Wat was het beroep van onze voorouders?
Meestal weten we niet niet erg veel over onze voorouders. Soms komen we iets over ze te weten als er in de gerechtelijke of notariele archieven eenakte is waarin ze een rol spelen. Het beroep dat ze uitoefende weten we vaak wel. In het DTB (Doop, Trouw- en Begraafboek) wordt vaak het beroep of de woonplaats vermeld. In de burgelijke stand wordt zelfs altijd het beroep vermeld. Alhoewel, het beroep wordt vaak aangeduid met arbeider of dagloner en daarmee weten we nog niet exact waarmee onze voorouders de kost verdiende.
Bijzondere beroepen zijn er
ook. Zo was mijn opa Berend Stege (1883-1962) van beroep
zandvormer in de Brons motorenfabriek (in 1907 door Jan Brons
opgericht) te Appingedam.
Een zandvormer (ook wel eens ijzergieter genoemd) maakte
m.b.v. zand een mal waarin vloeibaar ijzer (gietijzer) werd
gegoten en om onderdelen voor motoren te maken. Dit ging als
volgt:
in een houten bak werd een speciaal soort fijn zand gedaan en
daarin werd een mal gedrukt. Men zorgde dat het zand goed
aansloot aan de mal. Daarna werd voorzichtig de mal verwijderd.
Het aangedrukte zand bleef in de bak achter en met een deksel
werd de bak afgedekt. In de deksel zat een gat, waarin het
gietijzer werd gegoten. Nadat het was afgekoeld werd de deksel en
het zand verwijderd en wat overbleef was het gietijzeren
onderdeel. Deze techniek wordt nog altijd toegepast.
Andere beroepen die we in de familie tegenkomen zijn ondermeer kuiper (Hendrik Cortjens), Kleermaker (Norbertus Börger), Klompenmaker (Johannes Dusink), Dienstmeid (Anna Dirix, Helena Dusink), Koetsier (Hendrikus Heesakkers), Baleinenmaakster (Antonetta Hoevenaars), Winkelier (Johan Kajans), Molenaar (Joan Franz Lubberman), Schoenmaker (Casper Ninteman), Hoedenmaker (Roelf Heikes Onweer), Vetspinner (Joannis Nagengast), Veldwachter (Renier Reinders), Bezembinder (Paulus Schoffelmeer), Machinist (Kasper Stege) , Looier (Gerardus van den Wildenberg), Veenontginner (Focko Ubels), scheepstimmerman (Frederikus Ottes van den Werff).
Uit de beroepen kunnen we wel opmaken
dat we al eeuwen tot de arbeidersklasse behoren. Sommige hebben
zelfs hun naam ontleend aan hun beroep, zoals Otte Geerts Smid
die meester smid was. Ook landbouwers komen er in de familie
voor. Meestal betrof het dan knechten die bij een boer in dienst
waren. Het gebeurde ook dat een familielid in het klooster trad
of priester (Johannes Beenker) werd.
Het beroep van stamvader Berend Harmz was wever. We praten echter over halverwege de 18de eeuw. Zeg maar de pruikentijd en de industriele revolutie was nog niet begonnen. Het weversvak werd dus niet in fabrieken uitgeoefend, maar thuis of op de boederij. Het was nog echt handwerk waarbij zelfs de schietspoel pas vanaf 1750 kwam opzetten. Het was hard werken en de meeste arbeiders leefde in die tijd in bittere armoede. Om voldoende brood op de plank te krijgen moest vaak het hele gezin meewerken en zo zie je dat het vak vaak van vader op zoon overging Zo waren in ieder geval drie van Berend's kinderen en veel van zijn kleinkinderen ook wever of weveresse.
Achterkleinkind Roelf Bernardus Stege verkoos het schippersvak boven het weversvak. Het is dan echter al de eerste helft van de 19de eeuw en de industriele revolutie is al begonnen. Roelf werd binnenschipper en ook hier gold weer dat het vak werd doorgegeven van vader of zoon of dochter. Zeker vier generaties oefende het vak van binnenschipper uit.
Tracker |