaat.
Bij de jongelui onder de door ons bestudeerde justitiecliënten zie je deze identiteitsvinding niet tot stand komen: er is geen duidelijke beroepskeuze, geen interesse voor de politiek, geen binding aan een partner. Men zou kunnen zeggen: er is voor hen geen mogelijkheid geweest een eigen plaats te vinden in de maatschappij. De maatschappij heeft hen geen plaats geboden. Maar dan moet men ook zeggen: zij hebben in de maatschappij geen plaats veroverd. Het proces, dat leidt tot identiteitsvinding verloopt nu eenmaal in wisselwerking tussen jonge mensen en samenleving. En natuurlijk heeft de jeugdige delinquent vaak vele redenen om de maatschappij in gebreke te stellen. Als wij gelovig spreken over levensroeping, dan kan de jonge delinquent moedeloos zeggen: 'Ik, een geroepene? ... maar er is niemand die mij roept, niemand die op mij staat te wachten'.. Desondanks blijft het waar: wil geloof gezond worden, dan moet het op een of andere manier gesocialiseerd worden, 'geïncarneerd' worden, d.w.z. handen en voeten krijgen in een maatschappij, die iets met mij wil doen en waaraan ik iets wil bieden. Dit sluit in, dat de 'maatschappijkritiek' van de jonge delinquent gezuiverd moet worden van moedeloosheid en on-werkelijkheid en dat deze maatschappijkritiek hand in hand moet gaan met zelfkritiek.
Hoe moeilijk dit is, wordt haast ten overvloede geïllustreerd door onze volgende bevinding.
Terug naar Inhoud

3.5 De verhoogde kwetsbaarheid en onveiligheid
Bij de helft van de mensen, die wij door de schriftelijke rapportage van onze groep pastores leerden kennen, werden wij getroffen door hun sterk verhoogde kwetsbaarheid. De pastores beschrijven hen als mensen, die zich onmiddellijk aangevallen voelen; mensen die zichzelf voortdurend zitten te verdedigen; mensen ook, die voortdurend het gevoel hebben: wat ik ook doe of zeg, het is toch altijd mis. Deze kwetsbaarheid heeft soms iets te maken met de te grote spanning tussen idealen en capaciteiten. Ze proberen dan iets wat ze niet kunnen en proberen niet, wat ze wel kunnen: dat leidt tot het gevoel, steeds te mislukken: een diepe onveiligheid. Nu is gezond geloof de uitdrukking van een diepe, laatste basisveiligheid. Geloof zegt: 'de Heer is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets'. Mensen, die aan de juist geschetste kwetsbaarheid lijden, die dus zo diep onveilig zijn, kunnen weinig anders doen, dan ofwel teleurgesteld vaststellen dat hun geloof hun niet levert wat zij ervan verwachten, ofwel zij gaan dwingen als een kind, dwingen om alles wat hun toch ontbreekt. Hoe meer ik mij verdiep in deze tragische constellatie, hoe meer ik onder de indruk geraak van de eisen, die pastores moeten leren stellen, willen zij deze cliënten de basisveiligheid van liet geloof ooit leren ervaren.
Ik denk dat deze eisen door Jezus bedoeld zijn, toen Hij zei: Het Rijk der hemelen lijdt geweld, en alleen de geweldigen nemen het in.
Terug naar Inhoud

3.6 De afgeweerde of afgewentelde schuldgevoelens
De te grote spanning tussen ideaal en werkelijke capaciteiten, die aanleiding geeft tot de verhoogde kwetsbaarheid, is uiteraard ook de bron van allerlei schuldgevoelens. Schuldgevoelens, die ondraaglijk zijn en die daarom gemakkelijk worden afgewenteld, bv. op de justitie, de reclassering en de hele maatschappij. We moeten daarbij bedenken dat 'de maatschappij' dit in de hand werkt, omdat onze samenleving delinquenten ook tot 'zondebokken' maakt en zodoende deze mensen versterkt in hun onmacht om hun eigen falen onder ogen te zien. En ook hier zijn wij dan weer ver verwijderd van gezond geloven dat ons laat zeggen: 'wij mogen voor Gods ogen ons geweten geruststellen, ook als ons geweten ons veroordeelt; want God is groter dan ons hart en Hij weet alles'. Gezond geloof betekent: mijn schuld kunnen zien en er niet bang voor blijven.

3.7 Het dwangmatig herhaalde autoriteitsconflict
Bij de cliënten, die wij door de schriftelijke rapportage van de pastores leerden kennen, was bijna altijd het chaotisch beeld overheersend, dat ik boven heb geschetst. Slechts éénmaal vonden wij een cliënt, die in zijn levensgeschiedenis een steeds terugkerend gezagsconflict te zien gaf. Hij was een jongen, wiens vader ten halve een goed opvoeder was en ten halve niet. De vader was nl. een uitstekend vakman en een voorbeeld hoe je in de maatschappij moet staan, maar hij was tegelijk iemand, die op geen enkele manier tot contact met deze zoon in staat was. En deze jongen, die zijn vader zowel respecteerde als minachtte, herhaalde dit gevoelsconflict t.o.v. zijn onderwijzers, zijn bazen, en t.o.v. de pater en de dominee in de justitie-inrichting. Het behoeft nauwelijks betoog, dat deze ambivalentie ook in de pastorale relatie overwonnen zou moeten worden ten bate van 'de liefde met heel het hart'.
Terug naar Inhoud

4. Wat is de waarde van deze bevindingen?
De bedoeling van dit kleine onderzoekje - dat nog wordt voortgezet - moet nog eens nauwkeurig worden bepaald. Het is geen criminologisch onderzoek. Wij pretenderen niet op te sporen waarom en waardoor deze cliënten tot misdrijven zijn gekomen. Wij houden het zelfs niet voor waarschijnlijk, dat mensen met een dergelijke persoonlijkheidsstructuur minder in de vrije maatschappij voorkomen dan in inrichtingen van justitie: althans wij kunnen en willen daarover geen uitspraak doen. Onze bedoeling is uitsluitend zo duidelijk mogelijk de opgaven te formuleren waarvoor pastores komen te staan, als zij mensen in nood willen helpen bij de gezondwording van hun geloof. Nu denk ik wel, dat een aantal van de hier beschreven moeilijkheden alleen dan doeltreffend kan worden 'verholpen' door de gebundelde krachtsinspanning van velen: in de gevangenis zal de pastor machteloos blijven, als hij niet kan samenwerken met psychiaters en/of psychologen, maatschappelijk werkenden enzovoorts. Maar zijn eigen optiek, zijn eigen invalshoek lijkt overduidelijk. Ik kan het ook anders zeggen: om de gezondheid van het geloof te verwerkelijken en de 'ziekten van het geloof', die wij hebben geschetst te genezen, is er meer nodig dan de pastor alleen, maar nodig is de pastor zeker. En van de bloot liggende problematiek van deze mensen kan iedere pastor - ook die voor de 'brave burger' - leren wat pastoraat moet zijn: het stimuleren van een wijze van geloof, die mij de werkelijkheid doet zien, en die mij tegelijk een beeld geeft hoe anders de werkelijkheid kan en moet worden.

Terug naar Literatuurlijst