Terug naar Zandschrift jg7 nr1

God, de duivel en eenzame zielen: goed en kwaad in het pastorale gesprek

door Sietse Visser*

Inhoud:
Theoretisch kader
Casus 1
Casus 2
Casus 3
Besluit

Hoe komen de vragen van goed en kwaad aan de orde in het pastorale gesprek? Een goede vraag, die naar mijn idee raakt aan de essentie van het pastoraat. Geestelijke verzorging wordt in de door mij gelezen literatuur vaak verbonden met vormen van therapie en hulpverlening en dan komen vragen rondom zingeving, zinvinding en dergelijke op de voorgrond te staan. Maar in de bajes speelt het diaconaat niet zelden minstens een stevig deuntje mee, zoals de collega's weten. Nog niet lang geleden kregen geestelijke verzorgers in een vrouwengevangenis van een directielid te horen dat ze zich minder met zaken van maatschappelijk werk, reclassering en bsd zouden moeten bezighouden om die disciplines niet voor de voeten te lopen. Maar ja, als je als geestelijk verzorger de enige bent, die bereid is om voor een gedetineerde naar de bank te gaan om wat geld over te maken naar een ver land ter wille van een echtgenote die dringend medische zorg nodig heeft, dan krijg je vanzelf het stempel dat men wel bij jou terecht kan voor dringende zaken waarvoor de andere disciplines (gezien hun productieschema) geen tijd kunnen en willen vrijmaken.
Het pastoraat in de bajes heeft nogal wat kanten en profileert zich nogal eens als een humane factor in een tamelijk star systeem. Maar toch, die vragen van goed en kwaad, hoe komen die in beeld naast al die ondersteunende diaconale en pastorale activiteiten? Heeft het iets te maken met het onderscheid tussen comforting en challenge?
Als ik met mensen in gesprek ga, gaat het meestal op verzoek van hem of haar die ik vanaf nu maar de pastorant noem. En waar gaat het dan over? Het lijkt er wel eens op dat het gesprek vaak alleen maar gaat over de nood van de gedetineerde. Toch is dat niet het geval, denk ik. Ook wanneer er niet direct gesproken wordt over schuld en boete, komen de vragen naar goed en kwaad wel degelijk aan bod; niet altijd en overal, maar op zijn tijd.
Maar waarom moet ìk het er over hebben met gedetineerden? Om hen moreel op te voeden? Om hen tot een beter leven te bewegen? Die gedachten hebben gedetineerden zelf soms al wanneer ze omschrijven wat zij menen dat mijn functie is en waarom zij dus met mij niet willen praten.
Ook in kerkelijke bijeenkomsten kom je het nogal eens tegen, de moralistische houding, zoals ik die maar even noem. Moralistisch noem ik de houding die vraagt naar een geestelijk opvoedend gesprek van de geestelijke verzorger met de pastorant, waardoor deze doordrongen moge zijn van zijn of haar schuld en tot berouw en als het enigszins kan ook nog tot bekering komt. Immers die houding gaat in zalige onwetendheid volstrekt voorbij aan de complexiteit van het geleefde leven van mensen binnen en buiten de gevangenismuren. Er is dus geen sprake van dat je het gesprek over goed en kwaad kunt voeren buiten de context van de levenssituatie en de levensvragen van de gesprekspartner om.
Dat is dus punt één, wat mij betreft: morele vragen horen binnen de context van alle andere levensvragen en de levensgeschiedenis.

Punt twee zou kunnen zijn dat we alleen een echt en goed gesprek kunnen voeren over die dingen, wanneer het duidelijk is dat onze maatstaf niet zoiets is als een waterscheiding tussen de wereld van -laat ons zeggen- een rechtvaardige overheid en de wereld van de crimineel. Gedetineerden hebben vaak de onbetrouwbaarheid van de overheid al zo nadrukkelijk aan den lijve ondervonden, dat daar geen moreel opvoedend appel van uitgaat.
Maar in het pastorale contact is de worsteling met de moeilijke vragen van existentiële mislukking en schuld wel degelijk op zekere momenten aan de orde. En dan ben je opeens bij de grote levensvragen, de tragedie die er in veel levens geweest is, het grote tekort dat er is, de onbetrouwbaarheid die er geweest is in de meest primaire relaties, enzovoort. Het cliché van de slechte jeugd? Het is geen cliché.
Niet ondanks alle mededogen met de gedetineerde, maar veeleer dankzij het erkennen van de levenssituatie en geschiedenis van de gedetineerde kan het komen tot een gesprek over de last van de schuld, de erkenning ervan en het zoeken naar een manier ermee te leven naar de toekomst. Ik moet erbij zeggen, dat ik persoonlijk sedert mijn kennisname van de methode van het contextuele pastoraat daardoor nogal geïnspireerd word zonder de pretentie te hebben 'Nagyaans' pastoraat te beoefenen.
Ik wil een paar casus naar voren brengen waarin goed en kwaad aan de orde zijn gesteld vanuit verschillende situaties. Uiteraard besef ik dat dit maar een fragmentarische behandeling van het onderwerp is. De eerste casus gaat over psychiatrie, over God en de duivel, geen onbelangrijke spelers in het veld van het religieuze gesprek, over de mogelijkheid om de persoonlijke verantwoordelijkheid en dus morele vrijheid in dit spanningsveld te vinden; de contextueel pastorale aspecten van dit contact laat ik hier even buiten beschouwing; de tweede casus gaat over de omgang van de dominee met een ergerniswekkende pastorant die maar geen verantwoordelijkheid wil of kan nemen voor het vreselijke dat hij gedaan heeft; de derde casus gaat over een vrouw die zich ten dode toe schuldig voelt over haar daad en wanhopig over heel haar leven en toekomst.
Terug naar Inhoud

Casus 1
November 1997. Een grote donkere man treedt de kerkzaal binnen. Hij lijkt nors in zichzelf gekeerd. Tijdens de dienst zit hij stil te luisteren. Bij de koffie komt hij naast me staan en tikt me op de schouder: "Man Gods, bid voor mij, vanwege de duivel"....
Het was de eerste keer voor mij om een gedetineerde op deze manier iets over zijn innerlijke vragen te horen zeggen. Ik knikte. "Heb je last van de duivel?" Hij bevestigde mijn vraag: "De duivel valt me lastig. Ik moet met hem vechten, daarom moeten wij ook naar de kerk komen, want God is sterker, God helpt mij, maar de duivel wordt boos als ik met u praat". "En wanneer heb je de meeste last van de duivel?" " 's Nachts".
Hoe het verder ging weet ik niet meer. Ik denk dat ik hem uitnodigde om vooral naar de kerk te komen als hij durfde en met mij te komen praten en ja te zeggen als de dokter hem een pilletje zou willen geven tegen de angsten des nachts..... Maar het ging over een oude strijd, niet alleen maar in psychiatrische termen te verwoorden: God en de duivel, donker en licht, angst en bevrijding, goed en kwaad.
Maar had deze man nu last van het alledaagse kwaad dat in een mens is, en waar hij moreel op aangesproken kon worden, of van de satan, die rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden? Hij was in ieder geval bang om verslonden te worden, en waarschijnlijk terecht. Slachtoffer van de satan en toch schuldig aan het kwaad, een lastig parket. Was hij een patiënt, die lijdt aan angsten en wanen en zich vastklampt aan de enige in deze omgeving die iets zou kunnen weten van duivels en demonen? Maar is er dan nog sprake van morele aansprakelijkheid en waar moet ik dan met hem over hebben? Duivels uitdrijven is niet mijn dagelijkse bezigheid. Natuurlijk weet die man heus wel wat goed is en wat niet. Maar de duivel, dat is een andere zaak. De duivel drijft je tot slechte dingen. En die duivel werd door hem heel concreet ervaren als een stem, een kracht, die hem tipte wanneer de politie eraan kwam. Die kwam hem in de nacht opzoeken als een onaards diepe kilte en dreigde hem, wanneer hij wilde bidden om eraan te ontsnappen. Ook al weet je dat er sprake is van een psychiatrische stoornis, het neemt niet weg dat de man je te hulp roept als dominee. Ik heb dus geprobeerd om hem bij de psychiater te krijgen voor medicatie, (helaas bleek de man een te geringe straf te hebben om bij de psychiater terecht te kunnen). Aan de andere kant heb ik mijn pastoraat niet weg willen laten lopen in het diagnostische putje, heilig of niet. Ik heb hem dus uitgenodigd om de duivel te weerstaan en naar mijn kerkdiensten te komen en in de gesprekken met hem mij te openbaren wat de duivel hem verbood met mij te delen. Ik probeerde hem vrije keuzen te laten nemen tegenover deze macht en heb met hem gebeden om de overmacht van de liefde van God over het kwaad dat hem zo in de greep wilde nemen. Is dit naïef? Wie weet. Ik meende in ieder geval aan hem te merken dat de blik waarmee hij mij af en toe aankeek, getuigde van enige echte ontmoeting, wat ik al heel wat vond. Verder heb ik met hem gesproken over zijn kille vader en zijn helderziende moeder, voor wie hij goede dingen deed, zoals het slim invullen van haar belastingformulier. Ik probeerde voor hem ondersteunende krachten binnen zijn familie te vinden, die hem zouden kunnen steunen in zijn strijd tegen de ingevingen van de duivel.
Terug naar Inhoud

Casus 2
Een andere serie gesprekken, duivels moeilijk voor mij. De man die zijn vrouw vermoordde voor de ogen van zijn kinderen was erg boos over de hoge straf die hij kreeg. Ik vroeg hem uiteindelijk naar het waarom van zijn daad. Hij vertelde me dat zij de schuldige was. Ze had hem vernederd, hem onder haar voetzool geplakt. Hij moest huilen. Verdrietig en boos. Zwoer wraak aan haar boosaardige familie met speciale magie. Zij hadden zijn kinderen nu gekregen. Of hij zou een einde maken aan het leven. Ik vroeg hem naar zijn kinderen, hoe hij hun toekomst voor zich zag, hoe hij vader voor hen zou zijn, nu en ooit. Hij zou ze terugkrijgen, desnoods met magisch geweld. Vertelde me veel over hoe de magie in zijn cultuur werkt. Hij was echt niet gek. De rechter had er niets van begrepen. Zijn vrouw was schuldig vanwege haar boze magie, maar die van hem was sterker geweest. Hij wilde graag bidden, had ook gedroomd over boze geesten die het op hem gemunt hadden, maar hij had ze verdreven in naam van God, die boven alles is. God is machtig, God zal mij helpen en recht geven, zei hij.
Erg lastig voor de dominee: ik wilde niet in dienst worden genomen van zijn haatgevoelens en hem ook niet in de steek laten in zijn nood. Hem inpeperen dat hij schuldig was, leek me niet de manier. Met hem meepraten ook niet. Dus werd het een serie gesprekken over zijn vaderland, zijn familie en geschiedenis, over zijn levensgevoel en tenslotte over zijn kinderen en hoe hij zich voorstelde wat zijn kinderen hadden doorgemaakt nu dit gebeurd was. Toen ik hem een tijd lang niet bezocht en weer terug kwam, zei hij opeens: ik dacht dat je genoeg van me had. Ik vroeg hem hoe hij op die gedachte kwam. En opeens kwam daar een kleine verwoording van zijn schuld en de vreselijkheid van de moord, die hij tot dusver had toegeschreven aan de geest, die de daad buiten hem om had gepleegd. Dat was het laatste contact.
Hoe heb ik met deze man gecommuniceerd over zijn schuld? Ik heb geprobeerd om zonder direct op de pijnplek te drukken, maar wel met volharding de context van zijn leven en de relatie met zijn toekomst als manifest in zijn kinderen in het gesprek te brengen, opdat hij uiteindelijk de innerlijke ruimte zou vinden om contact te maken met de verantwoordelijkheid die hij op zich had te nemen. Ik heb overigens veel van hem geleerd over magische zaken. Of hij iets van mij heeft meegekregen weet ik niet goed.
Terug naar Inhoud

Casus 3
Heel anders de vrouw die haar verkrachter en afperser doodde; zij wist maar al te goed wat ze had gedaan, zij het tot haar eigen verbijstering.
"Als ik mijzelf in de spiegel zie, kan ik niet begrijpen dat ik een moordenaar aanzie". Ik heb haar bevestigd dat zij iets gedaan heeft wat in mijn beleving ongelofelijk is, schokkend. Haar uitgenodigd om het verhaal te vertellen. En toen ze dat had gedaan, heb ik met haar een tekening gemaakt van de hele familiecontext, dwz de familie van haar en haar man en de dader. Daarbij de vraag gelegd, welke keuzen zij achteraf gezien had kunnen maken in het licht van haar cultuur en hetgeen er gebeurd was. Ze liet me allerlei doodlopende wegen zien, althans doodlopend in haar beleving en volgens een voor mij te begrijpen culturele logica. Tenslotte, toen de man haar man tegen haar begon op te zetten, was er geen uitweg meer geweest dan of zelf te sterven of iets anders te doen. En nu was ze schuldig, want ook de familie kreeg nu te maken met de eerwraak, precies dat wat ze tot het uiterste had willen voorkomen. Toen we de tekening bekeken, (die ze tot op heden bewaart) was de conclusie: dit is geboren uit diepe wanhoop en een uiterste poging om de kool en de geit te sparen, ook al blijft het vreselijke van de moord onuitwisbaar staan. Ik meende van haar te begrijpen dat het haar zeer opluchtte, dat haar situatie in beeld te brengen was en niet alleen maar vernietigend voor haar zelfrespect. Nog een tekening legde ik haar voor: een paard voor een wagen, de koetsier op de bok en een gast in de wagen die slaapt. Het ravijn is daar, de koetsier weet absoluut niet meer hoe het verder moet en laat de teugels los, de wagen dreigt in de afgrond te storten. Ik vroeg haar wat er nu zou gebeuren. Ze glimlachte en zei, ofwel de wagen stort in de diepte, ofwel het paard gaat zichzelf redden. Ik zei dat ik dit beeld geleerd had van een mystieke leraar, iemand uit haar geboortestreek. En vroeg haar of ze iets van dit beeld herkende in haar situatie. Ja, dat deed ze. Alleen die slapende gast, die in de wagen zit. Waarom slaapt die? Ik zei dat in het verhaal over die wagen er nog iets bij kwam, namelijk dat die gast geen gast behoort te zijn, maar de meester van de wagen. En wie is dat dan? Ik zei, voor mij als Christen zou dat Christus kunnen zijn. Misschien is dat een open vraag waar je voor jezelf nog eens over moet nadenken. Misschien droom je er wel over, als het belangrijk is (ze droomde namelijk veel) Later droomde ze van paarden, die opeens in de werkzaal waren. Ze hield van paarden, zei ze, want het waren 'eervolle' dieren.
Terug naar Inhoud

Waar gaat het dus over in mijn pastorale gesprekken waarin de vragen naar de schuld en het slachtoffer-zijn aan de orde komen? Het gaat me vooral om een verhelderend onder ogen zien van de dingen zoals ze zijn om samen een perspectief op het leven en handelen naar de toekomst te kunnen vinden. Direct spreken over Gods vergeving of genade overkomt me in mijn gesprekken niet zo vaak, behalve die ene keer dat iemand mij bij de kennismaking nadrukkelijk duidelijk maakte dat God en Jezus hem zo heerlijk vergeven hadden....en ik terug: nou dat is geweldig, nou het slachtoffer nog, hm? Zijn genade jegens mij leek te verdorren als de leliën des velds waarover de wind is gegaan......

drs.S.J.Visser is protestants geestelijk verzorger in de P.I.Utrecht, locatie Nieuwegein

Terug naar Zandschrift startpagina